w?
No. 175.
Zaterdag 25 Januari 1913.
4e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Mr. E. Regout. t
Open Brief.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie mannden
NEDERLANDf 0.50.
BELG1Efr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worrfèn dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKERIJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
Zaterdag 19 Januari overleed
te 's Gravenhage, in den ouder
dom van 49 jaar, de Minister
van Justitie, de heer mr. E. Re-
gout.
De geheele pers is vol lof je
gens den overleden Minister.
Wij nemen gaarne aan, dat
deze lof alleszins verdiend is,
maar wij kunnen met den alge-
meenen lof niet medegaan.
In no. 110 gaven we „Geen
Gratie", en constateerden daarin,
dat de Koningin had beslist on
der verantwoordelijkheid van den
Minister van Justitie, de nu over
ledene, dat Zij geen waarde
hecht aan het oordeel des volks.
En wij zeiden aan het slot
„Tijden hebben weer tijden
„en.... wij hebben geduld.
„Wij zijn in Gods hand, en,
„gelijk tegen ons uit de handen
„zijn gevallen de knuppels en
„de giftpijlen, zoo zullen ook te-
„gen ons uit de handen vallen
„de Ministeriëele portefeuilles.
„Dit laatste ter overweging aan
„den Minister van Justitie; den
„heer mr. E. Regout."
Toen we dit in 110 schreven
wisten we niet, dat een groot
jaar daarna de ministerieele por
tefeuille door den dood uit die
handen zou zijn gevallen.
Een tweede geval. De heer
Th. C. Daey Ouwens, nu nota- 1!
ris te Purmerend sedert een 10
maanden, was eerst notaris te
Hulst. Hij verklaarde aan een
goeden vriend van hem, van wien
onze moeder het vernam, dat hij
van notaris te Hulst notaris was
benoemd te Purmerend opdat in
Hulst een vacature zou ontstaan
en de Roomsche minister van
Justitie, in overleg met de gees
telijkheid dan zou kunnen be
noemen een tweeden katholieken
notaris.te Hulst, die aan van
Dalsum dan zou kun
nen ontnemen wat hij
nog heeft.
Het is geweest met het oog hier
op, dat die notaris Daey Ouwens
in het notarieel vakblad het no
tariaat te Hulst zoo ging ophe
melen voor een katho
lieken notaris, en het zal wel
ook daarmede verband hebben
gehouden
a. dat de president van de
rechtbank te Middelburg een no
taris in Terneuzen belastte met
de waarneming van dat vacante
kantoor Ouwens in Hulst.
b. dat deze notaris Ouwens
circulaires rondstuurde en huis
bezoeken bracht, opdat er toch
geen cliënten van zijn kantoor
zouden overgaan naar notaris
van Dalsum.
Die roomsche minister kende
den toestand hier, en er werd
ook verwacht, dat de vacature
Ouwens onvervuld zou blijven.
Maar niet dit was het geval
de Minister benoemde werkelijk
een nieuwen katholieken notaris
te Hulst in den persoon van den
heer mr. A. H. Lijdsman, doch
deze wist niets af van
den rol, dien men hem
had toegedacht, en daaren
boven is hij geen tweede Dumo-
leyn maar een man van eer, van
beschaving en van wetenschap,
die ook hef notarisambt be
schouwt met ons als een ambt
van eer en van waardigheid.
De bedoeling, die met deze
benoeming heeft voorgezeten, is
mislukt, omdat de heer Lijds
man is een man van eer, maar
dit verandert niets aan de bedoe
ling zelve ons ten slotte toch nog
te kunnen ruineeren, het ideaal
onzer brave belagers, vooral onzer
brave geestelijkheid.
Tot de verwezenlijking van
dit ideaal heeft de overleden
Minister van Justitie zich willen
leenen, wij nemen aan persoon
lijk te goeder trouw, doch, als
wij aannemen de goede trouw,
dan stellen we daarmede tevens
vast de schuld dergenen, die den
overledene hebben bedrogen, der
genen dus, die valschelijk ons
aan hem hadden overgeleverd.
Onze innige overtuiging is,
dat de geheimzinnige ziekte, die
den dood van Minister Regout
tengevolge had, niet zou zijn
overkomen, als hij in die zaken
anders had gehandald, vermits
wij openlijk beroep hadden ge
daan, waar was gebleken dat bij
den aardschen rechter geen recht
te krijgen is, op den eeuwigen
Rechter, en dergelijk beroep al
tijd wordt verhoord, hetzij in dit
hetzij in hel andere leven, en
dit in het belang van de harmo-
n;e, in de maatschappij geschapen.
Kunnen wij dus, sprekende
met persoonlijke ondervinding,
in den algemeenen lof niet in
stemmen, wij wenschen toch,
dat zijne goede werken hem zul
len volgen, en dat de overleden
Minister
Ruste in Vrede.
Aan dt Redactie van het dagblad
De Tijd,
AMSTERDAM.
Mijneheeren
Donderdag 16 Januari kwam op de
strafzitting van de Rechtbank van
Amsterdam voor mijne klacht tegen
U wegens een beleedigend en laste
rend artikel, voorkomende in Uw blad
van 1 October, beginnende met „Men
schrijft ons uit Zeeuwsch-Vlaanderen."
De heer J. W. Helmer, chef-redac
teur van Uw blad, stond als beklaagde.
Nu zou ik deze zaak verder hebben
laten rusten, doch de heer Helmer,
die zich zoogenaamd zelf verdedigde,
deed dit op dergelijke wijze, dat
ik ben altijd gewoon de goede trouw
aan te nemen totdat het tegendeel
voor ieder duidelijk is geworden
uit zijne verdediging bleek, hoezeer
hij, en daarmede Uwe redactie, niets
afweet van wat hier is voorgevallen
en nog voorvalt.
Ik neem hier over het volledig ver
slag van de terechtzitting, zooals het
voorkomt in uw eigen blad.
RECHTZAKEN.
Persdelict
In ons blad van Dinsdag 1 Oct.
1.1. kwam een uit Zeeuwsch-Vlaanderen
toegezonden stuk voor, onder „bin
nenland" geplaatst, waardoor notaris
Van Dalsum te Hulst zich beleedigd
achtte, deswege diende hij een klacht
in. Aangezien de naam van den in
zender door het redactiegeheim gedekt
was, nam de heer J. W. Helmer, chef
redacteur van „De Tijd", de verant
woordelijkheid der plaatsing op zich.
Daarom had deze zich hier voor de
4e kamer der arrondissements-recht-
bank te verantwoorden in zake
zooals de dagvaarding vermeldt dat
hij op of omstreeks 1 October 1912
met het opzet om Hendrik Albert van
Dalsum in het openbaar te beleedigen
en diens naam aan te randen, in het
alom in den lande op of omstreeks
voormelden datum verspreide No.
19786 dd. 1 Oct. 1912 van het dag
blad „De Tijd" heeft doen drukken
en publiceeren het bewuste stuk ge
titeld „Uit Zeeuwsch-Vlaanderen".
De rechtbank was aldus samenge
steld mr. Meinesz, presidentmr. De
Jong en mr. dr. Slentelaar, rechters,
terwijl het O. M. werd waargenomen
door mr. baron Van Harinxma thoe
Slooten.
Als eerste getuige werd gehoord
notaris Van Dalsum, die voor den
rechtercommissaris had verklaard, dat
ofschoon in het bewuste stuk in
sommige gedeelten geen naam ge
noemd was hij zich bedoelde achtte.
Als grond, dat hij steeds in dit stuk
bedoeld was, voerde hij aan een in
gezonden stuk in „De Tijd" van 27
Sept. 1912, waarin wel zijn naam voor
kwam en waarop het bewuste stuk,
waardoor getuige zich beleedigd achtte,
een antwoord was.
Beide ingezonden stukken werden
ter zitting voorgelezen.
De heer Helmer, door den president
ondervraagd, erkende als chef-redac
teur het bewuste stuk te hebben af
gegeven.
De president constateerde, dat er
in het bewuste stuk uitdrukkingen
voorkwamen, die menigeen zeer on
aangenaam zou vinden, als ze aan zijn
adres waren gericht.
De heer Heimer gaf dit toe.
Het O. M. achtte wettig en over
tuigend bewezen de beschuldiging.
Het bewuste stuk is beleedigend, wat
betreft geheel d n inhoud en opzet.
Nu er geen advocaat was om be
klaagde bij te staan, wilde het O. M.
er op wijzen, dat de vraag kan rijzen
of beklaagde wel de eigentlijke dader
is. Een ander kan het stuk geschre
ven hebben. Bewezen is echter, dat
deze beklaagde met kennis van zaken
en kennend den inhoud van het stuk,
dit heeft gepubliceerd in „De Tijd". De
dader nu in den zin der wet is niet
de schrijver, maar degeen, die het
stuk publiceert, zooals verschillende
uitspraken van enkele rechtbanken
hebben vastgesteld.
En nu de mate van strafHoewel
hier een misdrijf van beleediging is,
is deze niet om gevangenisstraf te
eischen. Wel echter om een boete
op te leggen, niet te licht en niet
te zwaar. Niet te zwaar, want het
loopt naar de verkiezingen en dan
loopen de gemoederen warm.
Wegens eenvoudige beleediging in
het openbaar eischte het O. M. een
boete van f 50 of 25 d. hechtenis.
Beklaagde zeide, geen rechtskundi
gen bijstand te hebben ingeroepen,
omdat hij dit zaakje te gering vond om
er drukte van te maken. Gelijk hij
reeds bij de instructie verklaard had,
hield hij tegenover de beschuldiging
vol, dat hier van opzet om te beleedi
gen of van aanranding van een goeden
naam geen sprake kan zijn. Dit is
ook niet de bedoeling geweest van
den schrijver. Ware zulks het geval,
het siuk zou niet geplaatst zijn. Het
moet dan ook enkel worden beschouwd
in verband met een vroeger geplaatst
„Ingezonden Stuk" en diende tot
rectificatie en aanvulling van hetgeen
daarin stond. Tegen dat stuk is Van
Dalsum niet opgekomen, hoewel erin
stond, dat hij het tegendeel is van
een goed spieker, het tegendeel van
een kranige figuur en van een helde
ren kop. Er zijn hier feiten en toe
standen besproken geworden, waarvan
Van Dalsum in Hulst het middenpunt
is. Niet als notaris werd hij bespro
ken, maar als openbaar persoon, als
beunhaas-journalist, als politiek drijver
en jager naar een Kamerzetel.
De journalistiek heeft tot plicht, de
daden en strevingen van dergelijken
persoon bekend te maken cn in het
ware licht te stellen. Dit heeft de
schrijver van het geïncrimineerde stuk
gedaan en ik hield en houd nog al,
wat hij schreef, voor waarheid. Te
Hulst zingt men liedjes op straat tegen
een achtenswaardtg katholiek journa
list, waarin de naam van Van Dalsum
genoemd wordt. De Rechtbank zal
begrijpen, dat hier iets anders los is
dan opzet om te beleedigen. Hoog
stens is hier twist tusschen journalisten.
Ware Van Dalsum een werkelijke
journalist, hij zou zich kunnen bekla
gen bij het bestuur van de „Ned.
Journalistenkring", die de geheele af
faire in een kwartier zou hebben af
gedaan. Het is jammer dat met zulke din
gen rechtbanken moeten worden lastig
gevallen. Het veiwonderde beklaagde,
dat Van Dalsum in eens zoo gevoelig is
geworden. Hij zelf schrijft op een wijze
die hem te Middelburg al heel wat
zwaardere straffen heeft doen beloo-
pen dan een geldboete. Gevoelig voor
zijn naam Deze geheele aanklacht
is niets anders dan een poging van
Van Dalsum, om nu eens de onschuld
te kunnen spelen en te Hulst te kun
nen terugkeeren met een attest van de
Amsterdamsche Rechtbank. Daar wil
hij politieke munt uit slaan, anders
niet. Nog liever hadde hij den schrij
ver van het stuk te pakken gehad,
maar dat is mislukt. Hij heeft nu
slechts een journalist, waar hij geen
houvast aan krijgt.
Bekl. eindigde met te zeggen, dat
de Rechtbank wel zou doen, zich niet
te leenen tot die politieke reclamema
kerij en hoopte, dat zij er een snel
einde aan zou maken, liefst door een
dadelijke vrijspraak.
De officier van justitie zag van re
pliek af en de uitspraak werd be
paald op 30 Jan. Tijd.
Naar aanleiding van de verdedi
ging van den heer Helmer maak ik
enkele kantteekeningen.
1. Het is niet de bedoeling geweest
van den schrijver om te beleedigen.
ad. 1. Deze schrijver is mij niet
bekend. Wel bleek op de terecht
zitting, dat het stuk aan uwe redac
tie was toegezonden uit Breda.
De schrijver nu kent ons of kent
ons niet.
Kent hij ons niet, dan is hij ook
niet bevoegd om te oordeelen.
Kent hij ons en ons werk wel, dan
is hij een gemeene lasteraar, en wel
door te kwader trouw, dat is
tegen beter weten in, te schrijven,
waar niets van waar is.
Ik had mijn klacht ingekleed deels
als beleediging en deels als laster
als beleediging voor wat betreft de
aanranding van mijn karakter, zooals
„bezield met den jansenistischen pa-
penhaat van een afvallige," „dienpo-
litieken en priesterhatende volksbe
derver," als laster voor de verdere
beleedigende uitdrukkingen om reden
deze wezen op daden als verguisen,
honen, bespotten, grieven, op los
slaan, schelden, tieren, aanraden van
en tegen bepaalde personen. E n
door de klacht in te k 1 e e-
den als laster wilde ikde
gelegenheid geven aan den
schrijver om die daden te
b e w ij zen.
Doch geen bewijs werd door be
klaagde aangeboden of zelfs maar
verzocht te mogen leveren.
Het bewijs zou ook niet te leve
ren zijn geweest, noch een overtui
gend bewijs, omdat die daden
niet bestaan.
Ik heb daarom het recht den schrij
ver jammer genoeg voor het pu
bliek dat zijn naam niet bekend is te
noemen een gemeenen lasteraar. En
lasteren is tegen beter weten
i n iemand te beschuldigen dat niet
waar is.
2. Ik ben niet opgekomen tegen het
vorig stuk. hoewel er in stond, dat
ik ben het tegendeel van een goed
spreker, van een kranige figuur en
van een helderen kop.
ad. 2. Ik deed dit niet, omdat een
dergelijke uitdrukking alleen een schou
derophalen waard is. Misschien her
innert U zich nog wel mijne rede
over de Pacht op het Congres van
den Nederlandschen Boerenbond van
1904. Mijn rede en mijn optreden al
daar zijn geweest, en dit was alge
meen het gezegde, de clou van het
Congres.
3. Ik werd niet besproken als no
taris, maar als openbaar persoon, als
beunhaas-journalist, als politiek drij
ver en jager naar een Kamerzetel.
ad 3. Zijn dit geen gemeene insi
nuaties
Beunhaas-journalist: Waarom beun
haas Omdat ik mijn blad De Volks
wil uitgeef niet om er geld mede
te verdienen, maar als een liefde
werk, en om belangeloos te dienen
God en Zijn gebod, het recht en de
waarheid in de volle maatschappij
Politiek-drijverWaarom drijver
Omdat ik daden stel en het goede
voorbeetd vraag aan hen, die van
anderen het goede willen
Jager naar een KamerzetelWaar
om Jager? Omdat ik het vertrouwen
heb van het e e r 1 ij k e volksge
deelte van hier, en dit heeft leeren
inzien, hoezeer de eerlijke en eenvou
dige mensch wordt belogen, bestolen
en bedrogen op de gruwelijkste wijze,
waarvan men zich in Holland geen
gedacht kan maken
4. De journalistiek heeft tot plicht
den persoon bekend te maken en in
het ware licht te stellen.
ad. 4. In het ware licht te stellen.
Maar als dit wordt gedaan, niet
door het ware licht maar door die
daden en persoon te stellen in een
valsch licht, is dit dan ook de plicht
der journalistiek?
Het kómt mij voor van niet.
Weet ge hoe hier is het volksoor
deel
Dit volksoordeel is vervat in het
volkslied, dat leeft en zingt in hoofd
en hart van duizenden menschen, van
kind tot grijsaard, van beider geslacht,
van duizenden menschen van wie ik
heb gewonnen niet hun geld, niet hun