W No. 1T3. Zaterdag 11 Januari 1913. 4e Jaargang Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting': Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien vau persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. Stichter: H. A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. Open Brief. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Trije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DUCKEEEIJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Aan den heer mr. H. M. STIEGER advocaat te Goes. WelEdelGestrengeHeer 1 Op Vrijdag 3 Januari 1913 kwam in de openbare strafzitting der Recht bank van Middelburg in behandeling de klacht, die ik tegen de Redactie van de Nieuwe Zeeuwsche Courant te Goes had ingediend, en wel had ik ingediend eene klacht wegens smaad schrift. De Officier van Justitie heeft echter de zaak niet aanhangig gemaakt we gens smaadschrift, maar wegens het uitgeven van een geschrift van straf baren aard (art 418 Strafrecht), niet tegen den redacteur maar tegen den directeur van de Naamlooze vennoot schap „De Nieuwe Zeeuwsche Cour rant", die de krant uitgeeft, den heer J. Witkam te Goes. U zijt in die openbare strafzitting opgetreden als verdediger van den heer Witkam, en hebt dus gelezen den inhoud der klacht door mij inge diend. Om Uw geheugen te verfrisschen schrijf ik deze klacht hier over. „De ondergeteekende Hendrik Al- bert van Dalsum, notaris en eigenaar van het weekblad „De Volkswil," wonende te Hulst, doet bij deze klacht tegen de Redactie van de Nieuwe Zeeuwsche Courant wegens smaad schrift, gedaan in een nommer van deze courant van begin October 1912. Hij acht zich in zijn eer en goeden naam beleedigd wegens den geheelen inhoud van het stuk, speciaal, alsof hij „handig gebruik heeft gemaakt van huichelarij," speciaal alsof hij „in laffe ondankbaarheid verguist en be spot, hoont en grieft" mannen die hem er in gebracht hebben, speciaal alsof hij „er op los sloeg, schold en tierde", speciaal alsof hij is voortge- rend „als in een vernielingsdelirium", speciaal alsof hij geen enkele invloed rijke familie of een of meer harer le den „heeft bemodderd en gehoond" speciaal alsof hij het karakter, hun familie of goeden naam van pastoors of kapelaans heeft bekladspeciaal alsof hij in zijn lijfblad „De Volks wil nog onlangs „heeft aangeraden een hooggeplaatst priester „nog geen pak slaag" te geven. Ziet, mijnheer de advocaat, dat was de inhoud mijner klacht, en het schoone stuk, waarin dat moois voorkwam, droeg tot opschrift „Hoe van Dal sum er in kwam", en heette overge nomen te zijn uit „De Tijd." Als nu in dat stuk één beleedigende zinsnede was voorgekomen, die waar heid sprak, dan zou ik geen klacht hebben ingediend, maar geen en kele waarheid kwam er in voor, en daarom was het stuk van A tot Z laster, en wel zeer gemeene, lage las ter, verspreid met voor doel een zoogenaamd politiek doel om mijn eer en goeden naam verdacht te ma ken onder de bevolking van Zuid-Be land. Ik diende een klacht in wegens smaad en niet wegens beleediging, omdat ik voor Uw cliënt de kans wilde laten de waarheid zijner bewe ring te bewijzen, en, al heeft de O. v. J. de vervolging ingesteld op grond van art. 418, art. 261 was roijn doel en Uwe verdediging was gegrond op art. 266. Er werd voor de Rechtbank een groot comediespel gespeeld. Gedagvaard was de heer Witkam, de directeur van de krant, die vertelde, dat hij van het stuk niet eerder ken nis had genomen vóór hij het las in zijn krant, en dat volgens de statuten van de Naaml. Vennootschap niet hij maar de redacteur verantwoordelijk is voor den inhoud, en hij dus niet het opzet heeft gehad noch kunnen heb ben om mij te beleedigen. Als getuigen waren gedagvaard ik en de heer Vienings, de redacteur van die krant. De heer Vienings kwam als getuige verklaren, dat hij volgens de statuten de verantwoordelijke man is. Op dit comediespel was gegrond Uwe verdediging, en wel door beroep te doen, dat art. 266 eischt, als ken merk van beleediging, den opzet daartoe, en dat deze opzet niet kon zijn geweest bij beklaagde Witkam. De O. v. J. heeft U daarop geant woord, dat niet art. 266 maar art. 418 de grondslag was van de strafvorde ring, en art. 418 niet vraagt als eisch opzet maar alleen, of het verspreidde geschrift is van strafbaren, dat is dan van beleedigenden aard. U hebt echter als verdediger be weringen geuit die bewezen, dat U van de geheele zaak niet het minste hebt gesnapt, en daaronder bewerin gen, die voor mij beleedigingen waren. Ik zal deze opnoemen 1. U hebt beweerd, dat het.stuk was overgenomen uit De Tijd, en dat, als bewijs dat er geen opzet tot be leediging had voorgezeten, de meest beleedigende uitdrukkingen als „jan senistische papenhaat van een afval lige", en „priesterhatende volksbeder ver", voorkomende in de Tijd, niet waren overgenomen. Maar begreep U toen zelf niet, dat, het stuk overgenomen in de N. Z. Courant uit de Tijd, geen stuk meer was van de Tijd, maar was een eigen werk van de redactie. 2. En dit eigen werk moest dan dienen, om de lezers, en dit zijn dan de kiezers voor de Tweede Kamer van Zuid-Beveland, omtrent mijn persoon voor te lichten. Maar weet U hoe men noemt v a I- s c h e 1 ijk voorlichten Dit noemt men in de volksteal geen voorlichten, maar voorliegen. En dit voorliegen, en dit te kwader trouw, was het doel van het schrijven van het stuk in de Nieuwe Zeeuwsche Courant. Immers: U verklaarde zelf, dat de heer Wit kam mij ternauwernood, en de heer Vienings mij in het geheel niet kende. Hoe kunnen deze dan naar waar heid voorlichten Dit konden en kunnen zij dan niet, en daarom is wat U noemt voorlich ten geweest een daad van voor liegen. 3. U hebt beweerd, dat ik de klacht niet heb ingediend alsof ik mij belee digd heb gevoeld, maar uit politieke hartstocht, en dit, omdat ik zelf in mijn blad week in week uit zelf hoog staande personen verdacht maak. Mijn waarde vriend, deze bewering bevatte drie verdachtmakingen, en te gelijk drie groote leugens. a. Ik heb mij niet beleedigd ge voeld. Waar is, is dit, dat mijn hart reeds voorlang verzadigd is van beleedigin gen, en dus, evenals een spons die met water doordrenkt is, geen nieuwe beleediging meer kan ontvangen. Maar is dan mijn hart verzadigd, mijn hoofd en mijn verstand erkennen toch de beleediging die er bijkomt, en mijne rechtsovertuiging verlangt, dat een strafbare daad haar straf ont vangt, en dit in het maatschappelijk belang, vermits, bij zwijgen en onge straft laten van dergelijke lastertaal met voor doel tot volksbedrog, het recht vau willekeur en van brutaliteit zou gaan overheerschen het recht der wet. b. Ik zou hebben geklaagd uit po litieke hartstocht. Mijn waarde vriend, als ik een hartstochtelijk man was, zou ik niet zelf het voorbeeld geven, en niet aan mijne vrienden hebben voorgehouden als gedragsregel, die mijne vrienden ook opvolgen de ge dragsregel van „kalmte wint". Reeds sedert jaren is men bezig om mij zoo danig te beleedigen, te tarten en te honen opdat ik mij zeiven zou ver bitteren, en daardoor mij zeiven te vergeten. Maar nimmer is dit gelukt, omdat mijne ziel geheel is opgegaan, ook reeds sedert jaren, in het willen van den wi! Gods en in mijn Gods vertrouwen, en dit laatste heeft doen mislukken alles wat tegen mij is gedaan, en in het heden en in de toekomst nog wordt gedaan. Er is geen vrede voor den godde- looze, zegt de Schrift, maar ook zegt de Schrift „Die den Heer vreest sid dert voor niets en verschrikt niet want Hij is zijne hoop." En Leo XIII dichtte op dit woord „Den brave kalmte en rust". Deze rust, deze vrede Gods, is de mijne, en daarom is po litieke hartstocht verre van mij. c. Ik zou elke week zelf in mijn blad hoogstaande personen verdacht maken. Waarde vriend, van wie hebt U dit vernomen Uit de Volkswil toch niet, of noemt U soms verdacht ma ken, als ik mij zelf en ons goede volk en onzen godsdienst verdedig tegen eer- en broodroof en ondermijning Of noemt U soms verdachtmaken, als ik mij herinner, dat de man van eer en geloof zich moet verontwaar digen tegen ongerechtigheden, tegen heiligschennissen op het altaar, tegen volksbedrog, tegen misbruiken van de Heilige Sacramenten, tegen opstand tegen leer en wil van den Roomschen Paus door zijn eigen dienaren, tegen daden van zedeloosheid, van diefstal van belastinggelden, van corruptie bij ambtenaren en regeerinspersonen, en dit, omdat ik het doe op wettige wijze en in kalme> rustige taal On langs las ik in de Schrift, in het Boek der Getallen, 25e hoofdstuk, hoe Phi- néés door God werd geprezen en be loond, omdat hij door zijne daad van eer en van geloof zich had veront waardigd wegens een daad van zede loosheid, en wegens deze verontwaar diging werd hij gezegd verzoening te hebben gedaan voor de boosdaad der kinderen van Israël. Wat U, mijn vriend, noemt ver dacht maken, is hooge daad van eer en van deugd, misschien niet voor U, maar wel voor het oog van Hem Die, zooals men hier noemt, hoog zit maar laag ziet, voor Hem, Die alleen harten en nieren doorgrondt, voor het oog ook van ons goede volk van Zeeuwsch-Vlaanderen, dat mij wegens mijn doen eert en bemint, van het welk ik het hart heb gewonnen. 4. U hebt beweerd, dat ik het stuk in de Tijd in mijn eigen blad zonder commentaar heb overgenomen, en dus, indien ik mij beleedigd had gevoeld, dit niet zou hebben gedaan, daar ik toch niet mij zeiven wil beleedigen. Dit overnemen mijn vriend is wel geschied met een commentaar, want we schreven er bij„Wij maken hier bij geen aanteekening, geven het al leen ter overweging aan onze lezers, en opdat zij weten hoe fatsoenlijk en waarheidlievend is het hoofdorgaan der katholieke pers (men moet de katholieke pers steunenin Neder land." Deze commentaar was zeer vol doende, en de verontwaardiging alhier tegen het stuk van De Tijd is hier nog niet voorbij. ik zou U nog meer moeten zeg gen, maar mijn brief wordt reeds te lang. Nog een enkel woorddat U, en dat die beiden, de heeren Witkam en Vienings overwegen Uw eigen woord hoe kan een krant hare lezers voor lichten over een persoon, dien zij volgens U niet kennen Als U dit Uw eigen woord over weegt zullen U en zij zeiven beslui ten neen, dat kan niet. Welnudat deze allen dan hande len volgens dit wijze woord. Achtend H. A. VAN DALSUM. Twee spreuken. Hoe kunt gij toch naar dien vent uw centen brengen (voor een slech te krant). Preekstoel Graauw. Wanneer uw vijand honger lijdt, spijs hem dan, en wanneer hij dorst heeft, geef hem te drinken; want zoo zult gij kolen vuurs op zijn hoofd vergaderen, en de Heer zal het u ver gelden. Spreuken 25: 21, 22. Valsche voorstelling van zaken. De Maasbode stelt op de volgende valsche wijze voor het bekende geval Groot misbaar de afgeloopen week door heel de Kerk-vijandige pers over een geval in Zeeuwsch-Vlaanderen, waarbij door het kerkelijk gezag de Katholieke begrafenis werd geweigerd. Het betrof personen, die aan hun Paaschplicht niet hadden voldaan, die, beter gezegd aan dien plicht niet hadden mogen voldoen, omdat zij halsstarrig bleven in hun verzet tegen het kerkelijk gezag, dat den Katholie ken de lezing van een met name ge noemd blad verboden had. 't Is ook iets verschrikkelijks, dat zoo iets „in de 20e eeuw nog kon gebeuren"geen wonder, dat bijna geen liberaal, socialistisch of „neutraal" blad kon nalaten, het geval in alle kleuren en geuren den lezers voor te leggen. Geen wonder ook, dat de „Engelen in den Kerstnacht" er werden bijge sleept, om te getuigen tegen zooveel Roomsche domperij. Maar, a propos, waar bemoeien de heeren zich eigenlijk mee Heeft de Roomsche Kerk het recht, zelf vast te stellen wie zij als Hare lidmaten beschouwt, ja dan neen Staat het aan Haar, of aan de vrij zinnige pers te bepalen, wie Zij tot Hare Sacramenten toelaat? Is het Haar ook vergund, diegeaei, die Hare voorschriften niet volgen willen, van Hare gemeenschap uit te sluiten De „vrienden der vrijheid" zouden wat graag deze vragen ontkennend beantwoorden, en practisch doen zg het door het hoog-heilig recht der Kerk ten dezen te beknibbelen, te ridiculiseeren of cr in een overmaat van vrijheidsliefde op af te geven. Wat om een vulgaire vergelijking te gebruiken de eerste de beste organisatie als iets van zelf sprekende wordt toegestaan, nl. het recht tot royement van leden, die anti-statutair handelen, datzelfde betwist men de Katholieke Kerk. Wat in alle overige gevallen heel gewoon is, wordt bij Haar een aanslag op de vrijheid of een liefdeloosheid genoemd. Met geniepige handigheid worden aldus telkens de rollen omgekeerd. Voor den waren Katholiek iatusschea is in heel deze historie niets onge woons. De Roomsche Kerk heeft krachtens de volmacht, door Christus Haren goddelijken Stichter, Haar verleend, de beschikking over de genademidde len, welke Hij Haar schonk. Noch- thans is hunne toediening aan zekere voorwaarden gebonden, welker niet- vervulling het toedienen of ontvan gen ongeldig of onwaardig doen zijn. Aan het onwaardig of ongeldig ont vangen nu van een Sacrament m a g geen bedienaar der Kerk ooit vrijwillig medewerken. Ons dunkt, daar is niets, dat zeo van zelf spreekt als dit. Wie den Katholieken geestelijken daarvan een verwijt durft maken, kan b.v. even goed gaan verdedigen, dat in de burger-maatschappij het verbod van valsch-munterij een ergerlijke aanslag op de vrijheid is. Staat dit voorop, dan volgt het een uit het ander. Want wie als katho liek vrijwillig verzuimt zijn Paasch plicht te volbrengen, beloopt daar mede van zelf den kerkdijken ban, waardoor hij zich buiten de Katho lieke gemeenschap stelt en zoo het recht verbeurt op een Roomsche be grafenis. Past men deze nuchtere beginselen op het onderhavige geval toe, dan moet toch ieder onbevooroordeeld Katholiek inzien, dat hier van „wille keur" in het minst geen spraak is. Dat de Kerk aan iemand, die de voorwaarden tot het waardig ontvan- van het H. Sacrament der Boete aiet wenscht te vervullen, de toediening van dat Sacrament weigert, is een voudig als de dag. Het is integendeel willekeurig van den kant van den penitent, wanneer hij als het ware zelf de condities schijnt te willen vaststellen, waaron der hij de H. Absolutie wenscht te ontvangen. Ook hier weer zet men •de dingen op hun kop. Voor wie het niet aan Katholiek inzicht mangelt, noch zich door vrij zinnig geschrijf op een doolweg lei den laat, is heel dit droeve geval slechts de treurige illustratie van het feit, dat onder ons het echt-Katholiek voelen afstompt. Wij achten ons verplicht op deze valsche wijze van voorstellen van za ken de volgende kantteekeningen te maken

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1913 | | pagina 1