No. m.
Woensdag 1 Januari 1913.
4e Jaargang.
Gewestelijk' en Algemeen Weekblad te Hulst.
RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT BImK EM MTEHDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
w
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
ANNO 1913.
DE VOLKSWIL
EEDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGiEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DKEKKEÏIJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
De boot ligt klaar
't Is een goede stoomer, „anno 1913."
Die doet in snelheid van vaart voor
collega 1912 niet onder, die nu als
afgedankt aan den steiger gemeerd
ligt-
Twijfel er geen enkel oogenblik aan
dat de „Nieuwe" onderweg averij zal
krijgen, al gaat zij ook zoo snel de
Wateren des Levens ploegen, dat ge
bijwijlen, waar lieve plekjes uw oog
bekoren, uitroept„toe, stop eens een
wenk."
Menschen, 't is zoo'n accurate en
gelijkmatige stoomer
Of 't stormt, of 't stil is, of 't regent,
of dat de zon schijnt, daar wordt toch
in denzelfden tijd regelmatig 't zelfde
aantal knoopen afgelegd.
Natuurlijk is U als passagier de
vrijheid gelaten om terug te zien op
wat uw hart bekoorde vrijheid hebt
ge met hijgend verlangen in gedach
ten de boot vooruit te snellen, alleen
verandering in de snelheid der reis
moogt ge niet aanbrengen.
Dat is immers billijk, want wat zou
anders 't geval worden? De levens
moede zou maar al voort hollen, wil
len naar 't Land van Beloften of de
veiligheid der andere passagiers er
door geschaad werd of niet. Daar
moet in alles orde wezen en bij 't
trekken langs de Levenszee is dat zoo.
Ingestapt, passagiers. Er mag geen
seconde stilgehouden worden. Ai maar
"aren, al maar vooruit. Hier zijn uw
kaartjes. Ge ziet dat ge niet allen tot
't eind de reis meemaakt. Onderweg
zullen heel wat passagiers afgezet
worden, elke seconde zoo eens één.
Dat "is zulk een gewoon werk gewor
den in den loop der eeuwen, dat de
boot er in 't geheef niet om stopt.
„Al maar voortblijft 't commando.
Wie zullen onder die achterblijvers
zijn Gij of ik Mijn kinderen of
de uwe? Mijn broeders of de uwe?
Mijn zusters of de uwe Mijn of uw
vrienden We weten het niet, want
„iets, dat we niet begrijpen" teekent
de reis„dat zijn die ongelijkdurende
kaartjes."
En of gij nu mort, of ik mor, 't
baat niet. Die de haren uws hoofd
telde, die de musschen des Hemels
voedt, „God" heeft uw reis vastge
steld.
Dat ongewisse van de reis doet ons
juist de reis op waarde schatten. Dat
doet ons met des te meer waardeering
het heden aanvaarden, met meer zelf
bewustheid genieten en tevens met
meer waardigheid.
In zooverre is dat zeer nuttig.
Passagiers, aan boord
Wat een verschildikke en magere,
tevreden gezichten en ontevreden tro
nies, blanke deugd en afzichtelijke on
deugd, kortom van alles is onder de
medereizigers, 't Is een zeer gemengd
gezelschap. De groote kapitein ver
gunt ze echter allen mee te gaan.
Nu zijn er van die durfvele passa
giers, die aanmerkingen maken over
de kaartjesuitdeeling, daar aardige
passagiers, nuttige passagiers, jonge
passagiers die maar soms o zoo kort
meereizen en versleten klanten, nutte-
looze individuen, oude afgeleefde
stumpers die tot 't eind meegaan.
Ja, vrienden, zoo is 't, en een beste
regeling, 't Houdt een beetje fatsoen
onder het volkje, 't Zou anders uit
den band springen en aan boord van
alles en nog wat uithalen, wat on
danks de ongewisheid toch nog plaats
heeft en sommiger reis zelfs verkort.
Dan wordt een deel van de kaart
ingenomen Dat is bij overtreding
op den trein ook zoo.
Vreemd zooveel ballast als sommi
gen op reis meenemen, waar schril
bij afsteekt, dat anderen niets hebben,
De eersten hebben 't voorrecht voort
durend links en rechts te mogen
gluipen, opdat die laatsten het niet
pakken, die fijn bekeken eigenlijk het
gemakkelijkst reizen.
Ze leven als de vogeltjes in de
lucht, soms 't buikje vol, soms leeg,
maar andere dan die zorgen ken
nen ze niet en heel zoo'n rompslomp
bij mekaar houden als onze gepakte
passagiers is zeker nog minder.
Lezers van dit blad, gij en ik
zijn ook onder de passagiers.
Hoe ver gaat uw kaart
Weet ge 't niet
En de mijne
Heusch ik weet ook niet of die tot
1 Januari 1914 geldig is.
Mijn gedachten zijn daarom in 1913
zoo te doen en te handelen als naar
wensch is van mijn medereizigers en
in overeenstemming met de voor
schriften van den Opperkapitein.
Dan geloof ik niet, zoo ook gij zoo
handelt, dat men bij ons verdwijnen
van boord zal zeggen „gelukkig, dien
zijn we kwijt."
Verder hoop ik voor u en voor mij,
dat de stoomreis 1913 recht prettige
gezichten op moge leveren, weinig
storm, weinig mist, weinig of geen
tegenspoed.
Moge uwe reis en de mijne er eene
worden tot het einde en zich ken
merken door hartelijken omgang.
Niets wenschen we vuriger dan
steeds hechter, inniger vriendschaps
banden om ons en de medepassagiers
gevlochten te zien.
Op reis hebben we allerlei kleine
ongerieftjes te wachten, doch wij
helpen u en gij ons; door eendracht,
opoffering van het ik kunnen we
veel grievingen wegnemen, de reison-
gelegenheden verzachten en maken,
dat de groote uitdeeler der reiskaar
ten tevreden over ons zij.
FULNAHO.
„Overstezoo riep een sergeant
van het 37ste regiment der linietroepen
in Frankrijk, terwijl hij voortrad, „de
fuselier Osswald vraagt weer verlof
voor vierentwintig uur, om naar Parijs
te gaan."
„Waarom vroeg de overste kort
en barsch.
„Hij wil naar Parijs gaan was het
antwoord op lachenden toon.
„Zoo Dat kan niet. Sergeant,
zeg aan dien dweeper, dat hij nog
gek wordt, als hij zoo voortgaat. Zeg
hem ook dat hij drie dagen arrest
krijgt, ais hij weer durft vragen om
naar Parijs te gaan."
Dit gesprek had plaats in dc ka
zerne der infanterie te Rouaan in
Frankrijk, nu veertig jaar geleden. De
man, van wien hier sprake is, dc fu
selier Osswald, was een der beste
soldaten van het regiment. Doch hij
had, zooals zijn sergeant het uitdrukte,
maar één leelijk gebrek, namelijk dat
hij te vroom was voor een soidaat.
Van geboorte een Elzasscr, stond
Osswald al zes jaren onder de wape
nen, en gedurende den ganschen tijd
had hij zich voorbeeldig gedragen.
In de eerste jaren was hij de lie
veling zijner oversten geweest. Maat
toen hij te Parijs, waar zijn regiment
achttien maanden in garnizoen lag,
door den invloed van Christelijke
vrienden tot bekeering was gekomen,
en zijn inwendige verandering ook
naar buiten openbaar was geworden,
werd alles anders.
Zijn kameraden bespotten hem op
allerlei wijze, en weldra had hij in het
gansche regiment geen anderen naam
dan „de heilige Osswald,"
Hij had veel te lijden. In den be
ginne wilde hij de spotternijen niet
verdragenhij beklaagde zich bij zijn
overste, maar zijn toestand werd niet
beter. Eindelijk zweeg hij stil, klaagde
zijn leed aan zijn hemelschen Vader
en droeg zijn kruis met geduld en
zachtmoedigheid. Zoolang hij te Pa
rijs was vond hij steun en verster
king bij zijn Christenvrienden. Maar
daar kwam plotseling het bevel tot
den terugkeer naar Rouaan.
Dat was een zware geloofsproeving
voor den armen, alleenstaanden sol
daat. Maar Rouaan is per spoor niet
ver van parijs. Osswald hoopte nu
en dan verlof te krijgen, om naar Parijs
te gaan, zijn vrienden te bezoeken en
zich bij hen te versterken,
In den eersten tijd kreeg hij ook
nu* en dan verlof, omdat zijn gedrag
onberispelijk was. Maar toen men
bemerkte, waarom hij zoo dikwijls
naar Parijs ging, sloeg men zijn ver
zoek kortweg af. Des middags na
het bovengenoemd gesprek stond fu
selier Osswald treurig aan het ven
ster der zaal in de kazerne. Hij dacht
aan de weigering van zijn overste, die
de sergeant letterlijk met een lachje
op het gelaat had overgebracht.
Osswald had zijn Nieuw-Testament
in de hand en juist het woord van
den apostel Paulus gelszen „Wij we
ten dat degenen die God liefhebben,
alle dingen medewerken ten goede."
„Ach ja," zuchtte hij bij zichzelf,
„kon ik dat geloovenOch Heer, ik
geloof, ik wil u vertrouwen
Plotseling werd hij in zijn mijme
ring gestóord door het geroep van
den schildwacht, die op de buiten
plaats op en neer ging, en spottend
uitriep: „Heilige Osswald! daar staat
al een half uur een man aan de poort,
om brood te vragen Moet ge hem
niet helpen
Toen Osswald naar beneden keek,
zag hij werkelijk aan de ijzeren poort
een armen man staan, die de hand
uitstrekte en om een aalmoes vroeg.
Door medelijden bewogen ijlde Oss
wald met een stuk brood naar de
plaats, en gaf dat den man. Gretig
nam deze het aan en riep in het Duitsch
„God vergelde het u en wou weg
gaan.
Maar Osswald riep „Halt, vriend
Waar zijt gij vandaan
„Uit het Zwarte woud
„Zoo! En ik ben uit de buurt van
Straatsburg."
„Ach!" riep de man, terwijl zijn
gelaat ophelJerde, „daar ben ik ook
al geweest
„Maar hoe komt ge dan hier vroeg
Osswald.
„Dat is een lange en treurige ge
schiedenis, als ge tijd hadt, zou ik u
die wel willen vertellen."
„Nu niet, mijn vriend maar weet
ge wat wacht een half uurtje tot wij
gegeten hebben, dan kom ik naar bui
ten en ga met u mee
„Heb dank, goede soldaat," zei de
arme man„ik zal daar onder dien
boom op u wachten."
Na den maaltijd verlieten vele sol
daten de kazerne, en Osswald ging
naar den boom, waar hij den man
vond.
„Ga nu mee," zeide hij, „dan gaan
wij wat wandelen en vertelt gij mij
uw geschiedenis."
Die was treurig genoeg.
De goede Zwartwouder had met
vrouw en kinderen naar Amerika wil
len verhuizen. Een half jaar geleden
was hij met een groot gezelschap
landverhuizers naar Havre gereisd,
maar onderweg bestolen, zoodat hij,
te Havre komende, geen geld genoeg
meer had om den overtocht naar Ame
rika te betalen. Toen had hij vrouw
en kinderen daar achtergelaten, was
naar zijn geboorteplaats teruggekeerd,
om bij welgestelde bloedverwanten de
ontbrekende som te leenen. Maar die
hadden hem hardvochtig afgewezen.
Met eenige francs in den zak had hij
zijn land weer verlaten, en zich tot
Parijs zeer armoedig beholpen. Van
daar had hij zijn brood moeten bede
len. Nu was hij zonder een cent in
den zak te Rouaan aangekomen en
bevond zioh midden in het vreemde
land, zonder een woord van de Fran-
sche taal te verstaan.
Vandaag was hem de moed bijna
ontzonken. Sedert gisteren had hij
niet gegeten, en als Qod hem in den
persoon van Osswald niet een red
dende engel had gezonden, dan was
hij omgekomen van ellende.
De nood van den armen landver
huizer ging den liefderijken fuselier
zeer ter harte In zijn binnenste werd
gezegd „Hier moet geholpen worden."
Maar hoe en door welk middel
Osswald bezat twintig francs, maar
die had hij gespaard voor zijn terug
reis naar den Elzas, over zes maan
den. Doch na inwendige strijd be
sloot hij die som voor den armen man
te besteden.
Hij kocht hem de noodzakelijkste
kleeding en schoeisel. Daaraan be
steedde hij zeventien francs. Maar
de andere drie francs waren nu noo-
dig om den man eten en onderkomen
te bezorgen.
Zoo kwamen béiden in een loge-
mentje „de Gouden Ster," en hier gaf
Osswald aan de waardin zijn drie
laatste francs, met verzoek den armen
man daarvoor eten en nachtverblijf te
geven tot den volgenden morgen.
Osswald komt des avonds in de ka
zerne terug, wel twintig francs armer,
en met het bewustzijn, dat hij in de
oogen van duizenden als een dwaas
had gehandeld, maar goedsmoeds,
zooals hij in langen tijd niet was ge
weest.
Buurman, wilt gij zoo vriendelijk
zijn om eens bij ons te komen zoo
riep den volgenden morgen de waar
din van „de Gouden Ster," tot een
welgesteld en net gekleed man, die
aan de deur stond van het tegenover
staande huis. Ik ben in groote ver
legenheid. Gisterenavond kwam er
een soldaat bij me met een wild
vreemden man, die geen woord van
onze taal verstaat. Ik geloof dat hij
een Duitscher is. Nu loopt hij in de
herberg rond, wil met een ieder spre
ken, maar geen mensch kan hem ver
staan Wilt u zoo goed zijn eens
voor tolk te dienen
Toen de buurman in de herberg
trad, zag hij den vreemdeling in ver
twijfeling op en neer loopen. Hij
sprak deze aan met een vriendelijk
„Goedenmorgen, landsman.
Een straal van vreugde kwam op
het gelaat van den armen vreemde
ling, die op levendigen toon uitriep
„God zij dank, dat er toch iemand
hier is, die mij verstaat!- Gij zijt ook
een Duitscher
„Jawelmaar waar wilt gij eigen
lijk naar toe
„Naar Havre daar zijn mijn vrouw
en kinderen."
„Zoo, en wat is uw handwerk
„Ik werk in Zwartwouder horloges."
„Zoo, zijt gij van het Zwartwoud
afkomstig? Van waar dan
„Uit het Kinzigdal."
„Uit welke plaats
„Uit H.
„Wat Uit H. Hoe is uw naam
„Jozef G6tz."
„Hoe is het mogelijkHeeft uw
vader geen broeder gehad, die naar
den vreemde is getrokken
„Jawel, ik herinner mij hem nog,
ofschoon ik nog jong was toen hij
afscheid van ons nam. Het is vijf en
twintig Jaar geleden, dat hij over den
Rijn trok, eerst naar Straatsburg, van
waar hij twee- of driemaal aan ons
schreef. Maar sedert hebben wij niet
meer van hem gehoord."
„Gij zeid^et u dien oom nog te her
inneren. Zoudt gij hem herkennen,
als hij bij u kwam
„Ik denk van ja; maar waarom
vraagt gij mij dit, en kijkt mij zoo
vreemd aan
„Seppi, kent gij uw oom Lodewijk
niet meer
„O HeerWat zijt Gij goed Hoe
is het mogelijk!" riep de landverhui
zer op roerenden toon, terwijl hij in
tranen losbrak. „O Heer! wat zijn
Uw wegen wonderbaarNu zie ik
in der waarheid, dat God een mach
tige Helper is!"
Nu omarmde de even diep bewo
gen oom zijn gevonden neef, en bei
den gingen aan het vertellen.
De verbaasde waardin stond dit al
les aan te zien zonder er een woord
van te begrijpen. Ook de inmiddels
aangekomen fuselier Osswald keek
zeer verbaasd, toen zijn Zwartwouder
arme hem zijn oom G5tz voorstelde,
en hem aan dezen als zijn redder uit
den nood.
Oom Lodewijk Gölz was vijfentwin-
tigg jaar geleden als arm horlogema
kersgezel naar Frankrijk getrokken. In
den loop .dier jaren was hij door Gods
zegen en onafgebroken vlijt bezitter
van een klein vermogen geworden.
Hij vestigde zich te Rouaan, en daar
had God hem zóó gezegend, dat hij
een der voornaamste horlogemakers
der stad was geworden, en aan vele
werklieden brood verschafte.
Toen hij den nood van zijn neef
vernam, en hoorde dat deze naar Ame-
ka wilde trekken, raadde hij hem dit
ernstig af en beloofde hem reisgeld
naar Havre te zullen geven, om zijn
vrouw en kinderen vandaar te halen.
Dan moest hij naar Rouaan terugkee-
ren, waar hij bij zijn oom als horlo
gemaker in dienst kon treden en over
vloedig zijn brood verdienen.
De gelukkige landverhuizer stemde
met blijdschap toe en Osswald ver
liet hen, dankbaar over het feit, dat
God alles zoo WQnderbaar had be
stuurd. Nu begreep hij ook waarom
^ijn overste hem geen verlof naar Parijs