De goede Pater.
constitutie van Pius X, waarbij Z. H.
verschillende moeilijkheden wegneemt
voor Oosterlingen en Westerlingen bij
het ontvangen der H. Communie. De
Oosterling mocht tot nu toe de H.
Communie slechts ontvangen onder
de gedaante van gedeesemd-, de Wes
terling onder gedaante van ongedee-
semd brood. Voortaan mogen èn Oos
terlingen én Westerlingen over dat
beletsel heenstappen en vrijelijk de
H. Communie ontvangen in elkanders
kerken, mits het zij in een katholieke
kerk. (Amstelbode.)
o
De Belgisch-Nederlaudsclie
Commissie.
Wij lezen in de N. R. C.
„De dood van den heer Beernaert,
die voor België een zeer wezenlijk
verlies beteekent. zal ook voor Ne
derland bedenkelijke gevolgen kunnen
hebben. Den overleden staatsman
was de zïel^van de Belgisch-Neder-
landsche commissie. Met het afne
men van zijne krachten, reeds sedeit
geruimen tijd, schijnt de toenemende
zwakheid der commissie haast gelij
ken tred te hebben gehouden. Gaat
zij nu ook den weg af, die naar den
doodenakker leidt?
Het is uitermate bevreemdend, dat
het resultaat van de werkzaamheid
der commissie tot dusverre zoo te
leurstellend geweest is. Er lag voor
haar, zoo dacht ons bij haar optre
den, zulk een schoon veld, niet braak,
neenreeds bezaaid. Zij had slechts
te oogsten. Tegen de verwachting
schijnt de oogst al te doornig ge
weest te zijn.
Wij willen nu de redenen niet her
halen, waarom men vrij algemeen,
naar wij meenen beter verwacht
had. De opzet van de commissie
scheen voortreffelijk. Het doel, dat
zij zich stelde, was bescheiden. Alle
politiek kon er buiten blijven. Er
was stemming in beide landen voor
pogingen tot toenadering.
Er verluidt naar buiten niet veel
van de redenen der mislukking. Men
hoort van financieele bezwaren. Er
wordt gefluisterd van vrees voor de
groote mogendheden, die dit ons ge
doe liever niet zagen. Mogelijk deed
ook het Scheldeforten-voorstel schade.
Leden der commissie, later minister
geworden, schenen dan de wenschen
niet meer te kennen, die zij in de
commissie eenmaal mede voorstonden.
Het is dringend noodig, dat hier
omtrent meer positiefs dan praatjes
alleen bekend worde. Het belang van
België en Nederland bij een geleide
lijke toenadering is te evident we
zenlijk in alle opzichtendan dat
men hier mag berusten in een „non
liquet". Men heeft recht te weten,
waarom, en precies waarom het werk
van een aantal der eerste mannen uit
beide landen in deze richting vruch
teloos bleef. Dan valt er te zien, of
en wat anderen nog zouden kunnen
doen."
o—
Gedachten en levenservaringen van
Max Frommel.
In harmonie ligt het geheim der
krachten. Toen ik de straten van Ge-
nève doorwandelde, ontdekte 'ik er
dat het huwelijk zou plaats hebben in
het volgende voorjaar onmiddellijk na
Pasehen. En nu zou hij in gevaar
gaan verkeeren, dat de huwelijksdag
zou worden uitgesteld Dat maakte
hem op geheel bijzondere wijze onge
lukkig en hij wist inderdaad niet meer,
of hij partij zou nemen voor of tegen
de muts zijner verloofde. Voor het
oog der wereld moest hij zich na
tuurlijk aansluiten bij de partij van
den torenwachter, anders zou men
hem terzelfder ure de vriendschap
hebben opgezegd.
Men ziet de nieuwe pelsmuts begint
politiek te worden en nu begrijpt de
scherpzinnige lezer(es), waarom het
looden tegenwicht van de klok op de
eksteroogen van den torenwachter
moest vallen.
Hoe zal het verder afloopen Wat
zal er nu nog gebeuren
Nu komt pas het rechte.
De partij van den torenwachter was
vast besloten, den kommandant het
hoofd te biedenhoe langer dit ech
ter duurde, des te meer bedenkin
gen daartegen kwamen in hun geest
op. De kommandant was een goed
moedig man, maar gekscheren ver
stond hij niet. En met den keurvorst,
in wiens naam hij zijn ambt uitoefen
de, was het volstrekt niet goed ker
sen eten in zaken, waarin van ge
hoorzaamheid sprake was, hoe goed
en liefderijk hij overigens zijn onder
danen ook behandelde. Daardoor kwam
de partij van den torenwachter op
een die Rue d'Enfer (weg ter Helle)
heet. Ik vroeg aan een voorbijgaan-
den twaalfjarigen knaap, of er ook
een weg was, die „Weg ten hemel"
heette.
„Mais voila une eglise, (ziedaar een
kerk)," riep de gevatte knaap mij toe,
terwijl hij op een nabijzijnde kerk
wees. Ik herrinnerde mij daardoor
het spreekwoord, dat hier als 't ware
aanschouwelijk voor mij stond: „De
weg ter helle loopt langs het kerk-
pad."
Een Ooilsoorilcel.
O
In het jaar 1728 besloten circa 40
soldaten van de Hollandsche bezet
ting in Kaapstad heimelijk te ont
vluchten, omdat ze onrechtvaardig
behandeld werden en hun soldij niet
altijd uitbetaald werd. Een hun
ner officieren ontdekte evenwel het
complot en zeven der voornaamsten
werden veroordeeld om tienmaal
door de spitsroeden te loopen daarna
zouden zij als matrozen naar Batavia
gezonden worden. De gouverneur
Van Noot echter, een ongevoelig
en hardvochtig man, niet met de
straf tevreden, riep uit: „Neen, ze
moeten hangen, de beesten hangen
moeten ze P Toen de rechter aan
merkte, dat de ongelukkigen hun
plan nog niet ten uitvoer gebracht
hadden, en de doodstraf te hard
was, bleef hij toch bij zijn on men
schel ijk besluit en zeide „Ik Deem
de verantwoording op mij P
Toen het doodvonnis den zeven
schuldigen voorgelezen was, bereid
den zij zich op Christelijke wijze tot
den dood voor. Zij brachten den
laatsten dag door in het gebed, met
het lezen in Gods Woord, met het
zingen van geestelijke liederen, en
troostten en vermaanden elkander,
zooveel zij vermochten. Den vol
genden morgen, om negen uur, wer
den zij naar de gerechtsplaats ge
bracht, waar de galg stond. De
rechters moesten de uitvoering bij
wonen. Er was een groote tent op
geslagen, niet ver van het schavot,
en daarin namen de rechters plaats.
Rondom was de bezetting geschaard,
daar stonden duizenden toeschou
wers. De één na den ander der
zeven veroordeelden werd voorge
bracht, en onderging zijn straf. De
toeschouwers vergoten veel tranen
zelfs de soldaten en rechters ween
den. Ook de laatste besteeg het
schavot. De beul wilde hem reeds
den strik om den hals doen, toen
de gevangene zeide „Gun mij nog
één oogenblik P Toen wendde hy
het aangezicht naar de vesting waar
toenmaals de gouverneur woonde, en
den- inval, een rechtsgeleerde de zaak
voor te leggen en dezen te vragen,
wat er moest worden gedaan. Heel
Hoornbokkel bezat echter niet één
advocaat en daarom moest men zich
tot rechtsgeleerden in de residentie
wenden. Het geld voor de reis voor
twee personen werd bijeengebracht en
nu behoefde men slechts de vraag te
beantwoorden Wie zal gaan Ook
in dit opzicht wist men spoedig raad
te schaffen.
De „Oorenkees", zoogenaamd naar
zijne groote ooren, beweerde een ad
vocaat, de beste van allen, in de keur-
vorstelijke residentie te kennen, ja,
zelfs diens besten vriend te zijn. Dit
kon zeer geloofwaardig zijn, want
„Oorenkees" had in zijn leven reeds
menig uur in arrest gezeten en zon
der bijstand van een rechtsgeleerde
loopt dat immers nooit goed af. Daar
om werd hij met geheime instructies
van de mutsenpartij en voorzien van
een groot aantal kroondaalders afge
zonden en als attaché werd hem Jorg,
de bedroefde bruidegom, medegege
ven. De beide mannen trokken reeds
den volgenden dag in de richting der
residentie af en daarbij vermaande
„Oorenkees" Jorg, dat hij zich niet in
de gesprekken mengen moest en hem
moest laten begaanhij had meer
verstand van de „dippelemetiek" dan
Jorg. (Dippelcmetiek is diplomatie.)
Weldra waren zij bij den „advo
caat." Eigenlijk was het een zaak
waarnemer. Kees gaf verslag van de
geheele zaak en nadat hij alles reeds
tweemaal gezegd en de advocaat iedere
riep met luider -stemme „Gouver
neur Van Noot, ik noodig in dit
oogenblik u tot de verantwoording
uit voor den rechterstoel des Al-
machtigen, wegens mijn en mijner
vrienden zielen. En nu in Gods
naam P zeide hij, zich tot den beul
wendende Weinige oogenblikken
daarna hing ook hij dood aan de
galg. Zijn laatste woorden door
drongen nog allen, die ze gehoord
hadden. Iedereen keerde nu naar
de stad terug. De rechters echter
begaven zich volgens de toenmalige
gewoonte naar den gouverneur, om
hem te melden, dat het vonnis vol
trokken was. Zij vonden hem in
zijn leuningstoel aan het einde der
kamer zitten, waar hy dergelijke bezoe
ken placht te ontvi.ngen. Toen zij bin
nengetreden waren, groetten zij hem
hij antwoordde evenwel niethij
verroerde zich zelfs niet. Onsteld
traden zij nader. „!'e gouverneur
is dood P Wanhoop stond op zijn
gezicht te lezen Zijn voorkomen
was schrikwekkend, zoodat de hee-
ren buiten zichzelf waren van ont
zetting. Toen het gerucht binnen
de vesting bekend werd, wilde in
den beginne niemand er geloof aan
schenken Een uur te voren zag
men hem nog gezond zijn weg gaan.
Nu Btond zijn ziel voor God en
moest zich verantwoorden over zyn
onmenschelijke handelwijze. In het
museum te Kaapstad wórdt nog de
leuningstoel getoond, waarin gouver
neur Van Noot zulk een verschrik
kelijk einde vond.
Het Oosten.
O
Aan een reisverhaal in „Buiten".
„De goede pater" getiteld, ontleenen
wij de volgende passage
De zon scheen helder aan den he
mel. De Billtong smaakte verrukke
lijk, kafferbier werd hier en daar ge
dronken, er werd gerust, gezongen en
genoten met mijn ferm paard onder
mij, was ik zoo rijk als ooit te voren.
Nadat wij ongeveer 6 uren onderweg
geweest waren, zag ik in de verte,
op de hoogte, een wit kerkje waar
omheen een complex hutten en uit
leem opgetrokken huizen. Dat was
de „Station" van den Missionaris.
Zelden heeft den aanblik van een kerk
mij zoo diep getroffen, als die van
het nederig Godshuisje, midden in het
land der Basutukaffers. Het had het
uiterlijk van een klein dorpskerkje in
Frankrijk, maar het had bovenal voor
mij de bekoring van het land aan de
overzijde van dan Oceaan, van Europa
en bracht mij mijn eigen land met den
godsdienst van mijn geslacht voor
oogen. Het was of een oud vriend
uit het huis mijns vaders mij daar
wachtte. Wij bestegen de hoogte en
halverwege kwam een oud priestertje
minuut geknikt en gemompeld had
„Mooi, goed, juist, braaf!" besloot
„Oorekees" zijn voordracht met de
woorden „En nu zouden wij op den
eerstvolgenden feestdag, feest van
kerkwijding, gaarne bij elkander scho
len en wachten of de kommandant de
muts aan Kaatje ontnemen laat. Dan
zouden wij dat niet gaarne toelaten
en zouden op den kommandant en
den beul gaan schelden, zooals men
doet, als men scheldt en schimpt. En
vervolgens ais de twee en de andéren
niet goedschiks den vrede geven, zou
den wij gaarne weten, of men gestraft
wordt, als de kommandant en de beul
op een dracht slagen worden ont
haald. In ieder geval moet mijnheer
de affekaat zoo goed zijn en den beul
en den kommandant aanklagen en wel
zoo, dat de kommandant vijf en twin
tig kroondaalders betalen moet. Als
ieder van ons een gulden bekomt, zul
len wij tevreden zijn en den kom
mandant niets meer van het geval la
ten voelen. En mijnheer de affekaat
zal er ook zijn deel van krijgen," be
sloot Oorenkees en hij sloeg bij
deze woorden op zijn tasch, dat het
rammelde.
De „affekaat" behoorde echter niet
tot de menschen, die den lieden in
ruil voor hun geld den wil ontnemen.
Hij antwoordde volgender wijze: „U
is volkomen in uw recht, zeer prij
zenswaardig mijnheer Kees" bij
deze woorden dwaalde zijn blik over
den welgevulden buidel van Kees
„en gij, Jorg, en gij hebt goed ge-
I daan, mij op te zoeken, opdat ik u
ons tegemoet. Hoe wonderlijk was
de aanblik van dezen, ter wille van
het heil der menschen, onder de ne
gers verdwaalden Heilige. Hij droeg
een toga die eens zwart moest ge-
I weest zijn, doch nu Bourgonjebruin,
en die als een oude zak hem om het
lijf ging. Hij had lange witte haren
en zijn baard stroomde hem uit de
kin als een kluwen draad, dat in de
war geraakt is. In een wonderlijk
Fransch gaf hij uiting van zijne blijd
schap. Ik steeg af en direct stak hij
zijn arm vertrouwelijk door den mijne,
en aldoor gelukkig keuvelend gingen
wij naar boven, waar op een berg
plateau zijn kerkje stond, tusschen alle
mogelijke, bouwvallige gebouwen al
leen het kerkje was wit gepleisterd en
zag er goed verzorgd uit. Vier nonnen
en een tiental negerknapen en meisjes,
wachtten op ons. Van de nonnen
waren twee blanken en twee negerin
nen en ook hunne kleedij was blijk
baar niet kortelings uit „Les grands
magazins du bon Marché" verzonden.
Ik werd onthaald op groene Milies
een heerlijk gerecht dat met boter ge
geten, vrij wat beter smaakt dan jonge
doperweteneigen gebakken brood
werd mij voorgezeten uitnemende boter,
maar kafferbier was hier tot mijn leed
wezen niet aanwezig.
De goede pater ondervroeg mij om
trent alles wat een Franschman toen
kon intresseeren, dat wil zeggen, hij
ondervroeg mij omtrent Frankrijk, kon
maar niet gelooven dat Frankrijk geen
keizerrijk meer was en leefde nog ge
heel en al onder Napoleon III. Cou
ranten las hij nooit, van familieleden
kwam nimmer eenig bericht, hij wist
ook werkelijk niet of er nog familie
leden vam hem in leven waren. Hij
leefde geheel en al afgesloten van de
zoogenaamde beschaafde wereld en
verkeerde onder de negers zoo geluk
kig en tevreden als een neger is. Hij
verlangde niet weg te gaan, maar was
toch dol blij dat ik gekomen was, al
was het alleen maar om mij zijn kerkje
te laten zien. Hij had dit zelf ge
bouwd en onderhield dit met de zorg,
die de Hollandsche huismoeder aan
haar salon besteedt.
Dit kerkje moest ik dan onmiddelijk
zien. Ach, het geheel maakte op mij
den indruk van een kleinen jongen,
die midden in het bosch, spelender
wijs een hutje bouwt en dit trotsch
aan een veel ouderen vertoont, blij
en gelukkig als de andere zich prij
zend uitspreekt over de bouwkunst en
de kunde van het kleine knaapje. Er
stonden in dat kerkje veel ruwe hou
ten banken, het altaar was op won
derlijke wijze in elkaar getimmerd,
maar de trotsch van alles was een
beeld, voor de Heilige Maagd, die de
pater 45 jaren voor den datum van
mijn bezoek, bij zijne komst in deze
missie, had meegebracht en dat nu
boven op het buffetachtig altaar prijkte.
Boven den ingang van het priester
koor stond een kinderlijk in elkaar
getimmerd stalletje van Bethelem, en
tot mijne niet geringe verbazing zag
ik zwarte poppen, die als Heilige Jo
zef en Heilige Maria moesten dienst
doen, terwijl in de kribbe eveneens
een zwart poppetje lag als Christen-
zou helpen. Liever tienmaal te veel
naar een advocaat gaan dan eenmaal
te weinig, is een oude grondregel en
heeft zijn bijzonder nut. En wat uw
gewichtige zaak betreftdaarvoor
moet men zich van het Latijn bedie
nen, want voor het Duitsch of iedere
andere taal is het te hoog. Mundus
vult decipi, is zulk een grondregel
daarvoor. Want het recht heeft, in
vertrouwen gezegd, twee zijden, de
eene is het recht, de andere het on
recht begrijpen moet men het even
wel, anders vindt men het niet en
over de knie laat het recht zich niet
breken. Ja, ik neem het nauwgezet
op en uwe zaak is ingewikkeld, ge
loof me, mijnheer Jorg. Kijk daar
eens naar mijne boekenLatijn,
Griekseh en nog zeven andere we
reldtalen zoek daaruit nu maar eens
uw recht, als ge kuntEn laat de
kommandant en de keurvorst bene
vens zijn rechtsgeleerde maar komen
het lijkt niemendal, niemand kan het
er in vinden, al had hij de boeken
ook tweemaal doorgestudeerd 1 Ik
moet het echter weten, hebt daarom
maar vertrouwen op mij Mijnheer
Jorg, u schijnt mij waf vreesachtig te
zijn mijnheer Kees is een ander man,
die begrijpt reeds iets van crampus
iuris en de andere hooge wetenschap
pen. Niet waar, mijnheer Kees?"
Deze laatste gevoelde zich door de
ze woorden gevleid en knipoogde ver
genoegd Jorg toe. Daarna vroeg hij
op vertrouwelijker toon „Misschien
wil mijnheer de affekaat vertellen, wat
wij den kommandant en den beul en
kindje. Ook stond in deze kerk een
harmonium en toen mijn blik daarom
heen gleed, vroeg de goede oude mij,
of ik ook aan muziek deed. Mijn be
vestigend antwoord maakt hem weder
om zoo gelukkig als een kind, ik zou
en moest een dienst bijwonen, en
op het Harmonium spelen. Volgens
zijn zeggen was dit in de laatste 20
jaren niet gebeurd en het zou hem en
zijne kleine gemeente groot geluk be
zorgen.
Gaarne verklaarde ik mij dan ook
bereid aan zijn verlangen te voldoen,
en werkelijk, in den morgen van den
volgenden dag zette ik mij voor het
orgel neer, ten einde dan het Ave
Maris Stelle met begeleiding van het
orgel te zingen. Lieve hemel, hoe
schrok ik, toen ik de toetsen aan
raakte. Ik kan dat Harmonium niet
beter vergelijken, dan bij een mond
eener zeer oude vrouw, die vele tan
den mist. Telkens weigerde het in
strument den verlangenden toon te
zingen en ik zou dan ook wanhopig
geweest zijn, wanneer ik niet de ver
rukte gezichten had gezien van den
ouden man, de nonnen, en de kaffer-
kinderen en vrouwen, bij het spelen
van mijn gebrekkig spel.
Ik had dan mijn Ave Maris Stella
gelukkig ten einde gebracht, het Ave
Maria van Gounod liet ik als tweede
nummer van het programma volgen
en een Tantum ergo, dat ik honderd
maal gezongen had als jongen op de
kostschool, heb ik als toegift aan de
verrukte gemeente gegeven. Daar ik
weinig van muziek ken, was mijn
schaamteloosheid grenzenloos, maar
niemand was God zij dank daar, om
deze te constateeren.
Het afscheid van deze goede men
schen heeft mij werkelijk leed gedaan.
De oude priester heeft mij nog wel
zeker drie uur gaans uitgeleide gedaan
en toen het oogenblik van scheiden
kwam, zei hij, terwijl hij zijn hand op
mijn schouder legde„Mijn zoon,
wees er van overtuigd, dat God u
uw heele leven zegenen zal voor de
weldaad, die gij ons gisteren in de
kerk hebt gedaan. Het zal mij in mijn
leven wel niet meer overkomen, en
gij zult wel de laatste Franschman
zijn, die mij bezocht heeft." (Ik kon
niet besluiten hem te zeggen, dat ik
Hollander was, meenende dat dit be
richt hem minder gelukkig zou heb
ben gemaakt over mijn bezoek).
Eén vraag brandde mij echter voort
durend op de lippen. Ik vroeg hem
dan ook vóór het afscheid, of hij wel
zoo heel goed vond, om de heilige
familie als negers voor te stellen.
„Mijn vriend", zeide de pater, „gij
moet mij dit niet kwalijk nemen. Al
les wat verheven, groot en machtig is
in de oogen van mijne kaffers, komt
van de blanken, zelfs de whisky", liet
hij er lachend op volgen, „nu heb ik
gedachtzou ik den Christus, dien ik
toch zoo hartelijk liefheb, niet mogen
voorstellen als een kind van hun volk,
opdat zij meer vertrouwd met hem
mogen geraken Diep bewogen ben
ik vertrokken en het beeld van dezen
lieven, ouden man, heeft zich voor
altijd onuitwischbaar in mijn geheugen
gegrift.
allen lui van het raadhuis zeggen mo
gen
„Gij moogt hun alles zeggen, wat
zij zijn," was het antwoord.
„Dat is een net kolfje naar onze
hand. Moeten wij soms beginnen
Ezels
„Ja, ezels," was het kalme ant-
wooid, „zoo moet gij beginnen, dan
geschiedt u bepaald recht. Nu is er
evenwel voor vandaag genoeg behan
deld vandaag wachten er nog acht
en dertig partijen op mij. Daarom
moet ik afbreken. Het advies kost
drie gulden en omdat gij met tweeën
zijt, zes gulden."
Fier legde „Oorenkees" de guldens
op de tafel en terwijl hij heenging,
voegde hij er bij„Adjuus, maar la
ter moet mijnheer de affekaat een
klacht opstellen tegen den komman
dant, zoodat hij vijf en twintig kroon
daalders betalen moet
„Zoodra gij de klacht noodig hebt,
moet ge maar komen," was het ant
woord „adjuus
„Adjuus, mijnheer de affekaat, wel
bedankt 1" groette Kees.
„Tot uw dienst 1" zei de advocaat
op zeer ernstigen toon.
Zoo kwamen de beide afgezanten
weder thuis en „Oorenkees" rappor
teerde met de grootste pralerij, hoe
mijnheer de affekaat, die alle dagen
bij den Keurvorst ging drinken, hem
verzekerd had, dat zij volkomen in
hun recht waren.
(Wordt vervolgd.)