m
No. 181.
Zaterdag 8 Maart 1913.
4e Jaargang.
Gewestelijk en
Algemeen Weekblad
te Huls t.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELÏOJN lÉTEEDAG.
Gentschestraat C 7 te Ilulst.
Stichter: IJ. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Bericht.
INVALIDITEIT EN
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abotraemeut per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.21
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het bladneemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant 10.25.
Wie ieleSs tegen 1 April
abonneert ontvangt «Ie
nummer* reeds vanaf t
Maart, voor zooverre
voorradig'. Bit niet liet
oog op den komenden
verkiezingstijd.
In de Tweede Kamer is nu aange
nomen het wetsontwerp van 394 arti
kelen tot verzekering van arbeiders
tegen geldelijke gevolgen van invali
diteit en ouderdom.
Het'stelsel van de wet is, dat de
arbeider die niet meer door zijn ar
beid in zijn levensonderhoud kan
voorzien eene rente ontvangt, waar
voor hij zelf en de werkgever de
premie van verzekering moet betalen
van af zijn 16e jaar, en als arbeider
wordt beschouwd, wie in loondienst
arbeid verricht en daarin aan loon
niet meer verdient dan f 1200 per
jaar.
De Rijksverzekeringsbank is aan
sprakelijk voor de uitkeeringen.
De wet gaat uit van de gedachte,
dat men wordt geacht niet mee: door
zijn arbeid in zijn levensonderhoud
kan voorzien a als men 70 jaar oud
is, of b reeds vroeger door invalidi
teit (eerder versleten zijn door den
arbeid) niet meer werken kan.
Het bedrag der rente of uitkeering
hangt af van het verdiende loon ers
van den tijd, waarin men de premie
van verzekering heeft betaald.
Maar zooals ieder begrijpt, zou de
wet alsdan alleen kunnen gelden voor
degenen, die nu nog jong van jaren
zijn, en niet voor hen, die reeds nu
door den arbeid of ouden leeftijd
versleten zijn. Omdat het de bedoe
ling is, dat van de wet ook kunnen
profiteeren zij, die reeds nu versleten
zijn, bcyat de wet ook eenige over
gangsbepalingen.
En op een dezer overgangsbepa
lingen wenschen wij de aandacht te
vestigen.
Het betreft art. 357, dat luidt zoo
als het is aangenomen
Art. 357.
Rente zonder (1) Hij die bij het
premie. in werking treden
van dit artikel den leeftijd van 70
jaar heeft bereikt of overschreden,
heeft recht op een rente, indien hij
aannemelijk maakt, dat hij in bet tijd
vak van tien jaren, dat onmiddellijk
voorafgaat aan het in werking treden
van dit artikel of aan de vervulling
van zijn zevenstigste jaar, te zamen
gedurende ten minste 156 weken in
de termen van verzekeringsplicht zou
zijn gevallen, indien de verzekering
bij den aanvang van dat tijdvak reeds
ingevoerd ware. Daarbij blijven de
artikelen 4, eerste lid, b, 42 en 31 a
in verband met artikel 342 buiten
aanmerking.
(2) Voor de bepaling van de 156
weken, in het vorige lid bedoeld,
komt mede in aanmerking dc- tijd, dat
ten gevolge van ziekle niet is gewerkt,
voor zoover over dien tijd de pre
mie door een ziekenkas zou zijn be
taald indien de verplichte verzekering
ten aanzien van invaliditeit en ouderdom
en ten aanzien van ziekte reeds had
bestaan van het tienjarig tijdvak.
(3). Is de betrokkene bij het in
werking treden van dit artikel geen
Nederlander, dan heeft hij geen recht
op een rente, tenzij hij aantoont ge
durende de vijf jaren, onmiddellijk
voorafgaand aan het in werking tre
den van dit artikel, zijn woonplaats
of zijn hoofdverblijf binnen het Rijk
te hebben gehad.
(4). Het verzoek om rente wordt
afgewezen, indien de verzoeker of zijn
echtgenoot in de vermogensbelasting
was aangeslagen over het belasting
jaar, eindigend den 30sten April van
het jaar, waarin dit artikel in werking
treedt. De inspecteur of ieder der in
specteurs der registratie, binnen wiens
of wier divisie de verzoeker in dat
jaar heeft gewoond, geven daarom
trent aan het bestuur der Bank op
zijn verzoek een verklaring af.
En dit art. 357 in verband met art.
394:
(1) De artikelen dezer wet treden
in werking op een door Ons te be
palen tijdstip, dat voor verschillende
artikelen verschillend kan worden ge
steld. Echter mag artikel 57a niet in
werking treden vóór artikel 30.
(2) Drie jaren na de inwerking
treding van artikel 357 treden de ar
tikelen dezer wet, die dan nog niet
mochten in werking getreden zijn,
van rechtswege in werking.,
waarop is voorgesteld als amende
ment
een door de heeren Duys, Helsdin-
gen, Hugenholtz, ter Laan, Schaper,
Troelstra en Vliegen, strekkende om
het eerste lid te lezen als volgt
„Artikel 357 treedt in werking zes
maanden na den dag van afkondiging
van deze wet. De overige artikelen
treden in werking..,.* en zoo voort.
Dit amendement van den heer Duys
e.a. werd door den Minister Talma
overgenomen, maakte als zoodanig
geer^ onderwerp meer uit van beraad
slaging, en daardoor werd art. 394 on
gewijzigd aangenomen zonder hoofde
lijke stemming.
We hebben dus het geval, dat art.
357 gedurende eenige jaren zal gel
den vóór de andere artikelen van de
wet, en we zeggen eenige jaren, om
dat ieder begrijpt dat, al is eene wet
als deze nu aangenomen, er nog zoo
veel werk noodig is om ze in wer
king te doen treden, dat daarmede
eenige jaren zijn gemoeid.
De uitkeering krachtens artikel 357
bedraagt f 104 per jaar, doch, vallen
èn man èn vrouw onder de wet, dan
is het voor ieder f 78 per jaar, dus
samen f 156.
Deze uitkeeringen staan alzoo, zoo
lang de geheele wet nog niet is inge
voerd, los van de wet in haar geheel.
Dit is wel een eigenaardige toestand,
en daarop werd ook in de Kamer ge
wezen door den heer Goeman Borge-
sius.
Zijn wij geen voorstander van staats
pensioen voor iedereen zónder pre
miebetaling, de kosten te vinden uit
de algemeene belastingen, en wel niet,
omdat wij meenen, dat daardoor wordt
ondermijnd de grondslag van een goed
staatsrecht, daar deze grondslag als
dan wordt dat de S aai wordt een
groot armenhuis, v/ij juichen toe de
regeling van de artikelen 357 en 394
zooals die nu is aangenomen.
En waarom juichen wij ze toe Om
dat, met behoud van den
grondslag rente die men
door zijne premies heeft
gekocht, door eene overgangsbe
paling reeds d a d e 1 ij k worden
geholpen die ouden van dagen, welke
volgens het systeem der
wet van premiebetaling
door hun leeftijd geen premie meer
behoeven te betalen.
De heer Goeman Borgesius noemde
in de'Kamer het overnemen van den
Minister van het amendement Duys
eene verkiezingsgave, een draai, waar
op de heer Duys hem antwoordde en
den Minister daarvoor zijn oprechten
dank bracht, en aan het slot van zijn
rede zeide
Mijnheer de VoorzitterIk wil
deze discussie thans niet langer rek
ken. Slechts nog één woord.
Wij zijn thans gekomen aan het
laatste artikel der wet, ik ben vaak,
het verschil van inzicht bracht dit
mede, tijdens de debatten over deze
wet in scherpe discussie met den Mi
nister over verschillende onderdeelen
van het ontwerp geweest, maar ik wil
thans toch niet van dezen Minister bij
dit ontwerp afscheid nemen, dan met
deze verklaring, dat ik, ondanks alle
principieel verschil, eerbied heb en
hem hulde breng voor de wijze waar
op hij getoond heeft de geheele ma
terie van zijn wetsontwerp tot in dc
kleinste onderdeden toe te beheer-
schen, en verschillende artikelen van
zijn ontwerp heeft toegelicht en ver
dedigd met een zoo groote kennis
van zaken.
Hierop antwoordde Minister Talma
Mijnheer de VoorzitterIk begin
met den heer Duys te bedanken voor
de woorden die hij het laatst heeft
gesproken. De heer Duys is vaak
heftig tegen mij geweest maar ik heb
meermalen in de openbare vergade
ring en in de Commissie gemerkt dat
zoodra het op de zaken aankwam hij
ook in waardeering voor hetgeen ik
deed niet te kort schoot en bereid
was mij te helpen waar hij dat kon
doen met behoud van zijn beginselen.
Wij hebben deze woorden van de
heeren Duys en Talma, principieele
tegenstanders, willen overnemen als
een bewijs, dat men tegenover elkan
der kan staan zonder de onderlinge
waardeering uit het oog te verliezen.
Twee spreuken.
Wij zullen het dezen zomer wel
verliezen, want het groeit maar altijd
aan voor van Dalsum.
W. F. Schets.
Ziet, zoo wordt de man gezegend,
die de Heer vreest. Ps. i 27 4.
K il «2e Pers.
Zereutig jaar.
De luchtige praai alsof het ouder
domspensioen, dat pas op 70-jarigen
leeftijd ingaat, den uitroep wettigen
zou Wat heeft nu een dooie aan een
pensioenvindt haar oordeel in de
statistiek.
Volgens de Jaarcijfers leefden er ten
onzent op 31 December 1909
van 70-74 jaar 50 064 m. en 56.982 vr.
75 79 28.315 33.789
80 jaar en
ouder 18.654 24.702
Alzoo saam 97.033 m. en 115.473 v.
97.033
Samen derhalve 212.510
personen.
En vraagt men nu, welke de ver
houding is tusschen dit cijfer en het
aantal van personen die allicht ouder
domsrente trekken, dan vindt men
in de Duitsche Statistiek opgegeven
voor 1 Januari 1911 een totaal van
98.335 gevallen, behalve de 918.760
gevallen van invaliditeit.
Nu is de bevolking van Duitsch-
land ruim tien maal zoo groot als de
onze. Men kan dus vaststellen, dat
het aantal van degenen die ouder-
domspremie zouden trekken, ten on
zent een kleine 10.000 personen zou
uitmaken, en dat daarnaast ongeveer
een 90 000 invalieden zouden komen,
waaronder vanzelf een zeer groot aan-
"tal personen begrepen zijn, die bij een
ouderdomsrente welke op 60-jarigen
leeftijd inging, niet bij de invaliditeit,
maar bij het ouderdomspensioen zou
den komen.
Immers van 60—70 jaar staan in
de Bevolking opgegeven als mannen
150.100 en als vrouwen 163-241. Alzoo
saam 313.341 personen.
Het is alzoo geheel onjuist, een pas
op 7Ö-jarigen leefiijd ingaande rente
als niet van zeer hooge beteekems te
beschouwen, mits men maar niet ver-
gete de zeer groote getallen van 60
en 70 invaliditeitsrente, onder hen die
tusschen de jaar zijn, in rekening te
brengen. „Standaard."
o
Na Talma, Kolkman. De heer Van
Vlijmen schrijft in De Tijd een artikel,
waarin hij aan 't adres van Minister
Talma het volgende zegt
De strijders in de Kamer tegen den
Minister Talma worden vermoeid. De
afmatting is zichtbaar. Zelfs de meest
verwoede strijder begint te verlangen
naar eenige dagen rust. Paschen
komt in 't zicht. De rust is verdiend
en alleszins redelijk.
Minister Talma evenwel beschaamt
al zijne belagers. Bij hem geen zweem
van vermoeidheid, geen spoor van af
matting. Fier en flink blijft zijne hou
ding, helder zijne stem, opgewekt
zijn betoogtrant, opwekkend zijne rede.
Hij is een geharnast kampvechter.
Het valt den vijand tegen. Men
zou Talma zoo gaarne zien ten doode
vermoeid, machteloos, zwaar gewond,
gelijk een gladiator, wien men den voet
op de borst kan zetten en naar welge
vallen afmaken.
Maar neen, hij staat nog ongebo
gen, met den onverstoorbaren glim
lach het slagveld over schouwend,
als wilde hij zeggen „Het gevecht
is mij een welkom spelmet het aan
tal aanvallers wast mijn kracht." Maar
het aantal strijders vermindertzij
geven allengs het pogen op, om hem
neer te vellen en gaan hunne krachten
verzamelen, om die uit te spelen tegen
een opvolgend Minister.
Die opvolgende Minister kan, meent
de schrijver, niemand anders wezen
dan Minister Kolkman, die de Tarief-
wet zal hebben te verdedigen. De
Kamer, zoo zegt hij
De Kamer is aan hare eer verplicht,
zoo spoedig mogelijk met de behan
deling van het ontwerp-tariefwetdit
immers sinds maanden in staat van
wijzen is; te beginnen en het zoo
mogelijk ten einde te brengen.
Het is hier de plaats, om een En-
gelsch spreekwoord te plaatsen, dat,
in den regel, foutief geciteerd wordt.
Het luidt: „Where ever (niet where)
is a will, there always is a way."
Er is altijd een weg te vinden, waar
ook een wil gevonden wordt.
Indien de Kamer de zes weken, die
nog voor gezetten arbeid ra Paschen
overblijven, tot aan het tijdperk der
algemeene verkiezingen, goed wil be
steden, kan zij het ontwerp-tarief ge
heel afhandelen. Immers aannemende,
dat zij de laatste tien dagen van Mei
den leden vrijheid wil laten, om des
gewenscht redevoeringen te houden
buiten de Kamer, blijven er 19 dagen
van April en 11 dagen van Mei voor
de discussiën over het tarief beschik
baar derhalve 30 volle dagen en
desnoods een tiental avonden. Nie
mand zal dus ontkennen, dat, gegeven
het hooge landsbelang, dat geraeeid
is bij de totstandkoming van het ver
beterde tarief, het alleszins mogelijk
is, dit werk tot stand te brengen.
En hierbij rekenen wij ook de aan
neming van verschillende kleine wet
ten, die weinig of geene discussie
zullen uitlokken.
De schrijver besluit met de hoop
uit te spreken, dat de meerderheid
der Kamer, haar plicht begrijpend, de
middelen zal aanwijzen, waardoor het
mogelijk wordt de Invaliditeitswet toe
te passen.
—o
Persmanieren.
Hoewel het ons niet zelf betreft
kunnen we toch niet nalaten het licht
te laten vallen op een zeldzaam
staaltje van onoprechtheid in het
Katholieke blad „Zelandia". In een
polemiek met het „Tern. Volksblad"
over het politiek kindergebed schreef
„Zelandia" Zaterdag het volgende
Dat het Volksbl. het zoo nauw
met de waarheid niet neemt, blijkt
ook uit de woorden van het blad,
waar het beweert, dat de Katholieke
professor Struycken in het Kath.
dagblad De Tijd een oordeel over
het bidden der schoolkinderen heeft
uitgesproken.
Toen wij dit lazen overviel ons
een onbedaarlijke lachbui. Van heel
de bewering dat prof. Struycken
een oordeel in De Tijd over het
bidden der schooljeugd heeft ge
schreven, is geen letter waar.
Het Volksbl. is niet in staat om
het nummer van De Tijd aan te
wijzen, waarin prof. Struycken heeft
geschreven over het bidden op de
scholen. Het blad heeft de klok
hooren luiden, maar weet niet waar
de klepel hangt. Het blad schrijft
maar raak, papier is geduldig e*
de Vrijzinnigen slikken zelfs de
grofste leugens als pure waarheid.
Zoo liegt het blad zijne lezers voor.
Door te beweren dat prof. Struyc
ken een oordeel over het bidden
der schoolkinderen in De Tijd had
geschreven bewijst het vrijzinnige
Neuzensche blad, dat het niet lezen
kan, zelfs niet letters als koeien zoo
groot.
Als we eraan herinneren dat pro'.
Struycken zijn opmerking niet maakte
in het dagblad „De Tijd" maar in