De Volkswil
BIJVOEGSEL
vail
van 15 Februari 1913.
6 Feuilleton,
De Jas van den
Pandjeshuishouder.
Van alles wat.
Het Vrije Woord voor
Abonnés.
o—
Mijnheer de Redacteur
Verzoeke beleefd een plaatsje voor
het ondervolgende. Bij voorbaat mijn
hartelijken dank.
Ingevolge een ingezonden stuk m
de Volkswil d.d. 25 Januari 1913, no.
175; betreffende de algemeene min
achting over mannen van
het Indisch Leger ook hier in Hulst
en omstreken en tevens ook van
het leger zelf, kan het misschien nog
wel eenig nut hebben, een kleine
schets het licht te doen ziea, waarin
sprake is, van den moed en zelfop
offering die er toe behoort om het
Vaderland in het verre Oosten te gaan
dienen, en waardoor de minachting
die in het algemeen wordt uitgespro
ken ook een weinig wordt verzacht,
de belangstelling en simpathie wordt
opgewekt en zoodoende de algemeene
volksgedachte te verlichten. Ver
plaatsen wij ons in gedachten in het
jaar 1873 naar Atjeh, dan zullen de
gemoederen van velen in beroering
komen, over de heldhaftigheid die
mannen van het Indisch Leger daar
betoonden.
Wij behoeven geen eeuwen terug
te gaan, om bewijzen van moed, dap
perheid en zelfopoffering bij het In
disch Leger waar te nemen. Ook van
onzen tijd heeft men talrijke voorbeel
den van mannen die de eer der Ne
derlandsche vlag hoog hielden en met
doodsverachting streden om haar te
behouden.
Verwikkelingen met Atjeh 1873.
Het rijk Atjeh is het noord-weste
lijk deel van het eiland Sumatra (Ne-
derlandsch Indische bezittingen). De
bewoners van dat rijk onderscheiden
zich van hun landgenooten door taai
heid en dapperheid, die wij tot ons
nadeel hebben leeren kennendoch
deze eigenschappen komen minder
voort uit innerlijke kracht, dan wel
uit een dierlijke zucht naar bloed en
aangeboren wreedheid.
De ondeugden van den Atjeher zijn
talrijk er bestaan schier geen kwade
eigenschappen of ieder Atjeher bezit
ze in hooge mate de onzindelijkheid
o.a. is bij hen zoo groot, dat een
bloote beschrijving van het leven van
eene Atjeesche huishouding ons met
waigiag vervult. Met dit volk nu ge
raakten wij den 21 en Maart 1873 In
een oorlog, die niet geëindigd, en of
schoon herhaaldelijk verzekerd werd,
O
Doch als ik de eerstvolgende maal tot
u naar boven klauter, zou het mij
zeer aangenaam zijn, als ik langs een
anderen weg kon binnenkomen het
is voor mij niet zeer aangenaam, dat
uw gebochelde klerk mij ziet."
„Wie tot mij komt, maakt van geen
anderen ingang gebruik," was het
droge antwoord en ik bemerkte, dat
de oude vos lont begon te ruiken,
dat mijn bezoek niet alleen met eene
geldleeing in betrekking stond.
Ik besloot eene laatste poging te
wagen.
„Leidt deze deur niet naar buiten
naar de keukentrap En zonder zijn
antwoord af te wachten, ging ik de
slaapkamer binnen of de keuken, als
men het zoo wil noemen.
„Zonderling is de wijze, waarop u
zich om mijne kamers bekommert
sprak hij op barschen toon. „Ik ge
loof, dat wij onzen tijd met dit ge
sprek verliezen. Voor mijn part kan
u langs dezen weg passeeren, dan ziet
mijn klerk u niet."
Het was duidelijk, dat de man zich
niet langer van zijn werk wilde laten
afhouden en aan mijne leening niet
geloofde.
Ik vreesde, dat zijn wantrouwen
eene bepaalde richting zou kunnen
dat nu de onderwerping van Atjeh zoo
goed als bereikt was, ondervindt ons
leger nog telkens het tegendeel. Sedert
1824 hadden wij onophoudelijk last
gehad van de zcerooverijen der Atje-
hers en daar alle vertoogen van onzen
kant niet baatten en er vele stemmen
in 's lands Vertegenwoordiging ge
hoord werden om een einde aan dien
toestand te maken, ontving de vice-
presideat van den raad van Neer-
landscb-Indië, de heer Nieuwenhuijzen
van den gouverneur-generaal de op
dracht met eenige oorlogschepen naar
Atjeh te varen en den Sultan de keus
te geven tusschen öf ons als Sou-
verein te erkennen, öf oorlog. De
Sultan, de 17-jarige Aladin Mahtr.oed
Shag, verzocht eenige dagen uitstel
met het antwoord, doch liet inmiddels
verdedigingswerken aan de kust aan
leggen. Toen de termijn van uitstel
verstreken was, en de Sultan nog al
tijd draalde met het antwoord zonder
evenwel het opwerpen van ver
sterkingen te doen staken, gaf Nieu
wenhuijzen last deze te beschieten en
de oorlog was begonnen. Een
paar dagen later kwamen de overige
schepen van Batavia met 2800 man
aan boord. Tot opperbevelhebber
van deze le expeditie werd de gene-
raal-majoor J. H. R. Kohier benoemd
een man die als sergeant in lndië was
gekomen en door eigen verdiensten
tot dien hoogen rang was opgeklom
men. Hij was te Groningen in het
jaar 1818 geboren, waar zijn vader,
een eenvoudig soldaat toen in garni
zoen lag.
Tot onderbevelhebber werd aange
steld de dappere kolonel E. C. van
Daelen. In den vroegen morgen van
den Sen April had de groote ontsche
ping plaats en nauwelijks waren 2
compagniën aan wal of meer dan 500
Atjehers kwamen al tandakkende (tand-
akken is dansen) met giliend krijgs
geschreeuw op hen af. Zc werden
evenwel door de onzen zoo goed ont
vangen, dat ze dra met verlies van
meer dan 80 dooden moesten aftrek
ken. Hierna kon de ontscheping zon
der verder ongeval plaats hebben.
De voornaamste sterkte was Kota
Radja (Keizerstad), het verblijf des
Suhans, bij onze soltaten bekend als
„De kraton". Was deze veroverd, dan,
dacht men, is het voornaamste doei
der expeditie bereikt. „Naar den kra
ton was dus het wachtwoord, doch
niemand wist met zekerheid zijn lig
ging, niemand kon met beslistheid
zeggen, waar de residentie des Sul
tans lag; dus moest men op goed
aannemen en hem op het spoor van den
wissel voeren, wiens verdwijnen hij
waarschijnlijk bemerkt had.
„Ja, ik zou gaarne langs dezen weg
vertrekken en mag ik dan morgen
terugkomen
„Voor zulk eene groote som moet
ik öf onderpand öf naam hebben zoo
niet, dan dient het terugkomen tot
niets."
Hij volgde mij dicht op de hielen
en hoewel ik slechts eenige ellen van
zijne Zondagsche jas verwijderd was,
kon ik toch niets doen, om het klee-
dingstuk te onderzoeken. De woeke
raar scheen zoo sterk te zijn als een
beer en eene poging, om zich van dc
jas meester te maken, zou geen an
dere uitkomst hebben opgeleverd, dan
dat de verblijfplaats van den wissel
ontdekt en deze opnieuw den schurk
in de handen gevallen zou zijn.
Hij ontsloot de deur. Ik bemerkte,
dat het eene lage, stevige deur was.
Dwars over deze bevond zich op de
binnenzijde eea platte, ijzeren stang,
in het midden met eene pen draaibaar.
Hij kon ook naar beneden gelaten
worden en kwam dan terecht in een
opening in den deurstijl. Slechts
zware inbrekerswerktuigen konden
deze deur openenvalsche sleutels
of soortgelijke zaken zouden hier niet
van dienst kunnen zijn. Ik was niet
weinig teleurgesteld en vol ergernis,
toen ik weer beneden aan den voet
van de trap stond. Wel bestond het
hoofddoel van mijn bezoek slechts in
het bestudeeren van de inrichting der
localiteiten, doch ik had gedurende
geluk af het onbekende land in. Wel
dra stootte men op eene versterking,
die later bleek de groote moskee of
Missigit te zijn. Nadat de artillerie
haar door middel van lichtkogels in
brand geschoten had, hoorde men daar
binnen een ijselijk gekerm en gegil,
hetwelk nog vermeerderde toen de
onzen over de borstwering naar bin
nen sprongen en mtt de sabel in de
vuist een vreeselijk bloedbad aanrich
ten. De vijand stoeg op de vlucht
en liet een aantal dooden en gewon
den achter. Onze soldaten waren
door de bovenmatige hitte zoo afge
mat, dat velen in flauwte vielen en
twee jonge officieren zelfs bezweken
tengevolge van de doorgestane ver
moeienissen. De opperbevelhebber
oordeelde het raadzaam, dat de troe
pen, die de sterkte veroverd hadden,
haar weer ontruimden en zich bij de
hoofdmacht zouden voegen, omdat zij
te afgemat waren haar te verdedigen
tegen den overmachtigen vijand, die
zeker in den nacht zou komen opzet
ten om het heiligdom te heroveren.
Den volgenden morgen haddc-n de At
jehers weer bezit genomen van hun
tempel, en toen generaal Kohier eenige
dagen later last gaf de sterkte te her
nemen, kon dit slechts geschieden ten
koste van vele menschenlevens en na
dat door de onzen een heldenmoed
was betoond, die ons eerbied afdwingt.
Bij die tweede bestorming tuimelen
de onzen herhaaldelijk van de ladders
gewond naar beneden, en slepen hunne
krijgsmakkers in hun val mede. De
kanonnier Kool van Heerens beklimt
met een granaat in de hand de storm
ladder halverwege gekomen ont
steekt hij het moordtuig en werpt het
in de moskee, doch moest zijn dap
pere daad met een klewanghouw be-
koopen, die zijn dood tengevolge had.
Majoor Cavaljé laat den opperbe
velhebber om versterking verzoeken.
Deze zenct onmiddellijk eene compag
nie soldaten met achterladers onder
den kapitein Huijer. Pas is deze
aangekomen, en heeft nauwelijks den
toestand van het gevecht overzien, of
hij grijpt een achterlader van een ge
sneuveld soldaat, beklimt een ladder,
schiet al stijgende onophoudelijk op
de boven hem gillende vijanden, weet
zich zoodoende baan te breken en
staat weldra op de borstwering, on
middellijk gevolgd door den fuselier
Gilgien. De verblufte Atjehers ver
zuimen hen er sf te werpen en eer
de vijand nog tot bezinning gekomen
is, springen onze onverschrokkenen
van de borstwering naar beneden en
verspreiden dood en verderf om zich.
Weldra stormen de onze nu tegen de
ladders op en in enkele minuten tijds
is de vijand op de vlucht gejaagd.
De dappere Huijer was slechts licht
gewond.
Op het bericht der herovering van
den Missigit kwam de opperbevel
hebber om te onderzoeken of het ter
rein binnen de versterking ruim ge
noeg zou zijn om al de troepen daar
te iaten kampeeren. Terwijl hij om
ringd door zijne officieren, hierover
staat te beraadslagen, waarschuwt ma
joor Cavaljé voor de gevaarlijke plek
waar hij zich bevindt, dewijl nog kort
tevoren eenige manschappen daar door
den geheelen tijd de geheime hoop
gekoesterd, eene gelegenheid ie zul-
ien vinden, om door de eene of an
dere snelle beweging het gewichtige
papier te kunnen bemachtigen.
Deze hoop was helaas niet in ver
vulling gegaan.
VIL
Bij de aankomst in de woning van
Monk vond ik hem bezig met het
lezen der dagbladen.
Dit krantenlezen wasvoor mijn vriend
niet enkel een zaak van genoegen
hij las dc kranten ambtshalve.
Op zijne tafel lagen niet enkel alle
dagbladen van Christiania, maar, naar
ik geloof, bijna alle bladen van het
geheele land. Hij las niet enkel de
eerste bladzijden der dagbladen ook
de bekendmakingen en advertentiën
ontgingen zijn vorschenden blik niet.
„Er zijn niet meer menschen in het
land", antwoordde hij mij op zekeren
dag, toen ik hem over zijn kranten-
lezen ondervroeg, „dan dat ik niet
met allen oppervlakkig bekend kan
worden. Je meent misschien, dat ik
den mond te vol neem dat is echter
niet 't geval. De namen van alle ambte
naren komen in de dagbladen voor;
de meeste verscheidene malen in het
jaar. Die van alle voorname kooplie
den eveneens. Er komt geene ver
kiezing in de stad of op het platte
land, geen lid eens armbestuurs kan
gekozen worden, zonder dat dan de
zaak besproken wordt en er in ieder
geval namen genoemd worden.
kogels getroffen waren, die de vijand
uit het nabijzijnd geboomte zond. Pas
is de waarschuwing gedaan, of men
hoert een doffe slagde uniform
jas van den generaal wordt op de
borst met bloed geteekend en onder
een uitroep„Mijn God, mijn God,
wat is dat?" stort hij in de armen
van zijn adjudant. Doodelijk ontsteld
sneldt een officier van gezondheid toe,
doch kan slechts verklaren dat de
wond doodelijk isnog enkele minu
ten en de dood heeft een einde ge
maakt aan het leven van een man,
die in het vervullen van zijn plicht op
het veld van eer is gestorven.
Zijn lijk werd naar Batavia ver
voerd en daar plechtig ter aarde be
steld. Een eenvoudig gedenkteeken
door zijn vrienden opgericht wijst ons
zijn graf aan. Weemoed vervult ons
hart wanneer wij in gedachten vertoe
ven bij de laatste rustplaats van een
man, die uit een neüerigen stand zich
tot zulk-een hoogte wist op te werken
en dit alles aan eigen wilskracht te
danken had. Verschillend waren de
oorzaken waarom deze expeditie wel
dra teruggeroepen werd, zonder dat
men het hoofddoelde inneming van
den Kraton, bereikt had. En toch was
men onbewust, er slechts een 100 M.
van verwijderd geweest, Wij zeggen
onbewust; immers men wist toen nog
niet, dat de Missigit en de Kraton
slechts ruim 100 passen van elkander
verwijderd waren.
Het dicht in elkaar gegroeide en
hoogopgaande struikgewas, onttrok de
kraton geheel en al aan het oog der
onzen. Nog in hetzelfde jaar werd
een tweede expeditie ondernomen. De
zelfde generaal van Swieten. die de
Boniërs tot onderwerping gedwongen
had, zou ais opperbevelhebber op66-
jarige leeftijd dezen krijgstocht bestu
ren, terwijl de bekwame generaal Ver-
spijk hem als tweede bevelhebber ter
zijde zou staan. Ook de dappere ko
lonels van der Heiden en Pel maak
ten deze expeditie mede. De troepen
werden den 9en December ontscheept.
Generaal van Swieten poogde eerst
langs minnelijke weg den Sultan te
bewegen zich aan het Nederlandsche
gezag te onderwerpen, doch tot ant
woord werd onze gezant, een iniandsch
dienaar van ons Gouvernement, op
gruwelijke wijze vermoord. Nu achtte
de opperbevelhebber het onverant
woordelijk nog langer te dralen en
reeds den volgenden dag had het be
roemd geworden gevecht bij Lemboe
plaats, waar een der dapperste kapi
teins van het leger, Van Daalen, on
vergankelijke roem verwierf.
Ook verdient een treffende hande
ling van eene afdeeiing onzer in-
landsche soldaten hier een plaats.
Nadat de troepen in hun kamp
plaats teruggekeerd waren, om uit te
rusten van hun vermoeienden tocht
van 25 December, zonderden de Am-
boneezen zich af, en, godsdienstige
lieden als zij waren dachten zij niet
in de eerste plaats aan rust, maar
storten vooraf hun hart uit in gods
dienstige dankliederen. Bijna aile of
ficieren en minderen gingen luisteren
naar deze vrome handeling en geen
enkel spottende opmerking werd ge
hoord.
Na tal van moeielijkheden en niet
dan na hevige gevechten en met op
offering van velen onzer dapperen,
zoowel officieren als minderen, werd
eindelijk het hoofddoel der expeditie
de inneming van de kraton, bereikt
en op den 25en Januari 1874 wap
perde de Nederlandsche driekleur bin
nen de verblijfplaats van den Sultan.
Men dacht nu de onderwerping van
de Aijeneezen zeker, doch men kende
de taaiheid van dit volk niet. Op het
oogenblik dat wij dit schrijven zijn
we nog verder van dit doel af dan in
1874. En toch heeft men ten onzent
niet stil gezeten, maar millioenen schats
en vele menschenlevens reeds ter be
reiking van dit doel ten offer gebracht.
Deze expeditie (de tweede) had ons
28 officieren en 1024 minderen gekost,
die deels in den oorlog, deels aan de
cholera gestorven waren het verlies
der Atjehers was oneindig grooter en
dit werd nog vermeerderd toen twee
dagen na de inneming van den kra
ton, te Kota Radja de achttienjarige
Sultan overleed.
Wij vestigden ons nu voor goed in
den Kraton om vandaar uit den vijand
verder te bekampen. Van Swieten
achtte hiermede zijne taak volbracht
en vertrok in April van hetzelfde jaar
met generaal Verspijck naar Batavia,
terwijl Kolonel Pel als bevelhebber
achterbleef. Laten we in dien tijd
eens even een kijkje in den Kraton
gaan nemen. De wal erom heen vormt
een rechthoek, waarvan de lange zij
den ongeveer 600, de korte 200 me
ters lang zijn. Deze wal bestaat voor
circa 30 meters uit een steenen muur
en heeft een hoogte, die afwisselt van
1 tot 6 meter, terwijl de dikte 10 a
12 meters bedraagt. Dit metselwerk
was omringd door een 5 a 6 meters
breede gracht en hierom heen was
eene beplanting van bamboe-doeri
aangebracht die zoo hoog was, dat
zij de geheele vesting aan het oog
onttrok.
Slot in het volgend Nr.
O
W aarschuwing.
Gedurende eenige tijd reeds ont
vangen verschillende katholieken
hier ter stede een gebed ia de En-
geleche taal, waaraan dan het vol
gende bijschrift is toegvoegd „Dit
gebed werd mij ter afschrift toege
zonden, De keten mag niet verbro
ken worden. Iedereen, die het krggt,
moet 9 dagen achtereen
eiken dag een exsmplaar aan
een kennis (zonder onderteekening)
opzenden Het is een oud gebed,
waarvan te Jeruzalem werd gezegd,
dat wie die keten verbreekt geen
geluk zal hebben, maar wie het bo
venstaande nakomt, op den 9den
dag eene groote vreugde zal onder
vinden
Het spreekt van zelf, dat een
dergelyke bespottelijke praktijk niet
de goedkeuring heeft der kerk. Het
Ook alle handelaars worden in de
dagbladen gevonden allen, die bank
roet gaan, alle gelukte of mislukte
ondernemingen in de handelswereld.
Reken je vervolgens daarbij dan nog
de sterfgevallen, de huwelijken en
verlovingen, dan zal je begrijpen, dat
een man, die zulk een uitstekend ge
heugen heeft als ik en die er dage
lijks twee uren aan besteedt om de
kranten uit te pluizen, in den loop
van eenige jaren zoo tamelijk alle
menschen in het land zal leeren ken
nen, d.w.z. öf de menschen zelve öf
hunne familie, hun werkzaamheid of
omgeving en de kennis van ieder
dezer dingen afzonderlijk is reeds zeer
veel waard."
Zeker is het in elk geval, dat Monk
eene wonderbare kennis van personen
en verhoudingen in het geheele land
heeft en dit, niettegenstaande hij zeer
zelden eene reis onderneemt, doch
meest alles van lijn kantoor uit leidt.
Zooals boven gezegd is, zat hij bij
mijn binnentreden met een grooten
stapel dagbladen voor zich, die onge
lezen en een groot pak achter zich,
die gelezen waren.
Hij keek niet op
„Uwe expeditie heeft geen geluk
kig verloop gehad? Je bent door den
woekeraar het huis uitgejaagd, niet
waar
„Voor den koekoek, hoe kun je dat
weten Her huis uitgejaagd werd ik
overigens nietik wil echter toegeven,
dat het niet veel gescheeld heeft. Als
de schurk maar geen lont geroken
heeft, dat ik in zijne woning het papier
heb trachten op te sporen".
„Het was niet moeieüjk tot de con
clusie te komen, dat je niet zoo ge
weest bent, als je het gewenscht heb
in elk geval zou jc dan sneller mijr.e
kamer zijn binnengestormd. Heb ik
geen gelijk
Je behoeft overigens volstrekt niet
te vreezen,- dat de oude het papier
vinden zal. Hij kan het slechts door
toeval ontdekken, als het zich nog
altijd daar bevindt, waar de juffrouw
het verstopt heeft. Hoe hebben de
deuren en het slot er uitgezien Zijn
zij voor inbraak geschikt
Ik deelde hem de opmerking mede,
welke ik in dit opzicht gemaakt had.
„Ja, zoo ic-ts heb ik vermoed boven
dien verwijdert de oude wolf zich wel
nooit zoolang uit zijn hol, dat men
den noodigen tijd zou bezitten, om het
grondig te onderzoeken. Ik heb een
ander planmaar voordat wij tot het
eene of andere besluiten, moeten wij
eerst trachten te vernemen, wat de
gebochelde klerk in zijn schild voert,
nadat hij de juffrouw bespied heeft."
„Zijn spionnage is gemakkelijk ge
noeg te verklaren," antwoordde ik;
„de pandjeshuishouder heeft natuur
lijk ontdekt, dat het papier verdwenen
is, eveneens dat de deur openstond
en daaruit dadelijk begrepen, dat de
jonge dame zich van het document
heeft meester gemaakt, terwijl hij in
het algemeen kantoor met den dronk
aard het wel bekende gevecht hield.
De zaak is duidelijk genoeg, evenzoo,
dat hij zijn rechterhand tot bespieder
heeft aangesteld."