W?
No. 154.
Zaterdag 7 September 1912.
3e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
RichtingVoor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Geiitschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Bierkaaistraat A 28 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
CORRUPTIE li\ 0.\ZE CHRISTELIJKE
REGEERING?
0
A. Documenten.
I. Verzoekschrift.
Aan
Hare Majesteit de Koningin.
Geeft eerbiedig te kennen
Hendrik Albert van Dalsum, lid van
de Provinciale Staten van Zeeland,
wonende te Hulst.
Dat in die Staten een geschil is
over de toepassing van art. 57 2e lid
der Provinciale Wet;
Dat vaststaan en partijen het eens
zijn over dit feitdat de Provinciale
Staten van Zeeland hebben verleend
een subsidie en een renteloos voor
schot aan de Naamlooze Vennootschap
de Zeeuwsch Vlaamsche Tramweg
maatschappij, gevestigd te Neuzen,
opgericht bij akte, den 20 Juni 1911
verleden voor den notaris P. Adama
Zijlstra te IJzendijke, opgenomen in
de Nederlandsche Staatscourant van
2 Augustus 1911 no 179;
dat twee leden van Gedeputeerde
Staten van Zeeland zijn oprichters-
aandeelhouders en vormen met nog
een derde buiten dat college den Raad
van Bestuur der Maatschappij die zij
rechtens aan derden verbinden en
door welken Raad derden rechtens
aan die Maatschappij verbonden wor
den
en dat de Provinciale Staten aan
hun subsidie en voorschot voorwaar
den hebben verbonden, welker na
koming moet worden goedgekeurd
door Gedeputeerde Staten, waarvan
twee leden rechtens de Trammaat
schappij vertegenwoordigen
Dat in de najaarszitting 1911 akte
is gevraagd van dit feit, en van de
meening van een lid der Provinciale
Staten, dat die twee leden hebben
overtreden art. 57 2e lid der Provin
ciale Wet, en ten slotte, dat het col
lege van Gedeputeerde Staten ver
meent, dat dit wetsartikel niet is over
treden
Dat het standpunt van Gedeputeerde
Staten is
a. dat die twee leden wel zijn
„beheerder" van de Trammaatschappij,
maar dit niet is „gemachtigde" in den
zin van art. 57 2e lid,
b. dat wel de provincie voorwaar
den verbindt aan haar subsidie en
renteloos voorschot, onderworpen aan
de goedkeuring van Gedeputeerde
Staten, maar deze goedkeuring is „een
wassen neus"' vermits, de eigentlijke
goedkeuring wordt beslist door het
Rijk,
en c. dat „goedkeuren" van de
subsidievoorwaarden iets anders is
dan „uitspraak" van 57 2e lid, ver
mits hier onder uitspraak wordt ver
staan „uitspraak als administratief
rechterlijk college"
Dat het standpunt van rekwestant
is
a. dat de bestuurder van een Naam
looze Vennootschap als zoodanig is
de gemachtigde van deze
b. dat, als het goedkeuren van
voorwaarden, door de provincie ver
bonden aan een tram subsidie, slechts
is een wassen neus, het alsdan is een
beleediging van de Provinciale Staten
door hen over de voorwaarden te la
ten beraadslagen en stammen
en c. dat goedkeuren en uitspraak
doen zijn twee woorden van dezelfde
beteekenis, vermits in de gevallen,
waarin wordt „uitspraak" gedaan, de
Gedeputeerde Staten slechts de Pro
vinciale Staten vertegenwoordigen.
En dat in de Provinciale Staten
geen beslissing is gevallen, alleen
over de zaak is beraadslaagd, en dit
ook niet anders kon, vermits de Pro
vinciale Staten alleen kunnen beslis
sen over een besluit van Gedeputeerde
Staten, als deze art. 58 der Provinciale
wet hebben toegepast en dit niet is
geschied.
Dat hij de beslissing over dit ge
schil onderwerpt aan Uwe Majesteit.'
't welk doende.
H. A. VAN DALSUM.
Hulst,
22 Juli 1912.
II. Antwoord daarop.
Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
21 Augustus 1912.
No 5742.-Afdeeling B. B.
De Minister van Binnenlandsche
Zaken,
Krachtens machtiging van de Ko
ningin van 27 Juli 1912, No 43, be
schikkende op een adres van H. A.
van Dalsum, lid der Staten van Zee
land te Huist d.d. 22 Juli 1912, waar
bij adressant aan de Koningin de be
slissing onderwerpt over een geschil
betreffende toepassing van artikel 57,
2e lid der Provinciale Wet
Gelet opde ingewonnenambtsberich-
ten
Geeft aan adressant te kennen, dat
er voor tusschenkomst der Regeering
in deze geene termen zijn.
's Gravenhage, 21 "Augustus 1912.
Voor den Minister
Aan De Secretaris-Generaal
Adressant getJ. B. Kan.
B. Aanteekeningen.
De zaak is bekend.
De heeren P. F. Fruytier en mr. P.
Dieleman, leden van Gedeputeerde
Staten van Zeeland, de eerste tevens
Kamerlid, zijn, de eerste voorzitter en
de tweede secretaris van den Raad
van Bestuur der Z. VI. Tramwegmaat
schappij en vertegenwoordigen met
nog een derde lid rechtens deze
Maatschappij. Op voorstel van Gedepu
teerde Staten geven de Provinciale Sta
ten van Zeeland ongeveer f920.000
provinciaal geld aan subsidie en ren
teloos voorschot aan die Maatschappij,
zelfs stemmen zij in de vergadering
van de Prov. Staten vóór dit voorstel,
zelfs is de heer Dieleman aangesteld
door het College van Ged. Staten om
het voorstel in de vergadering der
Prov. Staten te verdedigen.
Het Statenlid van Dalsum, zich stel
lende op het standpunt, dat eerstens
de Tram zelve niet anders voor doel
heeft dan een particulier koopmans-
belang van de Belgische suikerfabriek
Lippens, en tweedens, dat het doel
niet de middelen heiligt, vraagt akte,
dat die heeren hebben overtreden art.
57, 2e lid der Provinciale Wet, ver
biedende „het als gemachtigde werk
zaam zijn in zaken aan de uitspraak
van Gedeputeerde Staten onderwor
pen," en dat zij dus door het Col
lege van Gedeputeerde Staten inge
volge art. 58 dier wet moeten wor
den geschorst.
Het eindresultaat is, dat in de Sta
ten wel nagenoeg algemeen de over
tuiging is, dat de zaak niet in den
haak is, maar, alleen van Dalsum zegt
waar het op staat, en de andereu
zwijgen, omdat de Comtnissaiis der
Koningin zien tegen van Dalsum ver
klaart enals brave jongens leggen
de andere Statenleden zich, hoewel
inwendig mopperende, bij de zaak
neder.
Statenlid van Dalsum zegt, dat hij
de zaak zal brengen voor den Raad
van State.
De Raad van State echter beslist
alleen die zaken, die door de Konin
gin aan den Raad ter beslissing wor
den gegeven, waarom men, om zich
te wenden tot den Raad van State, zijn
verzoek indient bij de Koningin.
De Koningin, onder verantwoorde
lijkheid in deze van den Minister van
Binnenlandsche zaken, beslist nu, dat
er geen termen zijn voor tusschenkomst
der Regeering, dat is dan, dat er geen
termen zijn om de zaak te brengen
voor den Raad van State.
Maar wat volgt hieruit?
Dit:
dat de Koningin, of liever de Mi
nister van Binnenlandsche Zaken, d e
beslissing vreest van den
Raad van State, en wel vreest,
dat de Raad van State zal beslissen,
dat art. 57, 2e lid der Piovinciale Wet
wel degelijk is overtreden. En, als
de Raad van State zou beslissen van
wel overtreden, dan zou dit zijn een
groote slag voor het geheele college
van Ged. Staten, den Commissaris der
Koningin inbegrepen. Opdat deze
beslissing niet zal worden
uitgelokt, wordt de zaak eenvou
dig gedoofpot.
Maar is hiermede aan het recht vol
daan
Wij zeggen beslistneen.
Nu toch beslist de Koningin, onder
verantwoordelijkheid van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, dat niet
strafbaar is, niet valt onder de wet,
het feitdat leden van Gede
puteerde Staten eener pro
vincie hun ambt gebruiken
ten bate van hun eigenzaak
en zak.
Dit feit nu is eene daad van cor
ruptie, en deze corruptie wordt ge
dekt door den eersten Minister onzer
Christelijke Regeeringf, die er dus mede
de verantwoordelijkheid van draagt.
Deze minister dan schrijft van „geene
termen".
We lazen in de staatscourant dezer
dagen de volgende advertentie
Oproeping van belanghebbenden.
De vice-president van den Raad
van State, voorzitter der afdeeling voor
de geschillen van bestuur, roept bij
deze, naar aanleiding van art. 38 der
wet van 21 December 1861 (Staats
blad no. 129) en van art. 50 van het
Koninklijk besluit van 4 September
1862 (Staatsblad no. 174), op de on
bekende belanghebbenden, om zoo
zij dit noodig achten te verschij
nen in de openbare vergadering der
afdeelingen, welke zal worden gehou
den op Woensdag 4 September 1912,
des voormiddags te 11 uur, waarin
verslag zal worden uitgebracht in zake
van
lo. het beroep, ingesteld door E.
Kluyver, P. Dil en A. Pz. Dekker, al
len te Koog a/d. Zaan, tegen een be
sluit van burgemeester en wethouders
dier gemeente, d.d. 22 October 1911,
waarbij aan de N. V. Stijfselfabriek
„de Bijenkorf" voorheen M. K. Honig
en hare rechtverkrijgenden vergunning
is verleend tot uitbreiding van hare
fabriek, door het bouwen van een
drooghuis op het terrein kad. bekend
sectie C, nos. 1345 en 1346, en van
fabrieksgebouwen en van een pak
huis op het terrein kad. bekend sec
tie B, nos. 454 en 1236;
2o. het beroep, namens den minis
ter van Waterstaat ingesteld door N.
A. M. van den Thoorn, hoofdinge
nieur-directeur van den Rijkswater
staat in het 10de district, te 's-Gra-
venhage, tegen een besluit van bur
gemeester en wethouders van Arkel,
van 26 April 1912, waarbij aan het
bestuur der Schietvereeniging, „Wil
lem Teil" aldaar en zijne rechtverkrij
genden vergunning is verleend tot het
oprichten van eene Schietinrichting op
het perceel kad. bekend gemeente
Arkel, sectie A, no. 760.
De Vice-President, Voorzitter der af
deeling voornoemd,
J. Röell.
Tot zoover deze advertentie.
Wie nu deze zaken der advertentie
vergelijkt met de zaak van ons adres
moet die niet besluiten, dat onze zaak
van vrij wat grooter staatsbelang is
dan de twee zaken der advertentie
En deze zaken der advertentie zijn bij
den Raad van State wel door de Ko
ningin aanhangig gemaakt
In de zaak van het verzoek om gra
tie beslistte de Koningin onder verant
woordelijkheid van onzen Minister van
Justitie, dat Hare Majesteit geen waarde
hecht aan het oordeel des volks, in
deze zaak van de Provinciale Wet
beslist de Koningin onder verantwoor
delijkheid van onzen Minister van Bin
nenlandsche zaken, dat zij geen daad
van corruptie wil laten beslissen door
den Raad van State, het hoogste Ad
ministratieve Lichaam. Staande op
het standpunt van „kalmte wint" vol
gen wij steeds den wettigen weg, en,
als er geen recht te krijgen is tot bij
het hoogste gezag onder de menschen,
dan leggen wij onze zaak bloot aan
den Rechter der Koningen, aan God.
Aan Deze leggen wij dus bloot de
zaakdat eene daad van corruptie
door het hoogste burgerlijk gezag in
Nederland in bescherming wordt ge
nomen.
Is onze zaak wettig, dan zal God
in onze zaak beslissen en welof di
rect, of wel indirect door den wil des
volks.
De wil des volks, zich uitsprekende
op wettige wijze, kan zich alleen wet
tig uitspreken door de stembus.
En als recht wordt gesproken door
middel van den wil des volks, dan
zal bij de verkiezing de kiezers hun
vertrouwen ontzeggen aan de heeren
mr. P. Dieleman en P. F. FruijMer.
Wij vertrouwen, dat dit ook zal ge
beuren, want elk volk heeft de regee
ring die het verdient, en ons Zeeuwsch
Vlaamsche Volk verdient niet langer
geregeerd te worden door mannen, die
hun ambt gebruiken voor hun eigen
zaak en zak.
En door het ontzeggen van het ver
trouwen aan die heeren, zal ons volk
tevens een wettig antwoord hebben
gegeven aan onze Ministers, die onze
geëerbiedigde Koningin laten beslis
sen in eenen zin, die indruischt tegen
een goed staatsbeleid, en waaruit dan
tevens zal blijken, dat ons volk geen
corruptie wil, maar rechtsfatsoen in
de overheden.
De Broederschap van Candidaat-
Notarissen in Nederland zond aan de
Boerenleenbanken een gedrukt schrij
ven, met verzoek, dat deze, ter b e-
vordering van de rechts
zekerheid van den grondeigen
dom, willen medewerken, om de o n-
derhandsche koopakten tegen
te werken.
De Broederschap wijst er op, dat
een van de voornaamste Hypotheek
banken, wegens de gevaren der onder
handsche akten, geen hypotheek
meer wenscht te verleenen als de
eigendomstitels onderhandsche akten
zijn.
Wij voor ons juichen dit laatste
ten zeerste toe, niet omdat we notaris
zijn voor ons zeiven, want ieder weet
wel, dat onS eigen belang slechts op
de laatste plaats de reden is van ons
handelen maar in het belang van de
rechtszekerheid. Ieder in ons district
weet, dat wij in de jaren van ons
notariaat reeds honderden eigendom
men in orde hebben gemaakt waar
voor óf in het geheel geen geschreven
tiels bestonden men noemt het
„papieren maken", óf waarvoor titels
bestonden die slechts met kruisjes
waren geteekend. En ieder die eenigs-
zins met de wet beken<J is, weet, dat
een kruisje onder een koopakte voor
de wet gelijk staat als eene koopakte
die niet geteekend is, en
dus geen koopakte is.
De menschen in ons district den
ken er niet aan om de rechtsgeldig
heid der „papieren" te betwisten en
dit is maar gelukkig ook, want an
ders zou het niet moeielijk zijn het
eigendomsrecht te betwisten van mis
schien wel de helft van alle eigen
dommen.
Dan wordt er wel eens te weinig
hieraan gedacht, dat een notaris per
soonlijk verantwoordelijk is voor de
juistheid der eigendomstitels die hij
teekent, en deze persoonlijke verant
woordelijkheid geldt niet als bv. een
deurwaarder, een zaakwaarnemer, een
brievengaarder, een onderwijzer, een
secretaris, of een ander de akte „be
schrijft."
Zoo ontdekkten we kort geleden
nog, dat in eene onderhandsche koop
akte, door een deurwaarder beschre
ven, stond, dat het goed werd ver
kocht „vrij van hypotheken" en
bij het vestigen van een hypotheek
daarop bleek ons, dat er.vier hy
potheken op stonden, waarvan alle
kapitalen nog verschuldigd waren
En ditzelfde goed was zelfs door dien
deurwaarder voor de tweede maal
beschreven en tweemaal was verkocht
„vrij van hypotheken".
Zoo hadden we voor enkele jaren
een geval, dat een kerkbestuur grond
kocht voor het bouwen eener bizon-
dere school, de koopacte was onder
hands opgemaakt, door een der ge
leerde heeren die den notaris er bui
ten wilden houden. Gekocht was een
gedeelte van een kadastraal nummer,
doch het bleek, dat mede als verkocht
was beschreven het huis van den ver-
kooper. En toen het uit kwam, moest
de gesmade notaris er bij te pas ko
men om het zaakje weder in orde te
krijgen.
Vergissingen zijn altijd mogelijk en
menschelijk, dat nemen wij niemand
kwalijk, doch, als een notaris een ver
gissing maakt in zijn ambt is hij
daarvoor aansprakelijk jegens partijen.
Het is daarom in het belang van par
tijen, dat zij hunne beschrijvingen
laten doen door de ambtenaren, die
daarvoor zijn aangesteld.
Wij achten het eene goede gedachte
van de Broederschap genoemd van
zich te wenden tot de Boerenleen
banken, en het ware te wenschen, dat