Maar enfin, er was nu eenmaal niets
aan te doen en met een gevoel, waar
in medelijden met mezelf domineerde,
pakte ik mijn patrouilleblik, besefte
den toestand niet eerder ten volle,
vóórdat ik mijn knie vrij pijnlijk ge-
stooten had tegen m'n bed en na een
half uurtje was ik op weg.
En toen het gekraak van het Ieer-
goed, het geklikklak der klewanschee-
den zich voegde bij de eigenaardige
indische nachtgeluiden, zette ik mijn
„plan de campagne" in elkaar. Zoo
ver mogelijk doormarcheeren dien
nacht, me dan ergens verraden schui
len en den daarop volgenden avond
de schuilplaats trachten te bereiken,
haar tegen het aanbreken van den dag
afzetten ziedaar alles, immers we
konden overdag, in verband met het
vele open terrein, niet loopen, want
dan werden we zeker verrast.
Alles ging naar wensch en tegen
vijf uur 's morgens vond ik een vrij
goed plaatsje, liet spoedig koken,
deelde de menschen mee, dat ze er
vier-en-twintig uur mee toe moesten
komen en wachtte een heele langen
dag, van den vroegen morgen met
z'n alom herwakend leven, vriende
lijke, nog koesterende zon tot den
namiddag, als de laatste zonnestralen
alles in een weemoedig licht zetten,
en maakte in dien fusschentijd alle
opeenvolgende warmte-aandoeningen
en haar gevolgen mee, die je nu een
maal op een dag in Indië mee moet
maken, als daar zijnhet opzoeken
van het zonnetje, om wat warm te
worden het schaduw zoeken tegen
het langzaam stijgende „oog van den
dag" het kankeren en mopperen
tegen den koperen ploert, terwijl je
met een grooten handdoek al maar
aan 't boenen bent over gelaat en
handen en het in stille berusting
neerliggen met een gevoel van „Er
is toch niets tegen te doen
Aan alles komt gelukkig een eind
en tegen half zeven vervolgen we on
zen weg, die door de bedding van
een rivier leidt. Stil wordt er ge
marcheerd, alleen het kraken van het
grind wordt gehoord, maar niet in
zoodanige mate dat het de aandacht
kan trekken van de op eenigen af
stand der rivier wonende A'jehers.
Het maantje, dat even getracht heeft
door de donkere wolken heen te kij
ken, geeft het op, verschuilt zich nu
en toovert alleen een lichtere plek op
de zwarte wolkenmassa. Flauw tee
kenen zich de huizen af tegen hun
omgevingsoms hoor je de bewoners
met elkaar sprekenmaar dat alles
laat je achter je en als we eenige
uren geloopen hebben, bereiken we
tegen elf uur 's avonds het oerwoud,
het z.g. „Zwarte gebergte."
En nu begint een fantastische tocht
wanneer we een half uur verder zijn,
laat ik fakkels maken en opsteken en
zoo gaat het stroomopwaarts. Lang
zaam volgen we de rivier, die, geheel
van karakter verandert, een bergstroom
is geworden met z'n groote rolsteenen
en zijn in-wilde-vaart voortstroomend
water.
Ondertusschen werpen de fakkels
hun eigenaardig licht op boomen, steen,
struiken en menschen, verlichten nu
eens een rotswand, die loodrecht aan
dat hij vervalscht was hij was even
wel bereid tegen betaling van eene
zekere som daarover het stilzwijgen
te bewaren.
Dat was het begin. Later heeft hij
in den loop der jaren grootere som
men van vader afgeperst, die voort
durend aanzienlijker werden toen hij
vernam, dat de zaak goed ging en het
geld kon worden opgebracht. Desniet
tegenstaande gelukte het mijn vader
niet in het bezit van het noodlottig
papier te geraken. De bloedzuiger
weigerde beslist, den wissel tegen
eene door hem te noemen som af te
staan. Zijn maanbrieven komen elk
jaar eenige malen aan, doch zij zijn
zoo voorzichtig gesteld, dat men hem
niet van afpersing beschuldigen kan,
zelfs niet wanneer de zaak aan het
licht kwam. In geval het geld weg
blijft, dreigt hij den wissel aan con
sul Isaksen te zenden.
Om te begrijpen, wat deze 'bedrei
ging te beteekenen heeft, moet men
weten, dat met de vlucht, welke de
zaken mijns vaders genomen hebben,
die van den consul voortdurend meer
zijn achteruitgegaan. Hij leeft slechts
nog van de puinhoopen der vroegere
heerlijkheid van zijn huis en zou reeds
lang geruïneerd zijn, als mijn vader
hem niet ondersteund had. Desniet
temin of juist daarom voedt hij een
onverzoenlijken haat tegen mijn vader;
een haat, die reeds sinds hunne jeugd
bestaat en welke zoo hoog mogelijk
gestegen is, hoe meer de betrekkin
gen in den loop der jaren veranderd
zijn.
den oever oprijst, dan weer een om
gevallen boom, die dwars over de ri
vier ligt, soms flikkeren ze helop, dan
geven ze maar even voldoende licht
en zoo gaat het voort, altijd maar
voort in den duisteren nacht.
Hier struikel je over een steen,
daar blijft je voet haken achter een
liaan en smoor je ternauwernood een
hartgrondige verwensching, dan schramt
een tak door je voorganger eerst
op zij gebogen, daarna losgelaten
je gezicht en dat alles werkt mee om
je af te matten. O, wat zou je graag
een helder zonnetje gehad hebben,
omdat vermoeiende struikelen te voor
komen Wat waardeer je nu, het
van je af kunnen zien overdagMaar
de natuur komt ook een duit in het
zakje doenlangzaam begint het te
regenen, vallen de druppels zwaar
van de bladeren neer en vormen een
concert, dat je welkom isde door
de patrouille veroorzaakte geluiden
worden gesmoord, en de kans op suc
ces wordt grooter. Als de fakkels
uitgedoofd zijn en de stormlantaarns,
ontstoken, gaat het weer verder. Eigen
aardig schouwspel 1 Die lichtjes, die
weerkaatst worden in het rimpelende
waterdie schaduwen der boomen,
die zich verplaatsen, die diepe tast
bare duisternis daar in het woud, die
enkele lichtstraal, afgeworpen van één
getrokken glewangdat geschreeuw
van die dieren, die niet begrijpen, wat
dit alles beteekent en dan altijd maar
die regen, die klettert op de bladeren
van het geboomte, op het water der
rivierdat gebruis van de kali tegen
rotsteenen neen, het kon een sprook-
jestocht uit „Duizend in één nacht"
zijn
Een zacht gefluit klinkt van achter
tot mij door; daar heeft een dwang
arbeider z'n voet opengehaald aan een
scherpen steen, veel bloed verloren
en nu kan hij niet meer. Halthouden,
een verband leggen, de vrachten an
ders verdeelen, vorderen vrij veel tijd
en als ik op mijn horloge kijk, is het
kwart over twee. Daar het, volgens
den gids, nog slechts een uur loopen
is, doof ik de lantaarns en na een
groot kwartier gaat het, voetje voor
voetje, dicht achter elkaar vooruit.
Maar het is te donker, we vorderen
nietop de ransels worden witte zak
doeken gehouden, die afsteken als iets
onzekers grauw. En regen, die regen
Wat eerst aangenaam was, wordt nu
een kwelling. Dat regelmatig gelijk
en gekletter! Hield het maar op!
Maar als we anderhalf uur voort
gesukkeld hebben, ontstaat oponthoud
we staan voor een acht meter hoogen,
oogenschijnlijk onbeklimbaren water
val links en rechts laten steile wan
den het beklimmen ook niet toe. Maar
één der onbetaalbare dwangarbeiders
weet raad stapje voor stapje werkt
hij zich in het neerstroomende water
naar boven, met een touw om z'n
middel gebonden en niet lang daarna
zien we z'n donkere gestalte zich af-
teekenen tegen de wolken. Na het
touw boven bevestigd te hebben, be
gint voor ons het waagstuk met han
den en voeten ons opwerkend, heeft
de laatste man na een half uur den
bovenkant bereikt en kunnen we ver
der gaan en daar we, volgens den
De valsche wissel in zijn hand zou
den ondergang mijns vaders beteeke
nen zonder barmhartigheid en zon
der bedenken zou hij tot den laatsten
penning uitgebuit worden.
Ziet u, dat is het geheim mijns va
ders en geen wonder, dat het zijne
krachten ondermijnt. Want die aan
houdende onzekerheid en spanning;
denkt eens aan, als de woekeraar bij
voorbeeld eens stierf en de wissel bij
hem gevonden werd. Daarbij zijn de
vorderingen in den laatsten tijd voort
durend grooter geworden en de moeie-
lijkheid, om er aan te voldoen is ge
stegen.
„Dat is de reden, dat ik ondanks
mijn gelukkige speculaties nooit een
spaarpenning op zijde heb kunnen
leggen," zeide mijn vader mij, „en
gaat het in de toekomst zoo voort,
dan moet de zaak onder zulke groote
betalingen lijden. Had ik jou en je
broeders en zusters niet bezeten, dan
vrees ik, dat ik reeds lang een einde
aan mijn leven zou gemaakt hebben
want het is niets anders dan een last
voor mij.
Gij zult begrijpen, mijne heeren, hoe
de woorden mijns vaders mij schok
ten. Ik begreep, dat hier spoedig hulp
moest gebracht worden, ais het niet
te laat zou zijn.
Ik wil er geen tijd mede verliezen
te vertellen, welke overredingskun
sten ik aanwendde om mijn wil door
te zetten en welken wederstand ik
overwinnen moest, voordat ik de toe
stemming 'mijns vaders ontving om
naar Christiania te reizen, teneinde
gids, vlak bij de schuilplaats moeten
zijn, doen we dit zoo voorzichtig mo
gelijk. Daar wordt op m'n schouder
getikt en Brahim deelt me mee, dat
We er misschien honderd meter van
verwijderd zijn. Onhoorbaar sluipen
we verder, onder den stroomenden
regen. M'n collega, de amboineesche
sergeant, die voor me loopt, duikt
eensklaps ineen ja daar moet
het zijn en hij wijst me iets aan maar
ik ontdek niets. De anderen bewe
ren fluisterend, ook wat te zieneen
kort beraad opgewonden grijp ik mijn
pangtime 3) bij den schouder, maak
eenige armbewegingen en hij knikt
„ja", hij begrijpt me en na eenige
oogenblikken glijdt hij met tien man
in het duister weg.
En nu is het wachten op het licht
worden, jonge, wil die tijd dan maar
niet om Telkens haal ik m'n hor
loge voor den dag, maar steeds zon
der resultaat't is nog te donker en
ik verbeeld me, dat de vijf kwartier,
die w« rondom de hut lagen, langer
duurden dan de afgeloopen nacht.
Moeder natuur komt helpen waken te
gen slaperigheid mijner soldaten en
doet dat door middel van een pias
bui, v/aar ik respect voor heb, maar
ach, natter dan we geworden zijn in
den waterval kan het ook al niet, en
zoo vlak bij Pang Leman, den on-
vindbaren, jonge, dan slapen de ke
rels niet.
Ik ga aan het fanteseerenAls ik
hem nou krijg (want er was voor ons
europeesche onderofficieren in 't bi
vak maar één „hij" en dat was Pang
Lemandan zeker het kroontje
misschien plaatsing bij de marechaus
see en ja wie weet, als je er een
paar kerels bij kreeg, dèn misschien
wel de bintang. Had de luitenant
het laatst niet aan den majoor ge
zegd En als ik door m'n bespie
gelingen niet heb gelet op het voor
bij kruipen van den tijd, stoot één
mijner Amboineezen me aan en zegt
„Betoel, sergeant," en nu zie ik de on
zekere lijnen van de boomen van den
top van den berg zich langzaam ver
duidelijken ik zie, ja wat?.,., de
schuilplaats, beslist, daar is ze! Nu
maar niet langer gewachtdat heeft
geen nut; vooruit en... wat vinden
we
Vinden we Pang Leman en met
hem de gehoopte onderscheiding
Eenige zijner kawans 5)
Neen, een oude, verroeste donder
bus, geen spoor verder. Enfin, aan
ontgoochelingen op dat gebied raak
je op Atjeh gewend en zoodra een
bivak is betrokken, Iaat de natuur
haar rechten gelden en kort daarna
ligt alles behalve twee posten
in diepen slaap.
Als ik den volgenden morgen, weg
ga, meldt m'n gids. keutji Brahim,
me, dat hij naar een of andere soe-
dara in de kampong moet en vraagt
daartoe permissie, die hem gaarne
verleend wordt.
Wanneer ik evenwel al dicht bij
het bivak ben, kom ik een patrouille
tegen met den onderluitenant, die me
naar den afloop vraagt 1"
„Ik heb tenminste nog een donder
bus, luitenant, maar verder niets
„Nou, Peters, we wisten gisteren al,
hetzij met goedheid of met geweld
het papier uit de handen van den
woekeraar te krijgen.
Ik bracht een aanwijzing voor eene
groote zom op de credietbank mede,
d. w. z. alles, wat wij op dit oogen-
blik aan baar geld bij elkander kon
den brengen, Het gelukte mij even
wel niet, den bloedzuiger het papier
af te koopen. Vervolgens besloot ik,
mij tot u te wenden, mijnheer Monk,
want ik heb in de dagbladen veel
van uwe dienstvaardigheid en scherp
zinnigheid gelezen.
Verneemt nu echter, welke wonder
bare wending de zaak genomen en
welk merkwaardig resultaat mijn be-
bezoek bij den woekeraar tot gevolg
gehad heeftIk vrees heelaas, dat
hetgeen ik tot dusverre voor mijn ar
men vader gedaan heb, zijn toestand
nog verwarder heeft gemaakt
Ik weet niet, hoe ik mij weder on
der zijn oogen vertoonen moet, als
niet u, mijnheer Monk, mij helpt goed
maken, wat ik zonder mijn schuld be
dorven heb 1"
„Ik kwam op Zondag namiddag te
Christiania en stapte in het privaat
hotel van Anna Kure in de Kirkegade
af. Reeds op Maandagmorgen ging
ik uit om te beproeven, wat ik bij
den woekeraar kon uitrichten.
Zijn naam is Severins Abrahamsen
en hij woont buiten in Oslo in de
Bisschopstraat.
Ik vond heel gemakkelijk het num-
dat je zoo'n ding zou buit maken,
want Brahim, die een goeie beurt
I wou geven bij „Jantje Kaas", (spot
naam voor het ned. ir.d. gouverne
ment). heeft het ding er neer laten
zetten. Z'n plan is afgeluisterd en
verraden, maar te laat om je nog te
waarschuwen
Nou, toen.... neen, Iaat ik liever m'n
mond houden.
Even een vraag. Als ik dat nu eens
eerder had gehoord, toen ik Brahim
in m'n macht had en ik had hem
wat verkeerd is, ik geef het graag
toe, maar zéér menschelijk gesla
gen of laten slaan, was ik dan zoo'n
schurk, zoo'u boef, zoo'n onwaardig
individu geweest
Locomotief.
4) Een bendehoofd in de nabijheid
van 't bivak X.
2) Keutji is hoofd van een gainpong.
3) De naam voor de niet-europeesche
sergeants bij een groep (brigade).
4) Teeken voor eervolle vermelding.
5) Volgeling.
Van alles wat.
De wandelende bloem.
In het repiiitiëngebouw in de Rot-
terdamsche Diergaarde is thans een
diersoort te bewonderen, die naar alle
waarschijnlijkheid tot heden nog nooit
levend in Nederland te zien is ge
weest, n.l. een z.g. „wandelende bloem"",
Evenals de vrijwel bekende „wande
lende takken" en „wandelende blade
ren" behoort de „wandelende bloem"
tot de orde der rechtvleugelige insec
ten en is verwant aan onze sprink
hanen en meer speciaal aan de van
lange vangpooten «voorziene insecten
etende of roofsprinkhanen, die in het
Zuiden van Europa door de „biddende
juffer" vertegenwoordigd worden.
Terwijl deze laatste echter door haar
lange vleugels en haar groene kleur
dadelijk haar verwantschap met onze
sprinkhanen verraadt, gelijkt de wan
delende bloem door haar grilligen vorm
en de prachtige kleuren, waaraan alle
groen geheel ontbreekt, volkomen op
de bloem van een orchidee en meer
bijzonder op die van een vanda.
Het diertje, zooals het er thans uit
ziet, vertegenwoordigt een larve of
overgangsstadium van het jonge tot
het volwassen insect.
o
Een debat.
Toen het ongeloof nog niet zoo
in de mode was, hield een zeker
vooruitstrevend atheist, een samen
komst in een Engelsch stadje Aan
het eind van zijn toespraak gaf hij
gelegenheid tot debat en tot het
doen van vragen. Niemand ging
hier echter op in. Tenslotte stond
er een oude dame op en zeide
,,Gij beweert, dat Jezus Christus
een sprookje is wilt ge iemand, die
oud genoeg is uw moeder te zijn,
toestaan een getuigenis te geven
Ik ben nu zes-en-zeventig jaar.
Zes-en-veertig jaar geleden bleef ik,
toen mijn man tot den Heer geroe
pen werd, met 6 kleine jongens
mer. Het was een tamelijk groot huis
met drie verdiepingen, een soort huur
kazerne met veel kleine woningen op
iedere verdieping.
Aan de deur bevond zich een schild,
waarop met geschilderde letters stond
„S. Abrahamsen, 3e verdieping rechts."
De trappen waren morsig en de
vensters van de trapgang eveneens
met stof bedekt, zoodat het binnens
huis donker in plaats van licht was.
Op de derde verdieping aangeko
men, vond ik opnieuw den naam
Abrahamsen op eene kleine deur. Dit
maal was aan den naam het woord
„Pandjeshuishouder" toegevoegd.
De deur van het kleine donkere
portaaltje stond open. Ik trad binnen
en opende de deur recht voor mij.
De kamer, waarin ik nu binnen
trad, had vensters, die op de straat
uitzagen. Het vertrek was door een
hek afgedeeld.
Achter dit hek was de kamer met
massa's voorwerpen opgevuld, ver
moedelijk door beleening hier aanwe
zig kleederen, beddegoed, werktuigen,
geweren, fietsen, violen, parapluies,
pelsmantels, in een woord alle mo
gelijke voorwerpen, die de menschen
met zich kunnen voeren.
Voor een hoogen zwarten lessenaar
stond een jonge man en schreef in
een reusachtig kantoorboek. Ik geloof,
nimmer zulk een groot boek te heb
ben gezien.
Het was mij minder aangenaam te
moede, doch de wensch, iets voor
mijn vader te kunnen doen, hield mij
staande en ik verlangde er vurig naar
achter. In het begin verwachte ik
niets dan honger en ellende, doch
mijn geloof ontwaakte weer en ik
dacht aan mijn God. Wat ik nu
zeggen wil is dit Gedurende zes-
en-veertig jaren heeft Jezus Christui
mij nooit verlaten. Hij is voor mij
een vriend geweest, trouwer dan
een broer. Hij heeft mij geholpen
om elk van mijn jongens op te
voeden tot een eerlijk en eerbaar
man en, mynheer, vergeef de op
rechtheid van een oude vrouw, ik
geloof de minste van mijn jongens
is beter inensch dan gij zijt."
De samenkomst was plotseling af
geloopen.
o—
Onder vrienden.
De Petit Parisien" vertelt een
anecdote, welke niet onaardig de
onderlinge verhouding der Balkan
vorsten aangeeft. Voor eenigen tijd,
zoo vertelt hst blad, ontving koning
George van Griekenland, te Saloniki,
de Bulgaarsche prinsen ten gast-
malehij onderhield zich met hen
en zeide, dat de ligging der stad
hem uitermate beviel, zoo zelfs, dat
hij besloten had, daar een paleis te
doen bouwen. Een der prinsen
antwoordde „Kijk, dat is aardig,
onze vader heeft juiBt dezelfde plan
nen !a Doch koning George hield
zich goed, en merkte droogjes op
„Laat tsaar Ferdinand toch geen
onnoodige moeite doen. Het paleis,
dat ik wil bouwen, zal groot genoeg
zijn om al mijn „vrienden" daarin
te ontvangen'4. Waarop de prinsen
verder maar zwegen.
o
Een kasteel van lood.
Yoor rekening van mevrouw Curry
heeft de architect der Êorbonne een
begin gemaakt met den bouw van
een paleis, dat zijn weerga in de
wereld niet heeft. Het radiumpa-
leis zal die bijzonderheid hebben,
dat alle muren inwendig met looden
platen zullen worden bekleed. Zooals
men weet, is het lood een der zeld
zame lichamen, die weerstand bie
den aan de doordringing van het
radium. De fundamenten van het
radiumpaleis zullen worden gelegd
van matrialen van goede soliditeit,
op een groote diepte en in staat om
het enorme gewicht te dragen der
looden muren, die in verband ko
men met de buitenmuren van het
gebouw Door een aardige gedachte
van den architect, die het radium
paleis bouwt, zal het zwaar gewicht
gedecoreerd worden „en trompe
Poeil", om er aldus een tegenhan
ger van te maken in de straat
Pierre met het lichte paviljoen
van het Oceanegrafische Instituut.
Het zal dus weldra een der we
tenschappelijke en aesthetische curo-
siteiten van Parijs vormen.
(Gas en Water).
met den woekeraar te kunnen onder
handelen.
Ik vroeg den bleeken, jongen man
naar mijnheer Abrahamsen.
Eerst toen hij mijne stem vernam,
begon hij met een brutalen en nieuws
gierigen blik aan te kijken. Ik her
haalde mijn vraag.
„Heeft u iets terug te halen, dan
kan ik u zelve bedienen," antwoordde
hij eindelijk met een beminnelijken
hoofdknik. „U behoeft zich daarom
niet tot den patroon te wenden."
„Ik moet met uw patroon zelf spre
ken," zeide ik op ernstigen toon in
dien hij niet te huis is, zal u wel de
goedheid hebben mij te willen zeggen,
wanneer ik hem thuis kan treffen."
„Zeker is hij thuisik meende ech
ter, dat het-niet noodzakelijk was, dat
u met hem zelf sprak, want de mees
te dames bevalt het beter, met mij
te onderhandelen."
Hij wierp zich zeiven een opwek-
kenden blik in een ouden spiegel toe,
vervolgens mij een van" dezelfde soort
en trad tot bij de balustrade.
Nogmaals verzocht ik hem, den pa
troon te roepen en eindelijk begaf hij
zich naar een der deuren aan de rech
terzijde, nadat hij door de balustrade
gegaan was naar den kant, waar ik
stond.
Wordt vervolgd.