Mengelwerk.
Een donker wolkje-
is ons bekend, dat in het laatste
tiental jaren hetzelfde gekke ding
op meerdere plaatsen opduikt. Het
ia niet onwaarichijnlijk dat het uitgaat
ran eene der Kerk vijandige macht,
vrelke de katholieken op die wijze
bespottelijk tracht te maken. Nie
mand doe er dus aan mee, maar
men verscheure het prul zoodra men
het ontvangt,
(Katholiek Zondagsblad van
Arnhem).
Wij herinneren, dat, we reeds in
no 24 tegen deze bijgeloovigheid
hebben gewaarschuwd.
(Red Volkswil).
o
Oplaten van'postduiven in Frankrijk.
Blijkens mededeeling van den
Fran8chen gezant heeft de Franscke
Regeering de volgende voorschriften
uitgevaardigd nopens het oplaten
van uit den vreemde herkomstige
postduiven.
„De Nedtrlandschen postduiven-
bonden of vereenigingen, welke
duiven wenschen op te laten in
Frankrijk, moeten aan den Minister
van Binnenlandsehe Zaken (Direction
de la Stireté Générale, 2e bureau)
voor het begin van ieder seizoen,
dat wil zeggen vóór 1 April, eene
lijst toezenden houdende de plaatien
waar de duiven zullen worden en
de data welk® zijn gekozen voor het
uitschrijven van wedvluchten en
oefenvluchten.
Worden de duiven door particu
lieren opgelaten of op data die niet
lang te voren konden worden vast
gesteld, dan zal daarvan minstens
vijftien dagen te voren aan dezelfde
autoriteit mededeeling moeten wor
den gedaan,
Indien van eene voorgenomen op
lating wordt afgezien, i« men ver
plicht daarvan mededeeling te doen
aan de „Direction de la Süretó
Générale" 3 dagen vóór den dag
der oplating *oor plaatsen aan deze
zijde van Parijs en 4 dagen voor
plaatsen aan gene zijde dan van
Parijs.
Overigen3 blijven vroegere regle
menten deze aangelegenheid betref
fende onverminderd van kracht en
kunnen d« plaatsen voor oplatingen
niet gekozen worden buiten de daar
toe opgemaakte lijst.
—o
Spot niet met de geheelonthouding.
Op het vijfde Internationale Con
gres tegen het misbruik van alco
holische dranken, zeide Mgr. Egger,
bisschop van St. Gallen en verte
genwoordiger (op dat congres) ?aa
Ik was over mijne eigen verklaring
zeer tevreden en tegelijkertijd een
weinig verwonderd, dat ik ten minste
eens een sneller inzicht had dan mijn
vriend.
Monk legde evenwel nadenkend de
krant ter zijde en schudde even na
denkend het hoofd.
„Neen, dat gaat niet. De oude
Abrahamsen is er de man niet naar,
om iemand in zijne vuile zaken in te
wijden. Of hij ontdekt heeft, dat het
papier verdwenen is of niet, kan ik
niet zeggenheeft hij dit evenwel
bemerkt, dan is hij verstandig ge
noeg om te begrijpen, dat de zaak
niet meer veranderd kan worden, als
men met zulk een slim en vastbera
den persoontje te doen heeft, als de
jonge dame is. Mogelijk is hef, dat
hij, ingeval hij haar adres heeft op
gespoord, haar beproefd zal hebben
te bedreigen haar echter dagenlang
te bespiedenneen, daarmede heeft
hij niets uitstaan. De gebochelde klerk
jaagt voor eigen rekening. Als hij ons
maar spoedig zijne kaarten laat zien
ik verwacht, dat hij het eerst uitspe
len zal".
Dat was ongetwijfeld iets anders
dan mijne weldoordachte verklaring
maar zoo iets behoeft mc-n niet on
middellijk te kennen. Ik deed daar
om, wat men in zulke gevallen ge
woon is te doenik schudde mijn
hoofd even diepzinnig als Monk en
maakte eene twijfelachtige opmerking.
„In ieder geval durf ik den wensch
uitspreken, dat hij het spel spoedig
beginnen zalging Monk voort, „wij
2. H. Pans Leo' XIII.
„En zijn helaas..nog katholieke
spottersen al zyn ze hier wel
licht niet aanwezig, toch mag ik
over hen niet zwijgen. Deze spot
ters spotten niet met de geheelont
houding, maar middellijk met Chris
tus zij spotten in de geheelont
houding met de zelfverloochening,
die Chistus geleeraard heeft en
waarvan de geheelonthouding slechts
een bijzondere toepassing is, zij
spotten in haar met de wet der
naastenliefde, door Christus zelf ge
geven zij spotten met Zijne be
geerte, naar de redding der zon
daars, die door de geheelonthouding
bewerkt zal worden.
Wat mij betreft, ik reken mij
dezen spot tot eea eer. Ik verheug
mij nu reeds, dat op den dag des
oordeel», die mij overigens reden te
over tot vreezen geelt, deze spot
mij ten goede komen zal. Wanneer
ik slechts een half dozijn zielen van
den val opricht en nog een half
dozijn voor den val behoedden heb
ik niet te vergeefs geleefd en zijn
mijne bemoeiingen ruimschts beloond.
Zoo mag en zoo moet ieder geheel
onthouder denken en spreken en de
dwazen als dwazen behandelen.h
o—
De Eugelselie kiesrechtvrouwen.
Het misdadige vrouwelijke canaille,
dat „sulfragettes" genoemd wordt, is
onuitputtelijk in het uitdenken van
middelen om de leden der regeering
te plagen. Al de ministers hebben
thans een brief thuis gestuurd gekre
gen met peper er in. Het snuifje
moet den ministers niet best bekomen
zijn. Acland, de onderstaatssecretaris
van ^binnenlandsehe zaken, heeft o. a.
peper in zijn oogen gekregen, en is
twee uur lang nagenoeg blind geweest.
O
De groote stoomboot „Mcrovingia"
was nog vier en twintig uur van New-
York verwijderd. Er was al een geur
tje van land ia de lucht. Alle passa
giers hadden het druk over de aan
staande landing en praatten over za
ken of genoegens, welke hen ginds
wachtten.
De schoone mevrouw Gowan leunde
achterover in haar dekstoel met een
gelaat, waarop een triestige uitdruk
king niet was te miskennen. Voor
een gewoon waarnemer zou zulks
vreemd hebben geschenen, want blijk
baar had ze veel, dat haar gelukkig
moest maken. Ze was pas getrouwd.
Haar man, naar allen schijn, was al
les, wat men kon wenschen. Jong,
knap, welgemanierd en rijk! Het
mocht vreemd genoemd worden, dat
niemand wist, dat ze op nun huwe-
kunnen moeilijk iets ondernemen, al
vorens dit geschiedt. Je hebt er
zeker niets op tegen naar het hotel
tot de jonge dame te gaan en haar
hierheen te vergezellen. Zij mag niet
te veel alleen zijn. Ik zou het haar
wel kunnen telefoneeran, doch ik moet
nog een half uur arbeiden en eene
kleine wandeling in jouw gezelschap
zal haar goed doen. Je zult je wel
bekende beminnelijkheid tegenover het
schoone geslacht niet verloochenen
Ik zag, dat hij mij een weinig in
het ootje nam; ik was zoo verstandig
te zwijgen, omdat ik merkte, dat hij
juist in den rechten luim was en om
dat ik wist, dat het nog erger werd,
a's men hem antwoordde.
Ik wil ook toegeven, dat ik er niets
tegen had, zoo spoedig mogelijk het
jonge meisje weer te ontmoeten, om
te zien, of zij bij daglicht even schoon
was als bij lamplicht.
Ik greep daarom snel hoed en stok
en verwijderde mij.
VIII.
Ja, juffrouw Ring was op haar ka
mer; als ik in de salon een weinig
wilde wachten, zou het kamermeisje
heur halen.
Het duurde niet lang, of zij ver
toonde zich. Het arme kind zag er
bleek en bezorgd uit. Daarbij scheen
het mij toe, dat zij schuwer en ver-
legener was, dan zij zich deri vorigen
avond had doen kennen.
Toen ik haar verzocht, mee te gaan
naar Monk, schrikte zij en slechts
lijksreisje waren, doch de reden hier
van zal spoedig blijken.
Twee dagen na hun komst aan boord
had Mary Gowan met betrekking tot
haar echtgenoot een ontdekking ge
daan, welke haar hinderde. Van alle
kleinere gebreken bij mannen of vrou
wen, was een boos humeur datgene,
waar ze den grootsten hekel aan had.
En Richard kon pruilen
Op de volgende wijze kwam zij tot
die ontdekking, 't Was voor het ont
bijt, en ze bevonden zich in hun sta
tiekajuit. De zee stond ietwat hol,
zoodat de beweging van het schip
minder aangename gewaarwordingen
veroorzaakte. Richard had moeite met
een overhemdsknoopje, Mary ver
schikte iets aan heur haar. Beiden
verlangden naar de frissche lucht. Er
volgde een kleine woordenwisseling,
in zichzelf van geen beteekenis, doch
welke onder die omstandigheden niet
zonder gevaar was.
„Ik heb ze nergens gezien," zeide
Mary. Met ze bedoelde zij een hoe
dendoos. „Ik heb alles aan u over
gelaten".
„Zoo'n klein ding als een hoeden
doos", begon Richard, terwijl het schip
plotseling over zij ging en zijn over
hemdsknoopje brak. „Inderdaad, Mary,
jij moest
„Ik zeg je immers, dat ik er mij
niet mee bemoeid heb", viel ze hem
drifiig in de rede. Hij keerde zich
heftig naar haar toe.
„Verduiveld, Mary, ik zeg
„Ik verzoek je, niet zulke Ieelijlce
woorden tegen mij te gebruiken, Ri
chard". (De beweging van de boot
begon ondragelijk te worden). „Be
denk, dat je een fatsoenlijk man bent,
zelfs als je je niet wèl gevoelt".
'Toen deze woorden van haar lip
pen waren, verscheen er een uitdruk
king op Dick Gowan's gelaat, als Ma
ry er nog nooit op gezien had. Ze
zag ze nu ook niet. Haar geduld
was op en met haar hoed in de hand
ging ze naar het dek met zooveel
haast, als het schommelen der boot
haar toeliet.
„Ik ben driftig geweest", mijmerde
zij. „Dat knoopje is van alles de
schuld.Arme jongen 1" Een paar
minuten later kwam de „arme jongen"
aan dek, onberispelijk gekleed, doch
met de uitdrukking nog op zijn gelaat.
Zijn vrouw leunde tegen een rail aan
de kajuitstrap en glimlachte schuch
ter tegen hem. Helaas, hij draaide
zich om en ging verder.
Aan het ontbijt deed ze alles op
haar eigen lieve manier, om een toe
nadering te bewerken. Tevergeefs.
Neen, hij beliefde geen zout bij
zijn ei en hij at het zonder zout, zeer
tegen zijn smaak. Zij vestigde zijn
aandacht op de viooltjes, die ze droeg.
Ze had ze mee aan boord gebracht
en ze waren nog buitengewoon frisch
gebleven. Richard keek er maar even
naar en zette het gesprek voort met
een tafelbuur. Mary gevoelde zich
gekrenkt, duch besloot geduld te oefe
nen, tot de bui over zou zijn. Ze
stelde zich echter niet voor, dat zoo
iets lang kon duren. Den geheelen
dag door hield hij zich op een af
stand, doch was galant en beleefd, en
aarzelend volgde haar antwoord. Toch
luidde dit bevestigend en het duurde
niet lang, of wij wandelden naast
elkaar op de straat.
Zij droeg een korten, engsluitenden
mantel met bont omzet, een hoed met
veeren en een kleine mof in de hand.
De scherpe wind kleurde haar aan
gezicht en zij haalde diep adem, alsof
het haar verlichting schonk, in de
frissche lucht gekomen te zijn. Ik
stelde haar voor, door het slotpark te
gaan, al mocht de weg ook eenigs-
zins langer worden, daar de frissche
lucht haar goed zou doen.
Zij stemde toe.
Terwijl wij door de straten liepen
langs eenige mensclien, die haast
schenen te hebben, heen, sprak ik
slechts van weer en wind toen wij
echter in het park kwamen, waar het
eenzaam was, gaf ik haar een verslag
van mijn bezoek bij den pandjeshuis
houder en deelde haar tegelijkertijd
het gesprek mede, dat tusschen mij
en Monk in diens woning had plaats
gehad.
Gedurende den geheelen tijd, dat
ik sprak, had zij zonder deelneming
naar mij geluisterd, wat ik niet be
grijpen kon. Wij spraken toch im
mers over eene zaak, die voor haar
eene levenskwestie was, tenminste te
oordeelen naar hetgeen zij den vorigen
avond gezegd en gedaan had. Ik kon
mij de zaak niet anders verklaren,
dan dat zij moede -was geworden en
hare krachten niet meer voldoende
waren, om voortdurend aan het on-
dat hinderde haar juist. Toen ze
derhalve' tegen den avond besloot,
zich bij hem te voegen, terwijl hij het
dek op en neder wandelde, was haar
geduld bijna ten einde. Richard ont
ving haar koeltjes en ze schreden
voort, zonder iets te zeggen. Inder
daad was zijn booze bui aan het af
nemen. Hij was goedhartig van na
tuur en haar lieftalligheid trof hem.
Daarbij, hij beminde haar oprecht.
De wolk, die hem den geheelen tijd
gedrukt had, was aan het opklaren
en de dingen namen hun hatuurlijke
verhoudingen weer aan. Doch het
wilde hem maar niet gelukken, iets te
vinden dat hij zeggen zou en zoo
bleven ze zwijgend voort wandelen.
„Nu," zei Mary in zichzelf, terwij!
ze al moeilijk haar toorn bedwong,
„zal ik wachten tot aan dien ventila
tor en als hij dan nog niet heeft ge
sproken
Het dek was zoo goed als verla
ten. 't liep naar den tijd van het di
ner. Over een paar minuten moesten
zij ook naar beneden gaan. Richard
dacht daaraan en wist nog altijd niet,
wat te zeggen. Ze waren op drie pas
afstand van den ventilator Richard
had zijn mond nog niet open gedaan
ze waren erbij voor een poosje
was het als een roodachtig waasvoor
Mary's oogen, een waas, waaruit het
verschrikte gezicht van haar echtge
noot haar tegenstaarde.
„Goed," sprak ze met een stem,
die haar zelf vreemd in de ooren klonk,
„goed, blijf boos, ga door met mok
ken, pruil maar voort, zoolang de reis
duurt."
En ze liet hem staan, de wolk op
zijn voorhoofd donkerder dan ooit en
hij ging voort met mokken en hij
bleef stuursch en stroef gedurende het
overige gedeelte van de vaart. Op
den voorlaatsten dag, gelijk in het
begin van dit verhaal gezegd is, zat
Mary Gowan in haar dekstoel, ver
zonken in droevig gepeins. Een zware
taak wachtte haar. Ze moest naar
huis schrijven. Zoodra ze aan land
kwamen, moest de brief verzonden
worden, welke, ze wist het, met on
geduld werd verwacht door haar moe
der in Engeland. Als ze aan haar
moeder dacht, vulde Mary's oogen
zich met tranen. Die wist niet, hoe
het geëindigd was. Die had zooveel
gehoopt voor haar geliefd kind. Te
samen hadden ze vooruit gezien naar
deze zeereis, hoewel zij ze niet had
den gedeeld. 'Ze wist niet wat een
teleurstelling die had opgeleverd en
wat meer is, ze zou het nooit we
ten. Mary schudde heur nare ge
dachte van zich af en ging naar de
kajuit. Daar vond ze haar man blijk
baar van zins, met pakken te begin
nen. Zij nam haar schrijfgereedschap op.
„Ga je schrijven vroeg Richard,
even opkijkende.
„Ja, in de dames-salon."
Het antwoord klonk koel en kort.
De bekrompenheid van het rijk gestof
feerde salonnetje hinderde haar, doch ze
zette zich aan het werk. Haar moe
dertje moest gelukkig worden ge
maakt, zelfs, nu haar eigen hart brak.
En ze schreef en schreef voort, en
ging zoo geheel op in haar bezighe-
gelukkige papier te denken.
Ik voelde mij door diep medelijden
aangegrepen, toen ik de bezorgde uit
drukking op heur. gelaat bemerkte.
„U mag niet wanhopig worden,
jufrouw," zeide ik „want mijn vriend
Monk zal bepaald een uitweg vinden."
Zij antwoordde niets, doch zag mij
verscheidene malen aan, alsof zij over
iets ernstigs nadacht.
Zij was mij immers volkomen onbe
kend en hoe grooten lust ik ook had
in haar vertrouwen in te dringen, kon
ik dit toch niet doen, dan voor zoover
zij mij het wilde veroorloven.
Bij onze komst in de woning van
Monk vonden wij hem bezig met het
wegruimen van den stapel dagbladen,
welke hij had doorgelezen.
Nauwelijks hadden wij plaats ge
nomen en eenige onverschillige woor
den' gewisseld over het weer en an
dere soortgelijke zaken, toen Monk
zich plotseling tot de jonge dame
richtte
„Mijn vriend heeft u bepaald op de
hoogte gebracht van de expeditie, die
hij gisteren bij den pandjeshuishouder
heeft ondernomen. Wij willen nu
hooren, wat u mede te deelea hebt,
juffrouw. Ik zie aan uw gelaat, dat
u berichten ontvangen hebt van den
gebochelden schrijver, niet waar
Ik wendde mij tamelijk verwonderd
naar haar om.
Zij werd eerst tot achter de ooren
rood en scheen over het antwoord
na te denken, vatte vervolgens eens
klaps moed en haalde met eene snelle
beweging een brief uit de mof te voor
den, dat ze er zelfs pleizier in kreeg.
Ze was er juist mee klaar, toen haar
man binnenkwam en aan den ande
ren kant van de tafel ging zitten.
„Schrijf je naar huis vroeg hij.
„Ja," zei Mary, rondkijkende naar
een enveloppe.
„Ik zou den brief wel eens vHllen
iezien," zei hij bedaard.
,,'t Spijt me," gaf ze hem ten ant
woord. Ik kan uw verzoek niet in
willigen. 't Is over zaken, tusschen
mijn moeder en mij.
Hij stak de hand uit.
„Ik sta er op, dat je me dat schrij
ven laat zien," hield hij aan.
Ze aarzelde een oogenblik en reikte
hem dan de dicht-beschreven blaad
jes over. Het kwam niet bij haar op,
dat zijn gemoed zachter kon worden.
Ze scheen alle hoop te hebben ver
loren. Het was haar, of heur leven
voor haar lag uitgestrekt in een ein-
delooze woestijn. Ze sloot de oogen
en leunde mat terug in haar stoel.
Middelerwijl ging Richard voort
met lezen. In het eerst scheen de
brief tamelijk onschuldig. De boot
werd beschreven, de kapitein, de
medepassagiers. Zij vertelde, hoe zij
den tijd doorbracht en hier was het,
dat Richard's oog werd getroffen.
„Na het diner hebben Richard en
ik allerplezierigst gebabbeld, wanneer
we samen het dek op en neer kuie
ren. We hebben zooveel te bepraten
en maken allerlei aardige plannen
voor de toekomst."
Dat was natuurlijk louter verzinsel,
en Dick, een beetje beschaamd, zag
op naar zijn vrouw. Haar droevig
gezichtje was hem een verwijt en hij
sloeg de oogen weer op de bladen
voor hem.
Na deze onwaarheid volgde er een
aantal regels zonder veel beteekenis,
tot het Mary opeens scheen te zijn
ingevallen, dat ze niet genoeg van
Dick had gezegd, om haar moeder
gerust te stellen. Ze was daarom op
de volgende manier voortgegaan
„Dick is de knapste man aan boord
en zoo vol attenties en bezorgdheid
voor mij. Hij leest me een van de
nieuwste romannetjes voor (Oh, Mary).
Daar korten we den tijd zoo aange
naam mee. Ik heb me wel een paar
vriendinnen gemaakt, maar kan me
niet veel met ze bemoeien, want Dick
is bijna altijd bij mij".
Het was duidelijk, dat Mary zich
had laten meevoeren door haar eigen
leugentjes, en Richard, als in stille
betoovering, las verder
„Lieve Moeder, ik hoop, dat u zich
niet al te eenzaam zult gevoelen. Ik
ben zeker, dat het u gelukkig moet
maken, als u weet, hoezeer ik het
ben, Richard, ik geloof het vast, is
de beste man van de wereld en ik
ben de gelukkigste vrouw".
Richard legde de blaadjes op de
tafel. Zijn gezicht was zeer bleek.
Twee tranen rolden langzaam neer
langs de wangen zijner vrouw.
Met een hart, vervuld van liefde en
wroeging, breidde hij de armen uit,
zeggende
„Liefste, het spijt me zoo De
wolk was nu opgetrokken om nooit
meer weer te keeren.
schijn, om dezen daarna aan Monk
ter hand te stellen.
„Ik weet, dat het onrechtvaardig van
mij was, dit te willen verbergen het
kan ook ondankbaar schijnen tegen
over menschcn, die mij zooveel deel
neming bewezen hebben. Als u even
wel den brief gelezen hebt, zal u be
grijpen, ia welken vreesélijken twijfel
ik verkeerd heb omtrent hetgeen er
door mij moest gedaan worden.
Daarin staat immers, dat het ongeluk
kige papier mijns vaders den woeke
raar opnieuw in de handen vallen zal,
indien ik mij tot iemand om hulp
wend, en uw naam, mijnheer Monk,
wordt daarbij in het bijzonder ge
noemd.
Zij keek ons beiden smeekend aan
en legde vervolgens de handen in den
schoot evenals iemand, die geduldig
en gedwee het vonnis zal hooren uit
spreken.
„Bekommer u daarvoor maar niet,"
was het geruststellend antwoord van
Monk. „Wat ook de inhoud van dezen
brief mag zijn, geloof ik vast, dat hij
voordeelig zal zijn voordoch wij
willen zien 1"
Op luiden toon las hij
Geëerde Juffiouw
Het papier, dat u met recht als zoo
kostbaar voor u beschouwt en dat u
den pandjeshuishouder ontnomen hebt,
is niet meer in uw bezit.
Wordt vervolgd.