olkswil BIJVOEGSEL van van 19 October 1912. Rechtzaken. 5 FEUILLETON. Hugo van der Goes, Uit de Middelburgsche Courant van 12 October nemen we over de vol gende strafzaak. En waarom Om dat er uit blijkt, dat de Officier van Justitie reeds ais 'oeleedigend be schouwt het schrijven, dat een pries ter van plan zou zijn te gaan trouwen, en dit dan natuurlijk, omdat dooreen dergelijk voornemen een smet wordt geworpen op het karakter van een priester. Wij vinden dit interessant, omdat wij zeiven op 't oogenblik twee klachten 'nebben loopen tegen de Tijd en de Nieuwe Zeeuwsche Courant, waarin wij in ons karakter op zeer lage wijze zijn aangevallen door toedich ting van allerlei oneerlijke en karak- terlooze daden en eigenschappen. Die strafzaak is op 11 October 1912 voor geweest voor de Rechtbank van Middelburg en heet De Giovannini-zaak. Vervolgens werd behandeld de zaak tegen Jhr. B. J. O. v. B., 40 jaren, dagbladredacteur te 's-Gravenhage. Beklaagde werd ten laste gelegd dat hij ongeveer in het begin van April 1912, te Middelburg in noramer 84 van de in Middelburg en omstre ken algemeen verspreide „Middelburg sche Courant", heeft doen opnemen een door hem gesteld stuk getiteld „Van den Haagsc'nen toren" en on derteekend „Uw getrouwe torenwach ter", in welk stuk hij opzettelijk de eer en goeden naam aanrandt van Ru- dolpho Giovannini, vroeger vertegen woordiger van den Paus bij de Neder- landsche regeering, door dezen ten laste te leggen, dat deze als Roomsch- Katholiek priester zou van plan zijn te trouwen met de weduwe, die hem indertijd het hof maakte, met het ken- lijk doel om daaraan ruchtbaarheid te geven althans dat hij op tijd en plaats voornoemd in bovengenoemd stuk bovengenoemden Rudolpho Giovannini opzettelijk heeft beleedigd met de vol gende wooiden „In de stille week is hier niets te doen. Alle publieke ver makelijkheden zijn gesloten wij heb- nen nu allen tijd onze zonden te over denken. Daaronder vailen natuurlijk ook de zonden van anderen, want wat zou het saai worden, indien wij ons alleen met onze eigen zonden moch ten bezighouden. Zoo is onlangs hier vernomen, dat de gewezen internun tius, monseigneur Giovannini, die een paar jaar geleden zooveel van zich deed spreken, door zijn galante avon turen met enkele Haagsche dames, weldra van plan is met de weduwe, die hem indertijd het hof maakte, te trouwen. Na zijn vertrek uit den Haag heeft hij de pauselijke diplomatie ver laten en is nu in België in „zaken", hetgeen zóó goed marcheert, dat hij met de Haagsche vrouw zijner keuze kan trouwen. Men begrijpt dat dit „nieuwtje" furore doet in de Haagsche salons waar men dezen priesterdiplo maat nog niet vergeten is. Met dit slot der Giovannini-klucht voor oogen kan men intusschen begrijpen, dat onze Roomsche medeburgers indertijd niets van dezen vertegenwoordiger van den Paus wilden weten. Het was een rare snijboon, die pauselijke monseig neur." In deze zaak werden als getuigen gehoord de heer J. H. Deibei, hoofd redacteur van de „Middelburgsche courant" en R. Giovannini. De advocaat van bekl. was mr. J. H. W. Q ter Spil uit den Haag. Er was veel belangstelling voor deze zaak, in de zaal waren verscheidene heeren en dames aanwezig. Eerst werd gehoord de heer J. H. Deibel. Deze verklaarde als hoofdredacteur van de Middelburgsche Crt. te hebben opgenomen bedoeld stuk van den Haagschen Toren. Getuige verklaarde de courant op de gewone wijze te hebben doen verspreiden, en dat hij het stuk van den bekl. had ontvan gen. Daarna werd gehoord de heer Gio vannini. Als Italiaansch tolk trad daarbij op dr. H. T. Oberman uit Vlissingen. De getuige verklaarde dat hij had kennis genomen van bedoeld stuk. Getuige verklaarde ten deele het stuk te hebben opgenomen als beleediging en ten deele als ten lastelegging. Wat betreft de beleediging, n.l. de bena ming „een rare snijboon", daar wil getuige geen klacht over indienen, dat wil hij over 't hoofd zien. De ten laste legging van het huwelijk vindt getuige erg, daar dat in zijn kwaliteit van katholiek priester het ergste is wat hij zou kunnen doen. Wanneer het waar was, zou getuige dat nog niet bekend willen doen ma ken doch daarvoor geen klacht in dienen maar nu 't onwaar is, wil getuige er op terugkomen. Wat be treft zijn in zaken gaan, achtte hij zich beleedigd, voor zoover het in verband wordt gebracht met z'n hu welijk. Bekl. zeide niet te hebben willen beleedigen. Hij wist niet dat getuige priester was geweest. Er zijn vele heeren aan den dienst van het Vati- caan verbonden, die geen priester zijn. Anders was 't wel beleedigend ge weest en zou bekl. dat niet geschre ven hebben. Bekl. wist wel dat getuige in Den Haag was en had toen wel van hem gehoord, maar hij wist niet dat ge tuige priester was. Getuige zeide, dat alle pauselijke diplomaten priester waren. Hij zelf had in Den haag wel eens de mis opgedragen. De advocaat vroeg, of de heer G. nog aan den paus verbonden was. Get. antwoordde nog ter beschik king der pauselijke diplomatie te zijn, maar niet in actieven dienst te zijn. Daarna kwam het woord aan den vertegenwoordiger van het O. M. Deze wees er op, dat men hier de zaak tweeërlei kan opvatten. Wan neer men van iemand zegt, dat hij trouwt met de vrouw zijner keuze, is dat geen beleediging in den regel. Maar waar de getuige dat als een groote zonde zou hebben beschouwd, is het te begrijpen dat de heer G. het be leedigend acht. De opmerking van bekl. dat hij niet wist dat getuige een priester was, acht spr. niet op te gaan. Ieder pauselijk diplomaat is priester en de heer G. was het zeer zeker ook. Bekl. had dat wel geweten. Spreker geloofde dat men hier niet te doen heeft met smaadschrift, doch met beleediging. Beklaagd heeft den heer G., wat men noemt, „in 't zon netje willen zetten", maar heeft daar bij dingen gezegd die voor den be trokkene beleedigend waren. Hij achtte bekl. daaraan schuldig en eischte f 10 boete of 10 dagen hech tenis. De verdediger van den beklaagde, mr. J. H. W. Q. ter Spill uit Den Haag, zei dat hij bij het vernemen van de mededeeling dat de heer Giovannini voor den rechter zou verschijnen, de vrees bij zich voelde opkomen, dat er dingen die nu bijna vergeten zijn, en die voor den heer Giovannini ook beter vergeten blijven, weer zouden moeten worden opgerakeld. Op het laatste oogenblik werd echter verno men dat de civiele partij niet versche nen is, en daardoor werd pl. ontsla gen van de noodzakelijkheid om per sonen hier in te mengen, voor wie het onaangenaam zou zijn als hun namen hier genoemd werden. Verwondering heeft het echter bij hem verwekt, dat de zaak werd ver volgd, en die verwondering is geste gen na het requisitoir. Een eisch van f 10 is niel zwaar, en het zou voor den beklaagde niet zoo erg zijn, als hij daarvoor werd veroordeeld we gens een onvoorzichtig of te geestig woord. Maar pleiter vraagt welken weg wij dan in Nederland opgaan. Mag nie mand niet schrijven van een priester dat hij zal gaan trouwen, omdat zoo iets objectief beleedigend zou zijn Kunnen en mogen wij rekening hou den met de religieuse voorschriften van een kerk, voorschriften die ni t zijn een maatstaf voor wat mag en wat niet mag in onze maatschappij Een voorbeeld uit de politiek kan O „Twee dingen trokken mij in mijn jeugd aan", hernam Weyten, „name lijk de handel, die wonderlijke goud makerskunst, welke alle koopmans goederen in goud herschept en mijn voorliefde voor schilderstukken. Ik heb de gebroeders van Eyk en Mar- garetha, hun zuster, gekend al hun leerlingen waren mijn vrienden, en telkens wanneer een schip was aan gekomen, dat mijn koffers met duka ten vulde, voegde ik een doek te meer aan mijn galerij toe. Sedert heb ik de kunst lief gekregen doch God heeft mij een dochter geschonken voor haar ben ik thans bezig, een bruidschat bijeen te krijgen, die zoo rijk moet zijn, dat mijn kind zich on der dc voornaamsten van dit gev/est een echtgenoot kan uitkiezen... Dit is de reden, dat ik tegenwoordig niet zooveel schilderstukken meer koop Aler.a zou echter gaarne een „Heilige Familie" voor haar slaapkamer bezit ten u zoudt mij zeer verplichten, het gevraagde voor mij te schilderen „Meesfer Weyten" antwoordde van der Goes glimlachend, „de schilder, wiens diensten gij inroept, komt he den bij u in hoedanigheid van ge zant." „Van gezant", en mag ik ook we ten, wie u hierheen zendt „Zeker I Hertog Karei, die sedert den dood van zijn vader Filips dit gewest regeert, zal binnen plechtige dagen zijn intrede binnen Gent doen. Wij doen alle moeite, aan het feest allen mogelijken luister bij te zetten alle rederijkerskamers van Vlaanderen zijn uitgenoodigd Iedere stad zal haar keizer, haar troubadour, haar waardigheidsbekle ders benoemen ik kwam u nu vragen, of gij uw toestemming zoudt willen geven, dat uwe dochter Alena onder het gewaad en de waardigheid van Koningin de rethorica, den hertog het welkom toeroepen en de dichtkunst in haar zuiverste en edelste vormen ver tegenwoordigen." Dit voorstel deed Jacob Weyten een oogenblik verstomd staan. Zijn hart klopte sneller bij deze vereerende uit- noodiging. Zelfs in zijn stoutste droomen had de vader zich voor zijn dochter zooiets niet ingebeeld. „Zooiets had ik niet durven verho penstotterde hij, Alena, mijn Alena, als het schoonste en beste meisje van geheel Gent uitverkoren... O messire Van der Goes, zie mij aan, wanneer ge een gelukkig man wilt zien..." Toen opeens een andere gedachte krijgend, sprong hij op, roepend „Alena! Alena I" Snel kwam deze uit den tuin op haar vader toe, de wangen met een blos overtogen en de armen met bloe men beladen. Toen ze een vreemdeling bij haar vader zag, werd ze even verlegen en vielen enkele bloemen op den grond. Hugo van der Goes had zich Alena, naar de beschrijving, die zijn vrienden hem van haar hadden gegeven, als een ernstige, statige jonkvrouw ge dacht, het trof hem daarom te meer, thans een kinderlijk bevallige jonk vrouw te zien, en toen hij in het zui vere en open gelaat van Alena blikte, vond hij haar schooner, dan zijn ver- hevenste kunstenaarsdroomen haar hem hadden voorgesteld. „Ik moet eerlijk bekennen, dat mijn Alena voor een toekomstige koningin wel wat het majestueuze mist", merkte Weyten glimlachend op. „Messire Van der Goes, wiens schil dering der Heilige Maagd je zoo heer lijk vondt", stelde hij op den schilder wijzend, deze aan zijn dochter voor. „Hij is door de rederijkerskamers van Gent met de zending belast, je tot Koningin der aanstaande feesten uit tc noodigen." „Mij riep Alena verbaasd uit. „Ja, jou, herhaalde Jacob, terwijl hij de hand zijner dochter greep. „Ja, ik weet wel, je bent in staat, de eer van de hand te wijzen, maar ik zeg je, je moet de aangeboden kroon ne men. En als ik je dan in je prach tig gewaad onder den troonhemel zal zien voorbijtrekken, door allen bewon derd en foegejuicht, dan zal de ware heer van Gent niet meer de hertog van Bourgoridië wezen, doch de bur ger Weyten, die in vrede zal kunnen sterven nu hij zulk een dag mocht be leven." „Is dat alles daarvoor noodig, va der? Is het niet voldoende geweest, dat duidelijker maken. Wanneer iemand tegen een radicaal zou zeggen„gij verkondigt ideeën van mr. S. van Houten", dan zou dat voor zoo'n radicaal in hooge mate grievend kunnen zijn, maar daarom is het nog niet beleedi gend. Als men den heer Giovannini vergelijkt met Luther, is dat dan straf baar in Nederland waar 70 pet. van de bevolking van meening is dat een priester beter doet wel te huwen? Waar komen wij dan uit? De Officier van Justitie heeft gezegd dat de omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen. Dat is waar zoover het de algemeen erkende ob jectieve feiten betreft. Voor een offi cier bijv. geldt als zulk een eigenschap de moed. Maar als men aan een Is raëliet verwijt dat hij varkenskarbonade eet en aan een priester dat hij zal gaan huwen dan is dat geen beleedi ging. Als de kerkelijke voorschriften zul len voorschrijven wat men mag zeggen, wat blijft er dan over van de vrijheid van het woord Want daarop komt het dan toch hier aau. Wanneer wij in den Haag, ver volgde pl, die van de faits et gestes van den heer Giovannini eenigszins op de hoogte zijn, als wij hoorden dat de heer G. nooit een huwelijk zou aangaan, dan zouden wij over tuigd zijn, dat er niet3 leelijks van hem gezegd werd. Bovendien betwistte pl. dat de heer Giovannini een R. K. priester is. Als staving van de bewering dat niet alle personen in de nunciatuur de priesterlijke waardigheid bezitten, legde pl. een Almanach de Gotha over, In de dagvaarding wordt gezegd dat de bekl aan den heer G. ten laste legde, „dat deze als Roooisch- Katholiek priester van plan zou zijn te trouwen". Maar in het heele artikel in de courant is niets te vinden van een dergelijk huwelijks voornemen in kwaliteit, om het zoo te noemen. Op die gronden kan er van smaad absoluut geen sprake zijn, en ten opzichte van de subsidiair ten laste gelegde beleediging meende pl. met het oog op de bestaande jurispruden tie dat bekl. daarvoor ook niet ver oordeeld kon worde*. Pl. haalde daarvoor aan een uitspraak van dca Hoogen Raad, waarin het woord „kraai" niet beleedigend werd ge acht, daar dit hier niet zulke slechte eigenschappen heeft dat door dat woord iemand's karakter werd aan getast, wat voor beleediging nood zakelijk is. Het woord „zwijn" zou het wel zijn. Maar de uitdruk king „rare snijboon" is het zeker niet. Zij moge fiivool zijn, zij tast het karakter niet aan, Toen de officier zei dat de bekl. den heer G. „in het zonnetje had gezet 4, heeft hij daarmede zijn eigen zooals ik tot heden voor u geweest ben „Doe je vadertje nu eens dit plei- zier, mijn kind ik weet wel, dat je van al die luidruchtigheid niet houdt, en je zult me steeds even lief zijn, maar kom doe je vadertje nu eens dit pleïzier „Bedank uw vrienden in mijn naam messire, zoo wendde zich Alena tot Van der Goes, „ik neem, vooral ter wille van mijn vader, uw vereerende uitnoodiging aan." „Zij is een engelriep de trotsche vader verrukt uit. „U zuit op den morgen van 's her- togs inkomst van uw woning worden afgehaald „Hugo van der Goes riep Weyten opgetogen uit, „ik zal den dag zege nen waarop gij mij een gunst zult vragen." „Ik dank u zeer voor uwe woorden", gaf Hugo ten antwoord, ter gelegener tijd zal ik mij uw woorden herinne ren." Na een kleinen rozenknop, die Alena had laten vallen, te hebben opgeraapt, drukte hij nogmaals den gastheer de hand en ging naar zijn schilderatelier terug, waar hem reeds Hemling en Kasper wachtten, die een besluit wil den nemen naa? 'aanleiding van het voorgevallene van daags te voren. Wel was bij hen geen twijfel meer aan de revolutionaire plannen, welke in Vlaanderen werden gesmeed, doch zij konden nog niet het groote ge wicht van dezen opstand inzien, daar er nog zoo weinig van was uitgelekt. eisch veroordeeld. Pl. meende dat daarom zonder eenige kwestie in dit eenigszins opzienbarend geval vrijspraak moet volgen. IJet Openbaar ministerie antwoord de op het pleidooi, dut men in aan merking moet nemen, tegen wien ge sproken wordt. Het betreft hier een pauselijk vertegenwoordiger, een tus- schenpersoon tusschen paus en Konin gin. In een stuk geschreven over zoo iemand acht spr een woord als „rare snijboon" niet overeenkomstig den eerbied die men hem verschuldigd is. Van iemand die den naam draagt van „excellentie of in deze dan van een „monseigneur" mag dat niet gezegd worden. Mr. Ter. Spill zei dupliceerend, dat hij tegenover de opmerkingen van den officier, het feit te moeten in herriunering brengen, dat, toen het stuk geschreven werd, de heer Giovanu ni geen nuntinus meer was, En wanneer de kort voor zijn over haast vei trek ingediende klacht zou zijn door gezet, dan zou hij niet kunnen hebben genieten van de ex territoriale onaantastbaarheid der ge zanten, omdat de betrekking van het Yaticaan met ons land niet of ficieel is. Dat snelle vertrek, om niet meer te zeggen, heett hem bo vendien bespaard dat hij in ongele genheid zou zijn gekomen door de handelingen tijdens zijn verblijf, waartij hij het karakter van zijn ambt niet hoog gehouden heeft. De functie van den heer Giovan nini is kwestieus de wijze waarop hij dat ambt gedragen heeft, is zeer kwestieun. De dingen die indertijd in Den Haag zijn voorgevallen, en waarvan toen alle dagbladen berich ten hebben bevat, zijn van dien aard, dat de uitdrukkingen als „rare snijboon" ten opzichte van zulk een persoon niet beleedigend zijn. Ouderdomspensioenen m Engeland. o De Bond voor Staatspensionneering had den heeren ds. van Krevelen en Fr. Netscher opgedragen een onder zoek in te stellen naar de in Enge land gevolgde wijze van ouderdoms verzorging. Genoemde heeren geven hun oor deel weer in de volgende conclusies. Ds. van Krevelen is van dit oor deel I. Zonder overdrijving mag worden 'gezegd, dat zoowel het systeem als de resultaten van de Old. Age Pen sions Act 1908 en 1911 reden geven tot tevredenheid. Niet alleen door de belanghebbenden (de ouden van dagen zelf), maar in alle kringen der samen leving worden de Old Age Pensions Wat de samenkomst van den vorigen dag betrof, zij beschouwden die als een alleenstaand feit, door enkele man nen, die door den strijd vau 1452 ver bitterd waren, te voorschijn geroepen, zij die het niet konden uitstaan, dat Kerels vader twee hunner stadspoor ten voor immer had iaten sluiten. „Wat dunkt je, als we eens de over heid der stad van het complot in ken nis ste'den oppeide Hemling. „Wel neen, dat zou juist verkeerd wezen, welke bewijzen kunnen wij overleggen „Onze schetsen „Dit zou r.iet helpen in de eerste plaats zijn wij niet in het bezit van de portretten van alle samenzweerders, en - de gevangenneming van enkelen hunner zou een gevaarlijke beweging der anderen ten gevolge kunnen heb ben. Beter is het, den loop der ge beurtenissen af te wachten, tegen de beraamde muiterij een tegenomwente ling op het getouw te zetten en onze vrienden in het geheim te wapenen en op die wijze alle gevaar van onzen hertog s? te wendendoor kalmte en voorzichtigheid kunnen wij den strijd misschien voorkomen, terwijl wij ove rigens te weinig weten van de wijze en den tijd, waarop de opstand moet uitbarsten, om met eenig nut thans te kunnen optreden." „Wij moeten ten minste iederen avond naar onzen post van gisteren avond terugkeeren." „Dat behoeft nietFlorus is thans zoo geducht beangst, dat hij ons wel tijdig zal waarschuwen, als de witte

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 5