kswil
BIJVOEGSEL
lingo van der Goes.
van
van 26 October 1912.
Van alles wat.
Indische Brieven.
6 FEUILLETON.
Burgerlijke stand.
Was hij niet een der actiefste be
strijders der „kafirs" geweest en mocht
hij, nu zijn land zoo in nood ver
keerde, nu zijn volk hem zoo zeer
noodig had, mocht hij nu hier zich
zoo egoïstisch overgeven aan het zoet
genot der liefde En nu ontstond
er in den boezem van den vurigen
patriot en den liefhebbenden echtge
noot zulk een machtigen strijd, dat
hij er radeloos onder werd. Hij wilde
weg, terug naar zijn makkers, naar
Atjeh om daar zijn plicht te doen als
goed moslim, maar hij wilde ook
evenzeer blijven bij zijn geliefde Ra-
miah. Maar eindelijk was de moei
lijke tweestrijd in zijn binnenste voor
bij, de Atjehsche held had gezege
vierd, de liefhebbende echtgenoot was
dood, voor immer. Ramiah werd ge
roepen met hortende stem deelde
Idris haar zijn besluit mede. De jon
ge vrouw, nauwelijks met hem in den
echt verbonden, maakte op het hooren
dezer vreeselijke tijding een hevig
misbaar en was even hartstochtelijk
in haar wanhoop als in haar liefde.
Nog veertien dagen en Idris zou ver
trekken, in al dien tijd weigerde de
ongelukkige vrouw alle voedsel en
leefde alleen van watei. Maar hoe
zij ook leed en bad Idris bleef bij
zijn besluit. Plicht ging bij hemboven
liefde. Een dag voor zijn vertrek
riep hij zijn zieke vrouw bij hem in
den pisangtuin en zeide tot haar„Ra
miah geliefde vrouw ik zal dezen boom
in tweeën slaan. Let op, als ik weg
ben, of uit het overgebleven gedeelte
van den stam een jonge loot ontspruit.
Zoo dit gebeurt, ben ik gezond en
wel, en kom ik terug. Zoo de stam
sterft geef dan alle hoop op weder
zien op deze aarde op, want dan ben
ik dood. Ramiah beloofde dit onder
bidden en tranen, en in een slag was
de boom in tweeën gescheiden. Den
volgenden morgen toen Ramiah nog
in onrustigen slaap was, vertrok Idris
met zijn vrienden heel stil, om haar
niet noodeloos smart aan te doen. En
toen de vrouw bij haar ontwaken be
merkte dat zij alleen was viel zij met
een hartverscheurende gil bewusteloos.
Maanden verliepen. De eens zoo
jeugdige Ramiah was nu een oude
zieke vrouw, zij kon maar niet verge
ten op welke wreede wijze haar ge
luk gestoord werd. Eiken dag zat ze
bij den afgeknotten pisangstam te
bidden. Maar er kwamen maar geene
jonge uitspruitsels uit de stam, inte
gendeel hij verdorde en stierf lang
zaam en zeker.
Toen was het ook gedaan met Ra
miah, zij wist nu zeker dat zij haar
Idris in deze wereld nooit meer zou
zien, dat hij gesneuveld was in een
gevecht tegen de belagers van zijn
land, en gelaten gaf zij ook den geest...
B. D. G.
O
Uit de Oudheid.
De Phoeniciërs waren het oudste
en beroemdste volk uit de oudheid.
In het eerste boek van Mozes heet
Sidon, de hoofdstad der Phoeniciërs,
de eerstgeboren zoon van Kanaan.
„Kanaiin", noemden de Joden de
geheele kust der Middellandsche Zee
van Klein-Azië tot Egyte, en dit
Hebreeuwsche woord beteekent ^land
der kooplieden."
De grond was rotsachtig en on
vruchtbaar, en veroorloofde noch
veeteelt, noch akkerbouw. Zoo za
gen de Phoeniciërs zich gedrongen
de zee te bevaren, die hun eigen
lijke vaderland en voedende moe
der werd, en hun voorloopig haar
rijkdom en visch aanbood. De visch-
vangst maakte de menschen met de
de zee en haar gevaren bekend. Zij
begonnen schepen te bouwen en
over te steken naar Syprus en de
Noordkust van Afrika.
Hier legden zij de beroemde ko
lonie Carthago aan, die naderhand
zelf een machtige staat werd. Van
daar staken zij naar Sicilië, en ein
delijk zelfs naar Gibraltar over, wat
door de ouden als het einde van de
wereld beschouwd werd.
De beroemdste kolonie in Spanje
was Tarsis. Nog verder waagden
zij zich, en kwamen aan de Brit-
tanische eilanden en Duitschland.
Van deze landen brachtten zij tin
en barnsteen mee.
Niet enkel ter zee, ook te land
dreven de Phoeniciërs door karava
nen handel. Uit jrabië haalden
zij hars en welriekende kruiden.
Ook ontdekten zij daar goud en
ivoor. Heel wat uitvindingen zijn
van dat nijvere volk afkomstig. Zij
vonden het glas uit en ontdekten
de echte purperslak.
Hoezeer zij in de bouwkunst be
dreven waren, bewijst de prachtige
tempel te Jeruzalen, die Salomo
door de Phoenicische werklieden
liet bouwen, welke zijn vriend, de
koning Hiram, hem toegezonden
had.
De ondergang van Phoenicië werd
door Ezechiël en Jesaja voorspeld,
en vervuld in het jaar 333 v. Chr.,
toen het Alexander de Groote na
veel moeite gelukte Tyrus te ver
woesten.
—o
Afschaffing der kermis.
Te Naarden besloot de gemeente
raad enkele maanden geleden tot af
schaffing der kermis op een verzoek
schrift onderteekend door 108 ingeze
tenen. Later kwam een adres in, voor
zien van 341 handteekeningen om op
dit genomen besluit terug te komen.
Toen besloot de raad een referendum
uit te schrijven om den geest der bur
gerij te weten.
Het resultaat daarvan is, dat 450
hoofden van gezinnen zich voor be
houd en ongeveer 150 voor afschaf
fing der kermis hebben verklaard.
Binnenkort vergadert de gemeenteraad
opnieuw.
O
Plicht en Liefde.
Aan het strand van Oedjong-Karang
nabij Padang stond een forsch ge
bouwd inlander, het hoofd fier opge
richt, met de gespierde hand voor de
zwarte glinsteroogen, te turen naar 't
noorden. Heftig zwoegde zijn borst,
krampachtig balde hij de vuist, on
rustig liep hij, de oogen voordurend
naar 't noorden gericht, heen en weer.
Geen levend wezen bespeurde zijn
scherpvorschend oog in den ganschen
omtrek. Alleen 't eentonig gebrul
van de schuimende branding en 't
gieren van den sterken wind deden
zich regelmatig hooren.
Eindelijk gaat hij zitten, schudt droe
vig het hoofd en mompelt verwen-
schingen tegen de blanke overheer-
schers. Hij, de vrijheidlievende Atje-
her, de fiere Teunkoe Idris, de ge-
Ioovige moslim, is gedoemd om rus
tig toe te zien, hoe zijn land, daar
ver in 't noorden, langzaam maar ze
ker wordt ingepalmd door de „keum
penie", hoe zijn volk langzaam maar
zeker wordt uitgeroeid. Droevig blikte
hij dan weer naar die hooge reuzen-
bergen en bijgeloovig boog hij eer
biedig 't hoofd. Had zijn vader hem
niet op 'zijn sterbed verteld, dat die
bergen daar ver in 't verschiet heilige
reuzen en trouwe wachters waren, die
beletten zouden het binnendringen van
den blanken roover Maar ze waren
niet over land gekomen, die roovers
en moordenaars, ze waren gekomen
in schepen over de zee. En ieder
Atjeher, rijk en arm, oud en jong,
had zich de vlijmscherpe klewang om
de lenden gegord en zich de rentjong
in den gordel gestoken. En ze wa
ren toen in dichte drommen de vijand
te gemoet getrokken, en ze hadden
hem met groote woede en doodsver
achting slag op slag geleverd. Hon
derden v/aren er reeds van beide zij
den gevallen, maar het vrijheidlieven
de volk moest, hoe moedig ook, lang
zaam terugtrekken naar zijn bergen,
om zich te verbergen.
De vijand, even moedig als roof
ziek, was goed gewapend en gewend
aan orde en tucht. Toen kwam het
bentengstelsel in Atjeh, en het scheen,
dat daarmede een langdurige periode
van rust was gekomen. Althans de
meeste verzetshoofden hielden zich
rustig. Maar in waarheid bereidde
dc Atjeher zich voor op een nieuwen
aanval. Men was moe, men ruste uit,
sleep de wapens, verzamelde gewe
ren, buksen, donderbussen, kruit en
O
Je weef allen hoe hoog ik de kunst
stel, hoe ik er alles voor over heb,
maar toch is er iets, dat ik nog bo
ven de kunst stel
„En dat is vroeg Hugo.
„Dankbaarheid", antwoordde Hem-
ling.
„Ik voor mij", hervatte Hugo, „vrees
minder voor den prins, die een dap
per ridder is, en wiens vuist het
zwaard geducht weet te voeren, dan
voor het bekoorlijke kind, dat zich
aan zijn zijde bevindt. Zoo er ge
vaar dreigt Hemling, belast jij je met
de verdediging van den hertog, ik zal
de prinses Maria trachten te bescher
men."
Middelerwijl genoot Karei de Stoute
het schitterende schouwspel, 't welk
zich aan zijn oog vertoonde. De al-
gemeene vreugde straalde op zijn ge
laatterug zijn oogen ontmoeten slechts
welwillende gezichten, de kreten, die
hij opving, wenschten hem een lange
en gelukkige regeering toeboven
zijn hoofd hingen guirlandes en bloem
kronen uit den mond der zangers
vernam hij uitsluitend welkomstliede
ren en vleiende lofuitingenlieflijk
uitgedoste kinderen deden een bloe
menregen op zijn schoone dochter
neerdalen en de kleine vergat meer
dan eens de haar aanbevolen deftig
heid, en klapte vroolijk in de han-
kogels en zag scherp toe. Het was
de onheilspellende stilte, die gewoon
lijk een orkaan voorafgaat. Onder
deze omstandigheden verliet Teunkoe
Idris zijn land moedeloos en verdrie
tig, denkende dat het nu gedaan was,
dat zijn volk was overwonnen. Hij,
de eertijds zoo vurige strijder voor de
vrijheid van zijn land en volk, hij, de
dappere man, hij wanhoopte en twij
felde nu, keerde zich af van de zijnen
wilde niet meer leven in zijn land,
dat het zijn niet meer was, en waar
overal dat vervloekte rood, wit en
blauw hem tegenwapperde.
En toen was Idris gekomen in het
Padangsche, waar de menschen reeds
lang leefden onder blanke overheer-
sching, waar niet gevochten werd en
waar alles rustig was. Daar had hij
na eenige jaren vlijtig werken een aar
dig sommetje vergaard en zich sa-
wachs, karbouwen en een huis kun
nen koopen. En toen had hij op ze
keren dag de schoone Ramiah, leeren
kennen. De liefde verdrong toen elk
andere gedachte uit zijn hoofdin
zijn hart was nu geen plaats meer
voor wraak en gemor, Ramiah's beeld
vervulde hem dag en nacht. Nog
geen jaar later waren Teunkoe Idris
en Ramiah man en vrouw, zeer
gelukkig. De fiere Atjeher dacht niet
meer aan zijn ongelukkig land, aan
zijn arm volk. Hij dacht alleen aan
zijn lieve vrouw en aan zijn eigen
geluk. Die liefde moet wel groot ge
weest zijn om iemand zooals Idris ge
heel te veranderen.
Hij en zij, ze leefden als in een
zoeten droom, totdat op zekeren mid
dag een zeilprauw met volle zeilen
de kust van Oedjong-Karang naderde.
Idris had al een heele poos de vlug
naderende prauw aandachtig gade ge
slagen. Zijn voorgevoel zeide hem
dat die prauw onprettige berichten
voor hem uit zijn land moest mede
brengen. Eindelijk vloog het scheepje,
door een vaste en bekwame hand ge
stuurd, door de schuimende golven
op het strand. Fluks sprongen eenige
Atjehers er uit, den verwonderden
Idris tegemoet. Ja 't waren boden
voor hem uit het verre land. En daar
zaten zij nu in het huisje van Idris
en Ramiah, hartstochtelijk en druk ge-
steculeerd, met elkander te praten.
Idris hoorde met steeds klimmende
verbazing het verhaal zijner landge-
nooten aan, hoorde van een groote en
plotselinge overval op de „keumpenie",
hoorde van 't prijsgeven der bentengs
der „keumpenie". vernam hoe zijn
vrienden en kenissen naar hem ver
langden en hem noodig hadden.
den bij het zien der met gouden en
zilveren vleugels getooide engeltjes
zij vroeg herhaaldelijk, bij die cheru
bijntjes te zijn, welke in de mysterie
spelen optraden. De dierentemmers,
die met leeuwen en tijgers optraden,
joegen de kleine prinses veel schrik
aan, doch zij had den tijd niet, zich
door haar schrik te laten meesleepen.
De stoet was weldra aan de poorten
der abdij van St. Pieter gekomen en
de prins trad met zijn schitterend ge
volg binnen.
Nadat hij den eed had afgelegd en
gedurende eenigen tijd met aandacht
voor het altaar had gebeden, verliet
Karei de abdij en begaf zich naar het
paleis, in afwachting van het groote
feestmaal, waarbij hij met zijn dochter
zou tegenwoordig zijn. Karei de
Stoute had echter den tijd niet, zich
aan de rust over te geven de op de
balcons uitkomende vensters werden
geopend en de prins sloeg een der
wonderen van den gedenkwaardigen
dag gade, namelijk den achtereenvol
genden intocht der verschillende re
derijkerskamers uit de groote steden
en heerlijkheden, die op uitnoodiging
der dichters en kunstenaars van Gent
in de door hen getooide praalwagens,
de grootst mogelijke pracht en weelde
ten toon spreidden.
Allereerst kwam de „Mariabloem"
uit Brusselzij telde niet minder dan
driehonderd personen, meer dan veer
tig ruiters, geheel in karmozijnroode
fluweel en zijde uitgedost, op lange,
met zilverdraad omzoomde zadels
hun hoofden waren met roode mut
sen bedektschoeisel en vederen wa
ren sneeuwwit en afgezet met de vier
hoofdkleurengeel, rood, blauw en
wit.
Zeventig voertuigen van antieken
vorm, bedekt met purperkleurig la
ken, afgezet met wit borduursel, volg
den op de voetgangers en ruiters al
de personen, die zich op deze wa
gens bevonden, waren met roode man
tels omhangen en vormden verschei
dene allegorische groepen.
De prins scheen verrukt over de
pracht en de talrijkheid van den stoet
der Brusselaars en een luid gejuich
steeg op.
Daarop volgde de kamer van Meche-
len, met drie honderd twintig mannen
te paard, met fijne lakensche mantels
omhangen, afgezet met gouden bor
duursels, roode mutsen, gele vederen
en kousen en zwarte schoenen. Bij
hen behoorden nog zeven reusachtige
antieke wagens, waarop zich talrijke,
rijk uitgedoste personen bevonden.
Ook de rederijkerskamers uit de
andere steden van België waren be
wonderenswaardig door haar rijkdom,
goeden smaak en afwisseling. Bij
het zien van al die pracht kon men
de gevolgtrekking maken, dat de stad
Gent gedurende acht dagen een heer
lijk schouwspel zou aanbieden van
ongestoorde vreugde en afwisselende
vermaken, tot de door de rederijkers
kamer van Gent uitgeloofde prijzen
aan de overwinnaars zouden uitgereikt
worden.
De Kamer van Gent blonk intus-
schen boven al haar zusterverenigin
gen uit. Elk der personen, die te
voet gingen, stelde een van de hel
den der oudheid voor. Aldus was
de blinde Homerus, met zijn lange
witte haren, op zijn donkerkleurigen
mantel afhangende, leunend op den
schouder van een aankomend jonge
ling, wiens witte staf en strooien hoed
een herdersknaap deden voorstellen.
Daarnaast ging de latijnsche dichter
Virgilius, een gouden lauwertak in de
hand houdende, vol waardigheid en
majesteit, terwijl op deze beide ko
ningen der dichters achtereenvolgens
talrijke andere genieën der oude en
nieuwere tijden volgden. Er was maar
één roep over de getrouwheid der
costumes, de bewonderenswaaidlge
orde van den optocht, en de alge-
meene verrukking bereikte haar top
punt, toen men, te midden van dezen
schitterenden hofstoet, de koningin
der rederijkers zag verschijnen, wier
glans alles verdoofde, wat men tot
heden had gezien. Onder een heerlijke
troonhemel, die werd gedragen door
vier mannen, ging een jongedochter,
geheel in het wit gekleed. Een kroon
van leliën en diamanten omslingerde
haar blank voorhoofd en paarde haar
onvergelijkelijken glans aan de gol
vende lokken harer blonde haren, die
over haar schouders neerhingen en
als uit zonnestralen schenen geweven
te zijn. Een scepter met edelgesteen
ten ingelegd, rustte in haar handen,
saffieren, smaragden en robijnen ver-
eenigden haar glans, terwijl de ideale
witheid harer kleederen, evenals door
haar lokken slingerende leliën, een
Uitbetaling vau gotuigeu.
Bij de wet van 18 April 1874 (Stbl.
86) wordt in art. 64 de ontvanger der
registratie aangewezen als de" ambte
naar die de uitbetalingen van getuigen-
gelden heeft te doen. Het was in-
tusschen gebruikelijk geworden, dat
deze zulks .deed_door tusschenkomst
van den deurwaarder, den bode of een
klerk bij het betrokken rechtscollege.
Thans is door den Minister van Ju
stitie een circulaire verspreid, waarbij
die uitbetalingen worden opgedragen
aan de griffiers onder hunne persoon
lijke verantwoording.
o
Bestaat liet Pausdom nog?
In de eerste dagen der stichting van
de parochie Tromsoë, kwam een ach
tenswaardig protestant bij Mgr. Fallize,
den Apostolischen Vicaris van Noor
wegen en vroeg hem zonder verdere
inleiding
Priester, bestaat het Pausdom
nog?
Wel zeker, vriend, er is altijd
een paus in Rome. De katholieke
Kerk is nooit zonder Opperherder ge
weest.
Goed, schrijf mij dan maar op
als lid van uw kerkgenootschap.
Zeer gaarnemaar mag ik ook
weten, hoe u tot dat besluit komt
O, daar zit niets achter. Lu
ther, de stichter van onzen godsdienst
heeft gezegd „Ik zal de ondergang
van het Pausdom zijn". En als er nu,
na ruim drie eeuwen, nog steeds een
paus is, dan heeft Luther gelogen. En
God za toch geen leugenaar hebben
aangesteld om Zijn Kerk te hervor
men of te stichten Dus is heel het
werk van Luther bedrog en kan ik er
mijn zaligheid niet van verwachten.
Ziedaar, waarom ik katholiek wil
worden.
De redeneering was duidelijk en
juist. De goede man werd katholiek
en met hem heel zijn familie, die thans
nog den kern vormt van de parochie
Tromsoë.
St. Jansteen. Huwelijks-aangiften.
11 Oct. Joseph Schuerman, oud 27
j., jm. en Clementina Breijaert, oud
24 j., jd. Henricus Breijaert, oud 35
j., jm. en L.eonia Maria Verstraeten,
oud 23 j., jd.
Huwelijks-voltrekkingen. 9 Oct. Ca-
rolus Ludovicus Vink, oud 29 j., jm.
en Nathalia Maria d'Hooghe, oud 22
j., jd.
Geboorten. 30 Sept. Anna Maria,
d. van Joannes Baptiste de Caluwe en
van Joanna Coleta de Block. Fran-
cisca, z. van Gustavus van Dorsselaer
en van Maria Coleta Wagenaer. 5
Oct. Maria Pelagia, d van Cijrillus
Impens en van Mathilda Maria van de
Poele. 9 Oct. Ida Maria, d. van Al-
fons Gadaen en van Johanna Catharina
Herdewel. 10 Oct. Angela Maria
Paulina, d. van Johannes Baptist de
Potter en van Clemensia de Wilde.
13 Oct. Maria Elisabeth, d. van Alp-
honsus Sturm en van Maria van Dors
selaer. Anna Maria en Maria Eugenia,
dochters van Josephus Viassenrood en
van Leonia Maria d'Hooghe. 14 Oei.
Gustaaf Louis Gerard, z. van Alfons
afbeelding waren van de zuiverheid,
die den grondslag moet zijn van alle
werken van smaak. De koningin der
rederijkers schreed langzaam vooruit,
het hoofd opgeheven, zooals het een
koningin past, en toch eenvoudig, ge
lijk het hoort aan een maagd. Wan
neer men haar aanschouwde, schoon,
zuiver, bewonderenswaardig, bekroond
meer nog door haar deugden, dan
door haar schoonheid, was men ver
wonderd en getroffen tevens, door den
kinderlijken eenvoud, met schitteren
de schoonheid verbonden tot één
schoon geheel.
Zij werd gevolgd door een aantal
pages, de verschillende soorten van
poëzie voorstellende terwijl men tus-
schen de volksmenigte, maar altijd in
de nabijheid der koningin, Jacob Wey-
ten opmerkte, opgetogen van vreugd.
Toen Alena het balkon des hertogs
voorbijging, liet zij met een bekoor
lijke beweging haar diamanten scep
ter voor de dochter van Karei den
Stouten neerzinken.
Prinses Maria was opgetogen. Alena
scheen haar zoo verrukkelijk toe, dat
de kleine prinses, haar oogen naar
vader wendende, uitriep
„Laat u toch de Koningin bij ons
op het balcon komenzij is zoo
schoon."
„Het zal gebeuren, Maria", ant
woordde de hertog.
Zich vervolgens tot Hugo van der
Goes wendend, die op een teeken den
groep der kunstenaars verliet, in wier
midden hij zich bevond, om zich bij
zijn meester te voegen, vroeg de her-