De Volkswil BIJVOEGSEL OyerdenGrlimworm. 2 Feuilleton. van van 18 Januari L913. De Jas van den Pandjeshuishouder. door HENRI FABRE. o In het laatst van het vorige jaar is Henri Fabre, de groote Fransche natuurkundige, negentig geworden. In zijn klein buitenverblijf te Sérig- «an, dat hij den naam heeft gegeven van „Hermas", gelegen op den weg naar Orange, waar de mistral soms blaast, en waar bij helder weer men den top ziet van den Ventoux, in het hartje dus van de Provence, daar is het, dat de beroemde, eenvoudige grijsaard woont en steeds leefde. Hij heeft er het voorbeeld van gegeven van een arbeidzaam en bescheiden leven. En misschien juist wel, omdat men hem z'n leven lang met rust heeft gelaten, is hij in staat geweest, zijn schatten aan natuurkennis te ver zamelen. Zijn werk en zijn arbeids veld vindt hij in zijn tuin, den bizon deren tuin van Fabre, welke ook zijn laboratorium isdeze is op zich zelf een studie waard. Want de onder zoeker wilde van meet af alle mate riaal bij de hand hebben omdat Fabre slechts wil bestudeeren het levend matriaal, zoo moest hij er op bedacht zijn, al het gedierte, dat hij naar de natuur wenschte te bestudeeren, steeds zooveel mogelijk bij zich te hebben. En aangezien elke tor en iedere vlinder, alle larven en insecten hun eigen leefwijze, hun eigen voedsel noodig hebben, moest de geleerde dit alles in zijn villa-tuintje bijeenbrengen. Een heerlijke dolle planten- en bloe- mengroei is het daar dus, het menu, waarvan elke schotel zijn eigen gasten lokt. Het is hier dat hij arbeidt. Hoe lang is hij reeds bezig met zijn na tuuronderzoekingen Al van kind af, zooals hij zelf eens verteld heeftde ware natuurvriend neemt het leven lang waar. In 1865 werd het eerst de aandacht op zijn werk gevestigd, en onder het Keizerrijk ontving Fabre de een of andere onderscheiding. Doch sedert scheen men hem weer vergeten. Hij kwam trouwens nooit uit zijn dorpje, en liefst zoo weinig mogelijk buitea zijn „Hermans"-paradijs. Maar waarnemen en studeeren, en daarna zijn eenvoudige doch zoo belangrijke bevindingen opschrijven, dat deed hij onafgebroken, En zoo heeft men hem een jaar geleden eigenlijk pas weer ontdekt. Men scheen toen pas te be grijpen, welk een uitnemend geleerde daar verborgen en vergeten werkte en leefde. Men opende geldelijke in schrijvingen de regeering schonk hem het Legioen van Eer. Maar daarna was alle drukte voor den grijsaard weer voorbij. Hij werd nu negentig jaar, en hij had dan ook in zijn jongere jaren nooit van het drukke leven of de lawaaiige menschen gehouden. Zijn beenen werden wat zwakkerdit is zijn eenige tobberij, want hij kan nu niet meer in zijn werkkamer op de lange tafel vol preparaten en toestel len rondgaan. Maar zijn hoofd is nog recht-op, kloek en helder als altijd. En zijn opmerkingsgave, ook zijn een voudige, klare stijl van het zeggen der dingen, die hij met z'n eindelooze waarnemers-geduld opmerkte, is on veranderd gebleven. Zoo werden wij weer getroffen door hetgeen hij bij gelegenheid van zijn 90sten verjaardag, op verzoek van het Fransche blad „Les Annales" schreef over zijn laatste waarnemingen op het gebied van de insectkunde. Hij schrijft over „De Glimworm". En met name wat hij in zijn tuin heeft bestudeerd naar de levende na tuur over de wijze, waarop de glim worm zijn voedsel bemachtigt, lijkt ons zóó merkwaardig en zóó mensch- kundig opgemerkt en doordacht weer gegeven, dat wij aan Fabre's opstel ontleenen het gedeelte, dat daarop betrekking heeft. Vooraf laat hij een, volgens hem, noodzakelijke rechtstelling gaan, en ook een betere waardeering van het insectje, dat slechts weinige van ons scherp waarnamen, en dat wij hoog stens kennen vanwege zijn eigenaar dig gloeilichtje in het gras aan den weg op warme zomeravonden. Trouwens, in ons Europeesch kli maat zijn er slechts enkele insecten soorten, die wat hun lichtgevend ver mogen betreft, met het glimwurmpje kunnen concurreeren. „Een vonkje, neergetuimeld van de volle maan," noemt de oude geleerde het zoo aardig. In het Oude Grieken land werd het insectje aangeduid als „lampyrus", of te wel lantaarn-drager en de officieele wetenschap heeft het evenzoo aangeduid met den naam van „Lampyris noctiluca" (Ljji.). Fabre komt er tegen op, dat men dit insect als wurm bestempelt. De nachtelijke lantaarndrager in het gras is geen wurm immers, zijn uiterlijk toont reeds dadelijk het onjuiste daarvan aan. Hij heeft zes korte pooten, waarvan hij zeer goed ge bruik weet te maken het volwassen mannetje draagt behoorlijk vleugel- schilden, zoodat hij tot de waarachtige coleoptera behoort. De wijfjes zijn niet zoo rijk bedeeld haar leven lang behouden zij den vorm van larve, evenals trouwens het onvolwassen mannetje. Doch zelfs in hun larve- staat is de naam van wurm slecht toepasselijk. Want „zoo naakt als een wurm" is hier een misplaatste zegswijze, omdat de lampyrus gekleed i is, bescheiden weliswaar, echter heel netjeszijn kleur is kastanje-bruin en van een teeder roze aan de borst elke ring van zijn lijf is aan den bo venkant voorzien van twee kleine ko karden van een tamelijk levendig rood. Doch over de manier, waarop dan het verkeerd genoemd „glimwormpje" zich voedt, zou J. Henri Fabre ver tellen. De vraag van de voeding is er een zegt de wijze natuurkenner die men zou moeten stellen bij elk insect, waarvan men de gewoonten bestu deertwant bij het overgroote deel is de maag de regeerster van de we reld het voedsel overheerscht alle andere levensvoorwaarden. En nu is, in weerwil van zijn onschuldig voor komen, de lampyrus een vreetzak, een tafelschuimer en smulgraag, die zijn voeding verzorgt met een buiten gewone virtuositeit. Zijn voedsel bestaat uit de slak. Dit laatste is reeds lang bekend bij de entomologen wat Fabre beschei denlek opmerkt, wat niet bekend was, dat is de zonderlijke wijze van den aanvalen insecten-kenner bij uitne mendheid, gelijk de Fransche natuur onderzoeker is, zoo verklaart hij, dat hij daarvan in het insecten-rijk geen tweede voorbeeld kent. Alvorens zich met zijn prooi te gaan voeden, verdooft het glimwormpje zijn slakjehij chloroformiseert, anesthe- sieert zijn slachtoffer, en doet daarbij hetzelfde als onze bewonderenswaar dige chirurgie, die haar patiënten on gevoelig maakt voor de pijnen gedu rende de volgende operatie. Het is een typisch chirurgiale met hode, die hier wordt toegepast. Fabre vertelt, hoe hij haar herhaal delijk en zorgvuldig heeft waargeno men. Het glimworpje, dat zelfs niet grooter is dan ongeveer 2 centimeter, is daartoe voorzien van een eenvoudig instrumentje, dat natuurlijk een ver grootglas vereischt, ten einde te kun nen worden waargenomen. Het be staat uit twee kaken, sterk saamgebogen tot een soort haak, en aan den onder kant dicht behaard. Met den microscoop herkent men in zijn geheele lengte een dun kanaaltje. Dit is alles. Met dit toestelletje raakt nu het glimwormpje eenige malen het lichaam van de slak aan. Men zou zoo zeg gen, dat het onschuldige kusjes waren, eerdeï dan beten, zoo zachtaardig heeft deze aanraking plaats. Zelfs vergelijkt Fabre het met de kneepjes, die stoeiende jongens wel geven, om elkaar aan het lachen te maken. En dit schijnt volgens hem ook de beste aanduiding voor den voorzichtigen aanval van den lampyrushet zijn „kneepjes" I En de oude geleerde merkt gevoelig op„Wanneer men over dieren spreekt mag onze taal niets verliezen van het kinderlijke. Dit is de ware manier om elkaar te be grijpen onder eenvoudigen." Dus deelt het glimwurmpje zijn kneepjes aan het slakje uit. Het zijn er niet vele, en hij deelt ze metho disch uit, zonder zich te haasten, met een korte rust telkens, alsof, hij zich rekenschap wilde geven van het ver kregen resultaat. Na een zestal van zulke kneepjes is de slak geheel onbeweeglijk ge maakt wellicht worden er later, on der het eten van de prooi, nog meer zulke kneepjes gegeven. Dit heeft Fabre evenwel niet kunnen waarne men hij acht het zeer waarschijnlijk. Doch de eerste zijn reeds voldoende, om de slak onbeweeglijk en ongevoe lig te maken, dank zij de snelwerkende giftsoort, die door het glimwurmpje in de huid van zijn slachtoffer wordt gespoten. Dat de slak niet dood is, doch slechts in een toestand van volstrekte onbewegelijkheid, dat zij pijnloos is, doch overigens volkomen levend, heeft Fabre natuurlijk onderzocht. Hij nam de verdoofde slak op, probeerde met een naald haar gevoelige huid pijnlijk te rakendoch de slak was roerloos. Eenige dagen later echter scheen zij uit de verdooving te ontwakener kwam weer beweging in, ze herleefde, om zoo te zeggen. Wanneer zijn slachtoffer zich een maal bevindt in zulk een toestand van verdooving, is het voor het glimworpje eenvoudig genoeg, zijn prooi te ver orberen. Soms ondervindt het evenwel moeilijkheden; met name, wanneer hij het slakje niet op den beganen grond, doch bijvoorbeeld boven op een boom tak of tegen een hoogen muur moet gaan bewerken. Dan lijkt het wel, of de lampyrus zich eerst overtuigt, of de slak wel van alle kanten stevig houvast heeft met zijn glibberige zuig nappen en het lijmachtige vocht, dat ze voortdurend afscheidt. Is er dan na de zorgvuldige inspectie een plekje, waar de houvast van de slak aan den steen niet behoorlijk schijnt, dan is het daar, dat de aanvaller zijn eerste vlugge kneepjes toebrengt. Bijna tegelijkertijd is de slak rond die plaats verstijfd en gevoelloos zij kan zich niet meer loslaten, en zich op die manier omlaag laten vallen en zich het leven nog redden. Want het glimwormpje wordt door Fabre een slecht jager genoemd, die eerder uit is op zijn goed geluk, en dan voor zichtig en weloverwogen met zachte, giftige kneepjes zijn slachtoffer krie belt en verdooft, dan voortdurend rond te speuren naar prooi, die hij door vlugheid of kracht moet overmeesteren. Het is dus blijkbaar een plotselinge en diepe verdooving, waarin de slak wordt gedompeld, waardoor het voor het glimwormpje mogelijk is in de moeilijkste houdingen zijn levend voedsel te maken en het op zijn ge mak te verorberen En aldus is dan de treffende con clusie, die de negentigjarige natuur kenner uit zijn zeldzame waarneming trekt. O— Alleen de groote arbeidzaamheid en handelskennis mijns vaders waren in staat hem boven water te houden. Onder zulke omstandigheden was hij zeer verwonderd, toen hij op ze kere dag een bezoek van den consul ontving en nog hooger steeg zijne verwondering, toen deze hem het voor stel deed, gemeenschappelijk met hem een speculatiezaak te stichten, waar voor de consul het geld zou voor schieten. Mijn vader, die inzag, dat dit een winstgevende zaak was, waarvoor hem zeiven echter het noodige crediet ont brak, nam het voorstel aan en liep in de val. Hoewel hem nog meer zulke vallen werden gesteld en hij de be doelingen van den consul zeer spoe dig begreep, kon hij zich toch niet losrukken of de verhouding veranderen. De zaak wasde consul, die altijd geld gaf of crediet verleende, streek het grootste deel der verdiensten op. Mijn vader daalde af tot' agent of com- missionnair van de groote firma. Aldus had de consul zich van een concurrent ontdaan en tegelijkertijd voordeel getrokken uit de groote han dels- en warenkennis mijns vaders. De moeielijkheid, zich uit deze zaak los te maken, was des te grooter, doordat de consul steeds zorgde, dat de naam mijns vaders op de papieren stond, welke hij zelve betaalde, waar door hij hem altijd met bankroet be dreigen kon, in geval hij zich trachtte los te rukken. Doch zelfs deze bedreiging zou ten lange laatste niet in staat geweest zijn, mijn vader terug te houden, in dien er niet een andere omstandig heid bij gekomen was. Met mijne moeder, die reeds lang ziekelijk geweest was, ging het voort durend slechter en hij wist, dat iedere plotselinge opwinding haar dood kon veroorzaken. Alleen een kalm en zorgenvrij bestaan kon haar redden of eene gelukkige wending in haar ziekelijken toestand brengen. Zooeven heb ik verteld, dat mijn vader, toen hij zijn eigen zaak ging drijven, van een bloedverwant eenige duizenden kronen ter leen ontving. De bloedverwant stierf en de erf genamen vorderden de som terug. Mijn vader besloot iu het hol van den leeuw te kruipen en begaf zich naar den consul. Deze wees het ech ter vlakweg af om hem te helpen. Hij herinnerde hem zelfs aan een paar wissels, die hij in zijn bezit had en waarop de naam mijns vaders stond. „U weet zeer goed, dat u in de laatste tien jaren bij mij tienmaal zoo veel verdiend hebt, als deze wissels bedragen", antwoordde mijn vader. Het gevolg was, dat de consul hem de deur wees en de wissels ter in vordering afgaf. Hij wist, dat het bankroet mijner goede vader zeker was, en dat hij op deze manier van hem ontslagen zou worden. „Ik was wanhopig" zeide mijn va der, „indien ik slechts aan mij zei ven of aan mijne kinderen had be hoeven te denken, dan zou ik zonder groot verdriet en zonder bedenken mij hebben laten failliet verklaren en op een andere plaats een werkkring ge zocht hebben. „Ik was in de kracht van mijn le ven en van kindsbeen af aan stren gen arbeid gewoon. Ik twijfel er geen oogenblik aan, of het zou mij gelukt zijn, in het onderhoud van mij en de mijnen te voorzien en mijn schuld- eischers te betalen. „Doch deze weg was mij afgesne den ik wist, dat dit gelijkstond met het uitspreken van het doodvonnis over je moeder." ja, ik ken mijn vader en weet, dat hij het ongeluk als een man het hoofd zou geboden hebben, als hij slechts aan zijne kinderen en zich zeiven had behoeven te denken en ik verzoék u, mijne heeren, hetzelfde te gelooven. Doch, zooals gezegd is, dezen uit weg was voor hem afgesloten en in zijn grooten nood nam hij zijne toe vlucht tot dagene, wat men eene on eerlijke handeling noemt. Hij schreef een valschen wissel voor een tamelijk hoog bedrag. De naam, die hij op den wissel plaatste, was die van den consul, daar de menschen er aan ge wend waren, hunne namen naast el kander op het papier te zien staan en dit daarom geene verdenking kon opwekken. Hij durtde echter den wissel niet in onze stad aanbieden, maar reisde daar mede naar Christiana, waar hij het papier evenwel niet bij een bank de poneerde, doordat hij eensdeels vreesde dat deze den wissel, zooals gewoon lijk, den consul ter betaling kon aan bieden, anderdeels omdat het hem te gen de borst stiet, zijn bedrog in het volle daglicht uit te voeren. Neen, hij sloop naar een man, dien hij van hooren-zeggen als een tamelijk vuilen woekeraar en pandjeshuishouder kende. Deze man nam den wissel aan en bood hem 75 percent van het totaal beprag, Waarschijnlijk heeft hij reeds toen bemerkt, dat de wissel vervalscht was zijn menschenkennis heeft hem er ech ter van overtuigd, dat hij bepaald zou worden betaald. Met dit geld reisde mijn vader naar huis. Hef stelde hem in staat, ten minste voorloopig zijne schuldeischers te bevredigen. De rest gebruikte hij voor eene groote doch gewaagde spe culatie. Zij gelukte, en nog voorden vervaldag kon mijn vader den woe keraar het volle bedrag zenden. Men kan begrijpen, met welk on geduld hij het oogenblik verbeidde, waarop hij het zoo gevaarlijke papier weer in handen zou hebben, opdat hij het zou kunnen vernietigen. Hij wachtte met koortsachtig ongeduld de aankomst van de post uit Christiana en toen zij aankwam, zocht hij den brief daaruit en snelde er mede naar zijn kamer. Het schrijven was werkelijk van „Aldus, door het doen en laten te bestudeeren van deze insecten, waar van ook de larven gevoed worden met deze roerlooze prooi, die toch niet dood is, zoo kennen wij de knappe kundigheid van het insect, dat in staat is een ander dier te paraly- seeren, door met zijn gif de centrale voortbewegingszenuwen te verdooven. Ziehier dus een bescheiden gediertetje, dat op zijn patiënt het ongevoelig maken toepast. De menschelijke we tenschap heeft inderdaad deze kunst niet uitgevonden, die een van de won deren is van de tegenwoordige chi rurgie. Lang daarvóór, in het verleden der eeuwen, kenden de Lampyrus en vermoedelijk ook andere insecten het middel. De wetenschap van het beest is de onze aanzienlijk vooruitslechts de methode is gewijzigd. Onze ope rateurs gaan te werk door verdoovende dampen te laten inademen, hetzij afkomstig van ether, of wel van chlo roform het insect gaat te werk door de inspuiting van een eigenaardig gif, afkomstig uit zijn haakvormige kaken. „Zal men eenmaal niet weten partij te trekken van deze aanwijzing Welke prachtige ontdekkingen zou de toe komst nog voor ons bewaren, indien wij beter de geheimen kenden van het kleine diertje 1" (Handelsblad). En welk een les van grootheid geeft deze opmerking van den geleerden Fabre vcor de menschelijke weten schap: van grootheid n.l. in den Schepper ook van de jglimworm, in Hem Die bij zich zeiven sprak na de Schepping der wereldEn hij zag dat het goed was, goed was bij ieder naar zijn aard. Volkswil. l it de Aljcli-lterinnerin gen van een oud-onder- officier. „Fik-tik tik." Ja?" „Ada kabar „Ja," zeg ik nog eens flink, zit over eind, wrijf mijn oogen eens terdege uit en zie, dat het twee uur is. Weer geklop. „Toean kapitein panggil", en dat doet me geheel ontwaken en me in m'n pak steken. Buiten gekomen zie ik eenige don kere gedaanten en een witte vlek, wat de kapitein blijkt te zijn. „Peters", zegt hij, „er is bericht van Pang Lemanl)hij moet een schuilplaats hebben aan de boven kroeng Anoe en de keutji Brahim2) zal je haar wijzen. Ruk maar zoo gauw mogelijk uit, want 't is een lange marsch. Je groep is al gewekt. Twee dagen vivres bij de man is vol doende. Nog iets te vragen Neen ik heb eigenlijk niet erg veel vertrou wen in het bericht, maar je moet al les in 't werk stellen, niet waar Ik wenschte Pang Leman, keutji Brahim, ja, zelfs den kapitein naar de maan, want, zóó uit bed gesteld te worden voor een tocht vari zooveel uur, jongen, en ik krabde mijn bol eens en toen ik hoorde dat de schuil plaats nog boven aloeë Pisang was, bovendien eens flink achter m'n oor. den woekeraar en bevatte ook de kwi tantie voor het ontvangen bedrag doch.,., den wissel kon hij helaas niet zenden, omdat hij hem op eene an dere plaats had gelegd en hem niet vinden kon ondanks nauwkeurig on derzoek. Hij beloofde, de nasporin- nen voort te zetten en zelfs, indien het papier niet te voorschijn zou ko men, kon daaruit geen schade voort vloeien, omdat de wissel niet van zijn endossement voorzien was en dus niet door anderen kon worden ge bruikt. Mijn vader vermoedde onmiddelijk, wat daaruit zou voortvloeien, hoewel hij in de verste verte niet denken kon, hoe harteloos zijn fout zou uitgebuit worden en hoe dat zijn leven vergal len zou. Intusschen ging het met zijn zaken voortdurend beter; hij kon spoedig niet alleen zijne schulden betalen, maar zich ook nit de klauwen van den consul bevrijden. Tegelijkertijd werd de toestand mijner moeder voort durend slechter en nauwelijks een jaar na de zooeven verhaalde gebeur tenissen, stierf zij. Terwijl mijn vader nog zoo diep mogelijk in den rouw was over den dood mijner moeder, werd hij op ze keren dag even onverwacht als on aangenaam verrast door een bezoek op zijn kantoor. Het was de boven genoemde woekeraar uit Christiania. Toen de woekeraar met mijn vader alleen was, deelde hij met schaamte- looze openhartigheid mede, dat hij in het bezit van den wissel was en wist,

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 5