De Volkswil BIJVOEGSEL van van 7 September 1912. Van alles wat. 15 FEUILLETON. ^STEFANIE. I BESTORMING VAN WE1NSBER&. O Den Haag-wereldstad. Zoo tusschen 5 en 6 uur des mid dags mag de Groenmarkt in Den Haag er wezen als een der brandpunten van groote-stads-drukte. Moderne asphalt- bestrating'n vluchtheuvel met lan taarn 'n agent met een witte knots volle trams die van weerskanten ko men aanbellen auto's, fietsen, karren winkelende deftigheid, ambtelijke men- schen die bezig zijn de bureaulucht kwijt te raken schoolbloempjes met halflange rokken, bioscoop reclame wagens jongens op rolschaatsen bit terende klimaatschieters... Naast de Veenestraatspleet zelfs 'n vier-verdie- pingen gebouw in gevangenisstijl, dus ook al hoogst modern. „De Nieuwe Ct." heeft een ver haaltje dat in dat stadsdeel speelt en dat we aardig genoeg vinden het hier af te drukken. „Van uit de hooger genoemde spleet komen 'n paar jongelui te voorschijn, iets anders gekleed dan 99,5 der mannelijke Hagenaars. Want ze heb ben een veer op 'r hoed en 'n rug zak aan de schouders hangen. Dat is al 't ongewone. Wèl dragen ze een korte broek, maar niet eens op padvinders-wijzede knieën zijn be dekt. Doch één hunner en dat maakt de zaak lastig één hunner heeft een guitaar bij zich. En de an der draagt zoowaar z'n hoed in de hand in plaats van op het hoofd. Daar komt nóg iets bij. Ze blijven namelijk staan vóór de vitrine van het reisbu reau in 't gebouw naast de Veene- spleetkijken er naar reisgidsen, re clamebiljetten en zoo. Haast stoof de slagersjongen per fiets voorbij, haast. Eigenlijk was hij al voorbij, maar steeds achterom kij kend naar 't bloote hoofd en de gui taarEn nu hij toch eenmaal 'n vette Scheveningsche in de flank reed, besluit hij éven af te stappen. Zoo'n gek geval ook 1 Wat dat voor rare lui benne, vraagt hij aan den commissionnair, die juist 'n korpo raal van de vesting-artillerie op de jongelieden heeft attent gemaakt. Dat informeeren belet twee dames van half-Maleischen bloede 't ongestoord verder wandelen langs het trottoir. Dus kijken ze ook maar eens naar de gui taar en de veerhoed. Een werkman met 'n plank op zijn schouder ziet alzoo vijf menschen op een hoopje, 't geen hem voldoende is de plank rechtstandig te zetten en te vragen wat er gaande is. Lijn 3 stopt en van o— Had zij een voorgevoel, dat achter dit zwarte lak over haar toekomst was geschreven vreesde zij, dat een nieuw ongeluk haar treffen zou, zooals de eerste maal en hare hoop voor altijd vernietigen. Twee tranen vielen Stefanie uit de oogen op den brief van Jan. Het is gedaan, ik voel, dat ik he den niet meer zal kunnen werken, mompelde zij. Zij ging het vertrek uit met den brief in de hand en ging naar den tuin om haar oom of te wachten. Die brief, welke zij meenam en waarvan zij den inhoud nog niet kende bevatte het volgende Beste oom. „Herhaalde malen zijt gij zoo goed geweest in uw laatste brieven mij aan te zetten toch eens een verlof te vra gen. Nu heb ik het en ik snel naar deMerlinière om er een week of vier door te brengen. Ik zal er ongetwij feld bijna even snel zijn als de brief ik ga met den postwagen mee, die hem verder zal brengen maar ik moet onderweg eenige uren ophouden om een kameraad, die ziek geweest is tot zijn ouders te vergezellen, want hij heeft mij laten beloven, dat ik hem niet. zou verlaten voor hij in den kring de zes uitstijgende passagiers rekken er vier de halzen en tijgen naar 't reisbureauzeker iets gebeurd. De jongens op rolschaatsen hebben zich al lang bij het kluitje nieuwsgierigen aangesloten. Uit de Veenespleet hadden zich in- 'middels circa vijftig wandelaars ge wrongen. En een tiental hunner po gen er achter te komen wat er eigen lijk aan de hand is. Vijf fietsers vor men thans den buitenrand dier immer zwellende vleeschmassa; een meneer met een vischhengel boort zich in de volte en trapt een Van Gend en Loos- mensch op de teenen. De agent wordt nerveus, te oordee- len naar het trillen van zijn witte knots. Maar de arme kerel kan zich niet met de zaak bemoeien, want dan ontglip pen hem minstens twee trams en 'n dozijn auto's. Eenige beroeps-werk stakers, verscheidene gepensioneerden, 'n klomp schooljeugd, 'n chasseur, 'n P. S.; jongen, twee korporaals van de grenadiers en drie werklui van de Bonneterie zijn ook komen getuigen van hun belangstelling. Wat er toch te doen is Dat zouden de jongelui met veeren- hoed en guitaar ook zoo graag wil len weien. Ze kijken de anderen aan en de anderen kijken hen aan. Glim lachen ze even, dan glimlachen de anderen ook. Nu komt er 'n hoofd uit het reis bureau, welk hoofd de jongelui naar binnen wenkt. Ze gaan naar binnen. Inmiddels komen er nog veertig wan delaars aan de veertig kijkers vragen wat er toch eigenlijk aan de hand is. Dat zouen de veertig halsrekkers óók zoo'-'graag willen weten, maar... Dan vindt de agent '1 welletjes. Er zijn juist twee trams gepasseerd, dies glipt hij even van tusschen de rails weg, kwispelt met zijn knots en zegt „doorloopen, menschen Langzaam aan komt er schuiving in het kluwen, 't trottoir wordt weer be gaanbaar. Alleen voor de deur van 't reisbureau kleven nog 'n paar sterk nieuwsgierigen. „Rare lui daarbin nen Wat er toch aan de hand mag zijn o— Het auto-banditisme en de revolver. Het optreden der moderne struik- roovers, die de auto gebruiken om snel hun slachtoffers te bereiken en nog sneller zich te onttrekken aan de wrekende hand der gerechtig heid, heeft menig gemoed angstig doen vragen, hoe de brave burger der zijnen wedergekeerd zou zijn. Dat zal mij een balven dag ophouden, en misschien minder, want terwijl deze regels op het postkantoor liggen of te voet naar de Merlinière worden gedragen, zal ik reeds op weg naar Angers zijn. Het denkbeeld u weer te zien beste oom, verheugt mij, en in de gedachte daaraan, druk ik u de hand. Jan de Trémière, Luitenant bij de grenadiers der lijfwacht." XIX. Jan had zich niet bedrogen in zijn veronderstellingen zijn brief was nau welijks een half uur in het oude huis of hijzelf kwam eraan. Een rijtuig had hem naar Angers gevoerd, maar een kwartier voor het de stad zou be reikt hebben, had hij het doen stil houden en had hij langs binne'npaden, welke hem goed bekend waren, bin nen twintig minuten het oude huis bereikt. Baptist plantte madeliefjes op een bloembed bij het groote hek. Isabella, die in de zon zat, breide niet ver van daar. Plotseling hoorde zij een snellen pas over het zand der laan. Hij hief het hoofd op. Lieve hemel, riep zij uit, daar is Jantje. Bij dien uitroep wendde Baptist, die op zijn knieën zat te werken met het gelaat naar den muur, zich om, en, toen hij den luitenant bemerkte, liet zich kan en naar de wet mag ver dedigen bij een aanval in de auto mobiel. Onze rechtskundige voorlichter wij mogen het hierbij nog wel eens in herrinnering brengen, dat de Rechtsgeleerden-commissie van den Bond al sinds jaar en dag ter be schikking staat van onze leden behandelde in verband hiermede, op verzoek van een onzer leden, de volgende twee vragen a. Mag men een revolver, mits goed afgesloten in foudraal, bij zich dragen b. Als men op den openbaren weg aangerand wordt en uit zelf verdediging van een schietwapen gebruik maakt, wordt dan dat wa pen door den betrokken autoriteit, waar men van deze aanranding aan gifte doet, in beslag genomen en nimmer weer teruggegeven, of krijgt men het, na onderzoek en afwikke ling der zaak terug Hij schrijft aldus ad I. De wet van 9 Mei 1890, houdende verbodsbepalingen tegen het dragen van wapenen, bepaalt in artikel 1, dat het verboden is, op den openbaren weg of op eenige voor het publiek toegankelijke plaats een wapen bij zich te hebben. Diezelfde wet geeft voorts een de finitie, wat onder wapenen is te verstaan, terwijl zij bovendien de uitzonderingen aangeeft, waarbij men wèl een wapen bij zich hebben mag Zoo wordt in art. 3, sub 7o., bepaald, dat het verbod van art. 1 niet van toepassing is op hen, die geen ander wapen vervoeren dan dat „zoodanig is ingepakt, dat het niet voor dadelijk gebruik kan wor den aangewend'*. Naar mijn meening is het dra gen van een revolver, afgesloten in foudraaldrager, onder art. 3 sub 7o niet begrepen en dus niet geoor loofd. ad II. Wordt men aangerand, dan mag men zich natuurlijk verde digen, en bepaalt zelfs art, 41 Wet boek van Stratrecht, dat niet straf baar is, hij, die een feit begaat, ge boden door de noodzakelijke verde diging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen oogen- blikkelijke, wederrechtelijke aanran- king, en zelfs, dat niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, in dien zij het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt Schiet ik dus in zoo'n geval iemand dood, dan zal, mits bewezen zij, dat hij van schrik de jonge plantjes val len. Zoo snel hij kon, sprong hij recht, nam zijn pet af, en goedig glim lachend, riep hij op zijn beurt Ha 1 onze jonge meneer Jan drukte de beide brave lieden de hand. „Ja beste vrienden, het is Jan, die terugkeert, vroolijk en tevreden, dat verzeker ik u. Kom Baptist, kijk mij eens aan. Gij zijt ouder geworden kerelmaar jij Isabel, je ziet er tien jaar jonger uit. Dat is niet te ver wonderen. Gij hebt voor niemand meer te zorgen dan voor oom. Is oom binnen Neen, mijnheer Jan, antwoordde Isabella. Er is niemand in huis. Mijn heer de markies is zijn velden eens rond. Als hij het geweten had Hij heeft mijn brief dan niet ont vangen Die kwam aan, toen hij juist de deur uit was. Nu dat is niet ergtroost er u maar over, Isabel. Zoo pratend keek Jan de Trémière in 't rond, verbaasd over sommige veranderingen, die hij opmerkte. Maar Baptist, er staat nu geen onkruid meer in de paden 1 Wat is dat nu 1 Het zag er altijd zoo mooi wildernisachtig uit. Men zou zweren iri de paden van de Tuilleriën te zijn. Die, waar Zijne Majesteit wan delt, niet waar? zei Baptist; dat is omdat wij hier ook een koningin hebben. De jonge man verstond hem niet, naar het schijnt, want hij ging voort En gij plant daar madeliefjes. de elementen van art. 41 aanwezig zijn, geen strafbaar feit bestaan. Het wapen, waarmee het feit is gepleegd, zal, ingevolge art. 219 Strafvordering, worden teruggegeven, wanneer dit als stuk van overtuiging beeit gediend, tenzij de Rechtbank anders beslist. Opmerking verdient evenwel, dat' wanneer ik, als ik op den openba ren weg word aangerand, een pis tool voor den dag haal en daarmee iemand doodschiet, hoewel niet ver volgd wegens moord, waDneer art. 41 Strafrecht in casu toepasselijk is, toch zal worden vervolgd ter zake van overtreding der wapenwet, welke vervolging als gevolg kan hebben verooideeling tot betaling eener geld boete of tot hechtenis en verbeurt- verklaring van het wapen, waarmee de overtreding plaats heeft Die verbeurdverklaring kan, doch behoeft niet, te worden uit gesproken. (Kampioen) o 'N Werk van niks. „Jan," zei zijn vrouw, „zou jij van morgen de kleinste niet even willen aankleedenik moet 'n paar bood schappen doen, en ik wou eerst even naar de Mis en 't is nog maar een paar minuutjes tijd." „O, met plezier," zei Jan, „da's maar een werk van een oogenblik, 'n kind aankleeden is 'n werk van niks." „Kom maar hier ventje, paatje zal jou 'ns gauw in de kleertjes steken." „Zoo Kom maar hierEerst het ponnetje uitzoo sta stil.... of ik kan de knoopen niet los krijgen Zie zoo nu zal ik Kind sta toch stilNu zal ik eens gauwZeg, sta je stil of niet, je spartelt als een paling Hef je armpje op Nee, dat niet, het andere Neen, toch niet, het andere Zeg, kun je geen minuut stil staan Trek zoo nietNu den anderen arm Hier Zeg blijf hier Veredikke, waar loop je naar toe in je hemdslip Hier zeg ik, snotneus 1 wat denk je wel Sta nu even stil, dan zal ik je broekje aan doen Zoo sta nu even stil Steek je beentje d'er inNeen, daar in Hier, jandorie, steek je poot er in!.... Wil je stil zijn, zeg, wil je van mijn horlogeketting blijven. Aai! je trekt de haren uit mijn baard! Zit stil, leelijke aap dat je bent, of ik Zeg Sophie, klee jij 'm zelf maar aan, ik doe 't nietik verdraai 'et o De reden. Een oud militair, die door een sa belhouw zijn neus verloren had, gaf een bedelaar een aalmoes. Moge het gezicht u gespaard blijven, m'n beste heer, zegt de bede- Oom hield er vroeger niet van. Hij schijnt op zijn leeftijd nog van smaak veranderd te zijn Hij opende de deur van het huis en ging binnen. Isabella en Baptist kwamen achter hem aan. Isabella, altijd nieuwsgierig, wilde getuige zijn der verrassing van haar jongen mees ter. Baptist ging mee, zonder te we ten waarom. In den gang zag Jan een parasol staan. Hij kon niet nalaten te lachen. Den ooi log tegen de republiek te hebben meegemaakt, en eindigen met* zich tegen de zon te moeten be schermen, dacht hij. Oom moet wel oud geworden zijn. De salon herkende hij nauwelijks. Hoe ordelijkwat blinkt alles zei hijoveral bloemruikers, linten aan de gordijnen 1 Maar 't is er we zenlijk lief geworden op mijn oude Merlinière 1 't ls of er een jonge vrouw woontIk maak u mijn com pliment, Isabella. Niet waar mijnheer Jan wat is alles sinds veranderd Kijk, 't is van daag juist een maand geleden, dat dat geluk ons is ten deel gevallen. Jan antwoordde niet. Hij had het handwerkje van Stefanie ontdekt. Wat is dat, Isabella Dat is een handwerkje 1 Vermaakt oom zich tegenwoor dig met zulke handwerkjes? Neen, maar Wel neen, mijnheer, dat is het handwerkje van de juffrouw. Van de juffrouw riep de luite nant verbaasd uit, van welke juffrouw laar, dankend. Waarom het gezicht, vroeg de ver wonderde veteraan. Wel m'n beste heer, omdat ge, als uw oogen slecht worden, geen plaats hebt om je bril te zetten. —o Een Hollaudsch recht op de Theems. Een lezer van de Tel. schrijft: Steeds had het mijne bevreemding gewekt, bij het opvaren van de Theems, te Londen, even voorbij London Bridge, een of meer Hollandsche visscher- scheepjes gemeerd te zien liggen, en- steeds op dezelfde plaats. Deze week werd mijn aandacht ge trokken door een artikeltje in de Dailij Graphic, dat het geval opheldert, en het lijkt mij interessant genoeg, er mededeeling van te doen aan de vele lezers, die er eveneens wel belang in zullen stellen. Bij den grooten brand, die in het jaar 1666 te Londen woedde, blonken een aantal Hollandsche visschers zoo danig uit door hun moed bij pet red dingswerk, dat de toenmalige koning, Karei II, de belooning hiervoor aan alle Hollanders het privilegie scff&nk, steeds vrij van alle kosten hunne sche pen op die plaats te mogen meeren, met dien verstande echter, dat er niet meer dan twee minuten mochten voor bijgaan, gedurende welke de aanleg plaats leeg zou zijn, in welk geval zij het recht zouden verbeuren. Dit is thans bijna 250 jaar geleden, en nog steeds zorgen de Hollandsche visschers er voor het recht niet te verliezen, daar de eene niet weggaat, alvorens er een ander is, die de plaats overneemt. o Een nieuwe vliegmachine. Reuter seint ons uit Brussel, d.t. 27 Aug: „Volgens de „Gazette", heeft een Belgisch ingenieur een vliegmachine gebouwd, die op het gebruik van een speciaal mecanisme gebaseerd is. De machine heeft beweegbare vleugels, waardoor zij kan opstijgen en alle voordeelen voor een natuurlijke vlucht bezitalleen hierdoor kan zij direct van den grond opstijgen en een zekere belasting meenemen. De machine is gemakkelijk in alle richtingen te be sturen en op alle hoogte brengen zon der gevaar voor een val. (EEN DAG UIT DEN BOERENKRIJG.) o Het was het jaar 1525. Reeds verscheidene maanden brandde er in het zuiden van Duitschland een fel oproer. De boeren, de eindlooze verdrukking en plagerijen van de zijde hunner landheeren moede, hadden zich samengevoegd en trokken nu in woeste horden het land door, om zich verbetering van hun ondragelijk ge worden toestand te verschaffen, des noods door geweld van wapenen. Destijds was het oude slot van het Wurtembergsche stadje Weinsberg be woond door graaf Ludwig Helfried von Helfenstein, een jeugdig ridder van zeven-en-twintig jaar, met zijn gema lin, eene bloedverwante van den zeven jaar geleden overleden keizer Maximi- liaan. Juist was hij voor eene ver- Dat weet mijnheer Jan wel. Wel neen. Mijnheer Jan wil er den gek mee steken, zei Isabella. Volstrekt nietv. Hoe zoudt gij dan niet weten.... Ik weet in 't geheel niets. Wat is er hier toch vroeg de luitenant ongeduldig. Isabella keek terneergeslagen Bap tist aan en beiden liepen op een drafje naar de keuken. Zij had ge meend, dat Jan van den terugkeer van Stefanie af wist. Zij had te veel ge praat. Wat zou er nu gebeuren Wat zou de markies er van zeggen Wat zou haar jonge meester doen Jan, die geheel oyerbiuft was door de ontsteltenis van Isabella, veibaasd over het woord „juffrouw," dat zij gebruikt had en ontevreden over zoo'n onthaal, riep Baptist terug. Deze verscheen op den drempel, bleek en verlegen, terwijl hij den hoed in de hand ronddraaide. Ik moet weten, wat dat betee- kend, riep Jan uit. Waar is oom Mijnheer de markies moet nu in den tuin zijn, mijnheer Jan, zei Baptist. De luitenant liep haastig naar bui ten. Zijn degen kletterde tegen zijn laarzen. Mijne arme Baptist, zei Isabella, toen de oude knecht in de keuken kwam, gij doet altijd zoo iets; de juf frouw is juist in den tuin. „Ik zal dan maar wat rondwande len bromde hij, liever dan in huis terug te gaan en de oude wijven- praatjes van Isabella aan te hooren

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 5