De Volkswil BIJVOEGSEL van van 8 Februari 1913. 5 Feuilleton. De Jas van den Pandjeshuishouder. Van alles wat. Aan Adressant De Secretaris-Generaal getJ. B. Kan. CORRIPTIE m (ME CHSlSTELlJKfc REÜEERUG O A. Documenten. I. Verzoekschrift. Aan Hare Majesteit de Koningin Geeft eerbiedig te kennen Hendrik Albert van Dalsum, lid van de Provinciale Staten van Zeeland, wonende te Hulst. Dat in die Staten een geschil is over de toepassing van art. 57 2e lid der Provinciale Wet Dat vaststaan en partijen het eens zijn over dit feitdat de Provinciale Staten van Zeeland hebben verleend een subsidie en een renteloos voor schot aan de Naamlooze Vennootschap de Zeeuwsch Vlaamsche Tramweg maatschappij, gevestigd te Neuzen, opgericht bij akte, den 20 Juni 1911 verlèden voor den notaris P. Adama Zijlstra te IJzendijke, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 2 Augustus 1912 no 179; dat twee leden van Gedeputeerde Staten van Zeeland zijn oprichters aandeelhouders en vormen met nog een derde buiten dat college den Raad van Bestuur der Maatschappij die zij rechtens aan derden verbinden en door welken Raad derden rechtens aan die Maatschappij verbonden wor den en dat de Provinciale Staten aan hun subsidie en voorschot voorwaar den hebben verbonden, welker na koming moet worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten, waarvan twee leden rechtens de Trammaat schappij vertegenwoordigen Dat in de najaarszitting 1911 akte is gevraagd van dit feit, en van de meening van een lid der Provinciale Staten, dat die twee leden hebben overtreden art. 57 2e lid der Provin ciale Wet, en ten slotte, dat het col lege van Gedeputeerde Staten ver meent, dat dit wetsartikel niet is over treden Dat het standpunt van Gedeputeerde Staten is a. dat die twee leden wel zijn „beheerder" van de Trammaatschappij, maar dit niet is „gemachtigde" in den zin van art. 57 2e lid, b. dat wel de provincie voorwaar den verbindt aan haar subsidie en renteloos voorschot onderworpen aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, maar deze goedkeuring is „een wassen neus" vermits, de eigentlijke Wij zullen dezen keer ook met hem bepaald te doen krijgenhij moge nu voor eigen rekening werken of voor die zijns meesters. Ik zal nu heden nacht over deze aangelegenheid nadenken morgen be ginnen wij te handelen. Slechts nog een zaak, juffrouw. Het is niet onmogelijk, dat u binnen kor ten tijd door den woekeraar persoon lijk of door zijn kantoorklerk wordt opgezocht. U zal waarschijnlijk voorstellen of aanbiedingen ontvangen, waaraan de voorwaarde zal verbonden zijn, dat u er mij niets van mag mededeelen.... dat u zich tot mij gewend hebt is de heeren immers bekend.... Wil u mij beloven.... welken vorm de aanbieding ook hebben mag.... mij onmiddellijk daarvan op de hoogte te brengen, zelfs wanneer men u zou zeggen, dat u mij met het oog op uw vader bui ten het spel moest laten „Daarvan kan u overtuigd zijn, mijn heer Monk U zal de eerste zijn, die alles verneemt, wat in deze zaak van belang is „GoedDan is voorloopig alles in orde. Ik denk, Frederik, dat eene avondwandeling ons beiden goed zal doen. Wij vergezellen de juffr. naarheur goedkeuring wordt beslist door het Rijk, en c. dat „goedkeuren" van de subsidievoorwaarden iets anders is dan „uitspraak" van 57 2e lid, ver mits hier onder uitspraak wordt ver staan „uitspraak als administratief rechterlijk college". Dat het standpunt van rekwestant is a. dat de bestuurder van een Naam looze Vennootschap als zoodanig is de gemachtigde van deze b. dat, als het goedkeuren van voorwaarden, door de provincie ver bonden aan een tram subsidie, slechts is een wassen neus, het alsdan is een beleediging van de Provinciale Staten door hen over de voorwaarden te la ten beraadslagen en stemmen en c. dat goedkeuren en uitspraak doen zijn twee woorden van dezelfde beteekenis, vermits in de gevallen, waarin wordt „uitspraak" gedaan, de Gedeputeerde Staten slechts de Pro vinciale Staten vertegenwoordigen. En dat in de Provinciale Staten geen beslissing is gevallen, alleen over de zaak is beraadslaagd, en dit ook niet anders kon, vermits de Pro vinciale Staten alleen kunnen beslis sen over een besluit van Gedeputeerde Staten, als deze art. 58 der Provinciale wet hebben toegepast en dit niet is geschied. Dat hij de beslissing over dit ge schil onderwerpt aan Uwe Majesteit, 't welk doende, H. A. VAN DALSUM. Hulst, 22 Juli 1912. 11. Antwoord daarop. Ministerie van Binnenlandsche Zaken. 21 Augustus 1912. No 5742. Afdeeling B. B. De Minister van Binnenlandsche Zaken. Krachtens machtiging van de Ko ningin van 27 Juli 1912, No 43, be schikkende op een adres van H. A. van Dalsum, lid der Staten van Zee land te Hulst d.d. 22 Juli 1912, waar bij adressant aan de Koningin de be slissing onderwerpt over een geschil betreffende toepassing van artikel 57, 2e lid der Provinciale Wet Gelet op de ingewonnen ambtsbe richten Geeft aan adressant te kennen, dat er voor tusschenkomst der Regeering in deze geene termen zijn. 's Gravenhage, 21 Augustus 1912. Voor den Minister hotel. Daarna kunnen wij krijgsraad houden." V. Aldus geschiedde. De vrucht van dezen krijgsraad was dat ik den volgenden morgen te tien uur in dc paardentram plaats nam, om den pandjeshuishouder Abrahamsen in zijn hol op te zoeken. De instructies, welke ik van Monk ontvangen had luidden dat ik onder het voorwendsel, een leening te willen sluiten, de lokaliteiten van den woeke raar in oogenschouw nemen moest en vooral van moest overtuigen, dat de jas nog altijd op dezelfde plaats hing, zooals de jonge dame aangegeven had. „Je zult nu begrijpen," voegde Monk er bij, waarom ik de dame voorstelde ook jou in het plan in te wijden. Ik moest een man hebben, die Abraham sen bezoeken kon, zonder verdenking op te wekken. Ik zelf ben hem al te goed bekendhij zou mij doorzien, hoe mooi mijn voorwendsels ook zou den wezen." Ik vreesde ook, dat hij Kalberg voor detective zou aanzien in ieder geval is hij niet geschikt om de rol vaneen verkwister te spelen, in welke rol je optreden moest, om eenigen tijd bij onzen waardigen vriend te kunnen doorbrengen. Overigens behoef ik je geen andere instructies te geven, dan dat je van de positie een goed gebruik zult ma ken, zoo goed als het maar mogelijk is, teneinde met alle omstandigheden B. Aanteekeningen. De zaak is bekend. De heeren P. F. Fruytier en mr. P. Dieleman, leden van Gedeputeerde Staten van Zeeland, de eerste tevens Kamerlid, zijn, de eerste voorzitter en de tweede secretaris van den Raad van Bestuur der Z. VI. Tramwegmaat schappij en vertegenwoordigen met nog een derde lid rechtens deze Maatschappij. Op voorstel van Gedepu teerde Staten geven de Provinciale Sta ten van Zeeland ongeveer f 920.000 provinciaal geld aan subsidie en ren teloos voorschot aan die Maatschappij, zeis stemmen zij in de vergadering van de Prov. Staten vóór dit voorstel, zelfs is de heer Dieleman aangesteld door het College van Ged. Staten om het voorstel in de vergadering der Prov. Staten te verdedigen. Het Statenlid van Dalsum, zich stel lende op het standpunt, dat eerstens de Tram zelve niet anders voor doel heeft dan een particulier koopmans- belang van de Belgische suikerfabriek Lippens, en tweedens, dat het doel niet de middelen heiligt, vraagt akte, dat die heeren hebben overtreden art. 57, 2e lid der Provinciale Wet, ver biedende „het als gemachtigde werk zaam zijn in zaken aan de uitspraak van Gedeputeerde Staten onderwor pen", en dat zij dus door het Col lege van Gedeputeerde Staten inge volge art. 58 dier wet moeten worden geschorst. Het eindresultaat is, dat in de Sta ten wel nagoeg algemeen de over tuiging is, dat de zaak niet in den haak is, maar, alleen van Dalsum zegt waar het op staat, en de anderen zwijgen, omdat de Commissaris der Koningin zich tegen van Dalsum ver klaart enals brave jongens leggen de andere Statenleden zich, hoewel inwendig mopperende, bij de zaak neder. Statenlid van Dalsum zegt, dat hij de zaak zal brengen voor den Raad van State. De Raad van State echter beslist alleen die zaken, die door de Konin gin aan den Raad ter beslissing wor den gegeven, waarom men, om zich te wenden tot den Raad van State, zijn verzoek indient bij de Koningin. De Koningin, onder verantwoorde lijkheid in deze van den Minister van Binnenlandsche zaken, beslist nu, dat er geen termen zijn voor tusschen komst der Regeering, dan is dat, dat er geen termen zijn om de zaak te brengen voor den Raad van State. Maar wat volgt hieruit? Dit: dat de Koningin, of liever de Mi nister van Binnenlandsche Zaken, d e beslissing vreest van den Raad van State, en wel vreest, dat de Raad van Siate zal beslissen, dat art. 57, 2e lid der Provinciale Wet wel degelijk is overtreden. En, als de Raad van State zou beslissen van wel overtreden, dan zou dit zijn een groote slag voor het geheele college van Ged. Staten, den Commissaris der Koningin inbegrepen. Opdat deze beslissing niet zal worden betrekkelijk deuren en sloten op de hoogte te komen. In het ergste ge val zouden wij, om de winst in han den te krijgen, een kleine inbraak moe ten plegen. Doch je weet, dat ik zeer ongaarne tot zulke middelen mijn toe vlucht neem." „In dit geval zal je je echter wel niet bedenken," antwoordde ik„wij moeten de jonge dame helpenwil jij niet medeheipen, dan doe ik het alleen zij zal haar papier terug ont vangen, al moest ik daarvoor den vui- len woekeraar vermoorden en zijn af gedragen jas stelen." Monk lachte „Voorloopig moet je je er toe beperken, je slachtoffer aan een onderzoek te onderwerpen. Ben je gelukkig en maneuvreer je goed, dan zie ik je misschien met de kost bare jas over den arm terugkeeren. Je zou er bepaald niets tegen hebben, als je reeds vandaag den diepgevoel- den dank van juffrouw Ring in ont vangst zou kunnen nemen. Niet? Gedurende den langen tocht met den schokkenden wagen hieldèn deze woorden mijn geest bezig. Een minuut alleen zijn in de kamer, waarin de jas hing, zou voldoende wezen. Zelfs als ik niet alleen in de kamer gelaten werd. moest ik met de handen op den rug naar de plaats trachten te manoevreeren, waar de jas aan haar spijker hing. De tram bleef op haar eindpunt staan en ik ging te voet naar de plaats j mijner bestemming, waarvan het adres mij door de jonge dame was genoemd. Het was een sombere, akelige dag u i t g e lokt, wordt de zaak eenvou dig gedoofpot. Maar is hiermede aan het recht vol daan Wij zeggen beslist: neen. Nu toch beslist de Koningin, onder verantwoordelijkheid van den Mnister van Binnenlandsche Zaken, dat niet strafbaar is, niet valt onder de wet, het feitdat leden van Gede puteerde Staten eener pro vincie hun ambt gebruiken ten bate van hun eigenzaak en zak. Dit feit nu is eene daad van cor ruptie, en deze corruptie wordt ge dekt door den eersten Minister onzer Christelijke Regeering, die er dus mede de verantwoordelijkheid van draagt. Deze minister dan schrijft van „geene termen". We lazen in de staatscourant dezer dagen de volgende advertentie Oproeping van belanghebbenden De vice-president van den Raad van State, voorzitter der afdeeling voor de geschillen van bestuur, roept bij deze, naar aanleiding van art. 38 der wet van 21 December 1861 (Staats blad r.o. 129) en van art. 50 van het Koninklijk besluit van 4 September 1862 (Staatolad no, 174), op de on bekende belanghebbenden, om zoo zij dit noodig achten te verschij nen in de openbare vergadering der afdeelingen, welke zal worden gehou den op Woensdag 4 September 1912, des voormiddags te 11 uur, waarin verslag zal worden uitgebracht in zake van lo. het beroep, ingesteld door E. Kluyver, P. Dil en A. Pz. Dekker, al len te Koog a/d Zaan, tegen een be sluit van burgemeester en wethouders dier gemeente, d.d. 22 October 1911, waarbij aan de N. V. Stijfselfabrlek „de Bijenkorf" voorheen M. K. Honig en hare rechtverkrijgenden vergunning is verleend tot uitbreiding van hare fabriek, door het bouwen van een drooghuis op het terrein kad. bekend sectie C. nos. 1345 en 1346, en van fabrieksgebouwen en van een pak huis op het terrein kad. bekend sec tie B, nos. 454 en 1236; 2o. het beroep, namens den minis ter van Waterstaat ingesteld door N. A. M. van den Thoorn, hoofdinge nieur-directeur van den Rijkswater staat in het 10de district, te 's-Gra- venhage, tegen een besluit van bur gemeester en wethouders van Arkel, van 26 April 1912, waarbij aan het bestuur der Schietvereeniging „Wil lem Teil" aldaar en zijne rechtverkrij genden vergunning is verleend tot het oprichten van eene Schietinrichting op het perceel kad. bekend gemeente Arkel, sectie A. no 769. De vice-President, Voorzitter der af deeling voornoemd, J. Röell. Tot zoover deze advertentie. Wie nu deze zaken der advertentie vergelijkt met de zaak van ons adres moet die niet besluiten, dat onze zaak van vrij wat grooter staatsbelang dan de twee zaken der advertentie En deze zaken der advertentie zijn bij den Raad van State wel door de Ko- dunne sneeuwvlokken dwarrelden door de lucht en een afschuwelijk, taai, zwart slijk bedekte de straten. Ik vond het huis gemakkelijkaan de deur kon ik immers het schild be merken. In het rijtuig had ik reeds het be sluit genomen, het eerst langs de keu kentrap te beproeven. Het kon im mers mogelijk zijn, dat de deur niet gesloten was en ik zonder omwegen de slaapkamer, het doel mijner reis, bereiken kon. Ik had evenwel buiten den waard gerekend. De deur op de derde ver dieping links was stevig gesloten en ondanks mijn aanhoudend en luid kloppen kwam niemand, om de deur open te doen. Eensklaps kwam eene vrouw van de zoldertrap gelooper. Zij deelde mij mede, dat ik van de trap naar den ingang gebruik moest maken. „Want ik zeg u, de man, die hier woont, houdt geen dienstboden, zoo dat het niets geeft om aan de keu kendeur te kloppen. Hij is nauwelijks in staat dienstboden te kunnen hou den," voegde zij er met een spotten- den glimlach bij. „Is hij dan zoo arm vroeg ik trouwhartig. „Ja, zeker is hij arm, ja. Hij is zoo arm, dat hij, als hij wilde, heel Groenland zou kunnen koopen. Velen zijn echter door hem arm geworden, dat weet ik maar al te goed.... bah Bij deze woorden spuwde de vrouw, terwijl zij de gesloten deur voorbij liep. Ik liep in haar gezelschap de trap ningin aanhangig gemaakt 1 In de zaak van het verzoek om gra tie besliste de Koningin onder verant woordelijkheid van onzen Minister van Justitie, dat Hare Majesteit geen waarde hecht aan het oordeel des volks, in deze zaak van de Provinciale Wet beslist de Koningin onder verantwoor delijkheid van onzen Minister van Bin nenlandsche zaken, dat zij geen daad van corruptie wil laten beslissen door den Raad van State, het hoogste Ad ministratieve Lichaam. Staande op het standpunt van „kalmte wint" vol gen wij steeds den wettigen weg, en, als er geen recht te krijgen is tot bij het hoogste gezag onder de menschen, dan leggen wij onze zaak bloot aan den Rechter der Koningen, aan God. Aan Deze leggen wij dus bloot de zaakdat eene daad van corruptie door het hoogste burgerlijk gezag in Nederland in bescherming wordt ge nomen. Is onze zaak wettig, dan zal God in onze zaak beslissen en wel: of di rect, of wel indirect door den wil des volks. De wil des volks, zich uitsprekende op wettige wijze, kan zich alleen wet tig uitspreken door de stembus. En als recht wordt gesproken door middel van den wil des volks, dan zal bij de verkiezing de kiezers hun vertrouwen ontzeggen aan de heeren mr. P. Dieleman en P. F. Fruijtier. Wij vertrouwen, dat dit ook zal ge beuren, want elk volk heeft de regee ring die het verdient, en ons Zeeuwsch Vlaamsche Volk verdient niet langer geregeerd te worden door mannen, die hun ambt gebruiken voor hun eigen zaak en zak. En door het ontzeggen van het ver trouwen aan die heeren, zal ons volk tevens een wettig antwoord hebben gegeven aan onze Ministers, die onze geëerbiedigde Koningin laten beslis sen in eenen zin, die indruischt tegen een goed staatsbeleid, en waaruit dan tevens zal blijken, dat ons volk geen corruptie wil, maar rechtsfatsoen in de overheden. (Overgedrukt uit het nummer van 7 September 1912, zie hoofdblad). O Bekeerd. Een paar jaar geleden zegt de „N. Cr. C trad te Stadskanaal een net dienstmeisje in het huwelijk met een fabrieksarbeider, die door zijn vakken nis veel geld verdiende maar nog al eens misbruik van sterken drank maakte. Zij, hiervoor gewaarschuwd, dacht dat dit in het huwelijk wel ver anderen zou. En 't veranderde ook, d.w.z. het verergerde, 's Morgens vóór naar 't werk te gaan, en 's avonds vóór huis waarts te keeren de kroeg in. Haar bidden en smeeken baatten niets. Steeds kwam minder loon in, waar door, ondanks 't flinke werken der vrouw, het gezin steeds achteruit ging. Tot het Kerstfeest 1911 aanbrak. Toen was hij, tegen zijn gewoentg in, naar de kerk geweest, -- kwam heel ongewoon thuis, veel vroeger dan af en moest heel wat bittere woorden over de werkzaamheid van den woe keraar hooren, doch met betrekking tot zijne gewoonten en zijne levens wijze, wanneer hij uitging en wanneer hij thuiskwam, kon zij slechts onvol ledige ielichtingen geven. Het eenige, wat zij mij vertellen kon, was, dat eene vrouw, die in een gat van een kelder woonde en tenge volge daarvan den titel van portier sier droeg, nu en dan bij den woe keraar de boedel opknapte en dat de laatste zeer zelden uitging en dan nog alleen op den laten avond wanneer hefpandjeshuis gesloten was of op de Zondagen. Nu kon van aarzelen geen sprake meer zijn. Ik steeg snel de trap op en trad het duistere portaal voor den tempel van den pandjeshuishouder binnen. In plaats van de kamer met het hek binnen te treden, klopte ik aan de deur rechts en stapte binnen. Daar zat de gebochelde schrijver aan den zwartgeverfden, met inkt be vlekten lessenaar. Het was een buitengewoon leelijk schepsel. Het hoofd liep naar boven spits toe en was met dicht, borstelig haar begroeid. De neus was groot en de mond zeer groot; hij ging tot aan de ooren open. Toen ik hem aansprak, stapte hij van zijn driepoot af, alsof hij eens beenen wilde rekken en stak de pen achter het oor. „Ik zag nu, dat hij tot de groote bultenaars behoorde. Wel kwam zijn

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 5