De Volkswil
BIJVOEGSEL
van
van 31 Augustus 1912.
Van alles wat.
14 FEUILLETON.
STEFANIE.
jeugd is. Dit ook bijzonderlijk heb
ben onze studenten verstaan en 't is
daarom dat ze vergaderen. In die
vergaderingen bondsvergaderingen ver
beteren en volmaken zij hun en ze
beramen middels om het volk te ver
beteren te veredelen. Die bijzonderste
middels zijn reeds gevonden. Het
eerste en grootste waaruit al de an
dere middels zullen voortvloeien is de
Vervlaamsching van het onderwijs.
Immers hoe wilt ge dat een hooge
geleerde aan zijn volk in 't Vlaamsch
de weteuschappen aanleere die hij
zelf in eene vreemde taal heeft op
gedaan Dat is volstrekt onmogelijk.
(Boerkensblad).
Tegen liet duel.
In het Augustus-nummer van het
tijdschrift, „Nord und Süd" komt een
artikel voor van den vroegeren Lan-
desgerichtsrath Von Hindersin over
het duel, waarin deze rechterlijke
ambtenaar een radicaal voorstel doet,
om aan het duel in Duitschland een
einde te maken. De schrijver zet in
zijn levenswaardig opstel uiteen, dat
geen mensch meer in het duel een
godsoordeel ziet, zooals in de Mid
deleeuwen werd aangenomen. Integen
deel, het duel is in de meeste geval
len een gedwongen fraaiigheid, die
uitsluitend op standsgevoel, op kas-
tenhoogmoed gegrond is. Het is een
rudimeniar overblijfsel uit de Middel
eeuwen, toen het recht van den sterk
ste heerschte, en ieder meende zijn
eigen rechter te mogen wezen. Maar
alleen tegenover menschen van den
zelfden stand, van dezelfde kaste. De
anderen toch worden als „nicht satis-
faktionsfahig" beschouwd, als men
schen, die niet in staat zijn, iemands
eer te krenken- En wie zijn die
„nicht satisfaktionshahige" personen
vraagt dr. Von Hindersin. Zijn ant
woord luidt
„Zoowat de geheele koopmansstand,
in het algemeen de geheele midden
klasse, dus een deel der natie, dat in
beschaving met de voorstanders van
het duel gelijk staat, zoo het hen
daarin niet nog overtreft. Van die
allen neemt men aan, dat zij geen
eer hebben, in den algemeen aange
nomen zin, of ten minste een anders
gevormde eer, een soort „eer tweede
klasse". Dit juist maakt het duel, wijl
het wordt aangezien als een privilegie
van een zekeren stand of een zekere
kaste, niet tot een uiting van per
soonlijken moed, maar van een soort
hoogmoed, van een kastenhoogmoed".
Ook uit ander oogpunt beschouwd
is het duel geen bewijs van persoon
lijken moed, wijl de meeste voorstan
ders van het duel niet eens den moed
der eigen meening hebben, maar door
uiterlijken dwang en vrees voor de
openbare meening, of liever voor de
meening hunner standgenocten, tot
het duel worden gebracht.
De schrijver van het bedoelde ar
tikel wil nu door een wettelijken
maatregel, dien hij aan de leden van
den Rijksdag onderwerpt, aan het
duel eens en voor al een eind ma
ken. De gelegenheid hiervoor is
gunstig, daar niet alleen de 110 soci
aal-democraten maar ook het geheele
Centrum tege,n het duel is. Hij wil,
dat uit het strafwetboek worden ver
wijderd de bepalingen betreffende het
duel, zoodat de algemeene bepalingen
omtrent doodslag of het toebrengen
van lichamelijk letsel op de duellisten
van toepassing worden. En om nu
aan de tweegevechten voor goed een
einde te maken stelt hij voor, dat in
het strafwetboek deze bepaling wordt
opgenomen
„Iedere veroordeeling wegens twee
gevecht heeft van rechtswege ten ge
volge, de duurzame ongeschiktheid
om bij het leger of de marine te die
nen om een openbaar ambt te beklee-
den, benevens het duurzame verlies
van alle burgerlijke eererechten."
Een officier, die duelleert, zoo ver
volgt Von Hindersin, zou dus den
dienst moeten verlaten, zou titel en
orden verliezen. Hij zou het actieve
en passieve kiesrecht verliezen. Het
verlies van burgerlijke eererechten
heeft verder nog een aant2l andere
gevolgen, waarbij men niet ecr.s be
hoeft stil te staan. Want de du.-i-
woede is voornamelijk beperkt tol
kringen, voor wie ambten en waar
digheden een voorname rol sp len,
voornamelijk tot ambtenaren en offi
cieren.
Die bepalingen acht de schrijver
volstrekt niet draconisch. Want bij
zulk een strafbedreiging zal geen amb
tenaar of officier meer duelleeren, als
hij eens de toepassing ervan heeft ge
zien. Duelleeren ambtenaren en offi
cieren niet meer, dan doen de anderen
het ook niet.
Daardoor zou, naar dr. Von Hin
dersin meent, het duel feitelijk zijn
afgeschaft. De bepaling is werkelijk
zachtzinnig, wanneer dit er mee be
reikt wordt. Duitschland zou dan
een stukje beschaving rijker en een
stukje kastenhoogmoed armer worden.
Wat wel een paar offers waard is.
O
Landbouw.
Uit het Hbld. van Antw.a
knippen we de volgende raadgeving,
waarmede ook misschien de Zeeuw-
sche landbouwers hun voordeel
kunnen doen.
Om den dorst te bestrijden heb
ben tal van maaiers de gewoonte
een korenaar ln den mond te ste
ken. Volgens de geneesheeren is
dit een gevaarlijke gewoonte, die
voor gevolg hebben kan een zeer
ernstige ziekte, de actinomycose, ja
zell8 den dood.
De actinomcyose is een ziekte
welke door een microscopische zwam
veroorzaakt wordt die, eens dat zy
in het menschelijk organisme bin
nengedrongen is, zeer groote stoor
nissen te weeg brengt.
Deze ziekte zou zich veel meer
voordoen dan men denkt. Veeltijds
gebeurt het dat men door haar aan
gedane personen wegens andere
ziekten verzorgt, zonder aan actino-
IIE TLUMSCHE BEWEGNG.
Lieden van Vlaanderen.
Menigmaal reeds hebt gij hooren
spreken over Vlaamsche kringen, stu
denten bonden, enz. Meer dan eens
ook hebt gij in het Vlaamsch gezind
„Boerkensblad" verslagen gelezen van
zulke vergaderingen en halfgestoord
misschien hebt ge uw hoofd geschud
en gedacht of gezegd" maar, waar
willen die mannen naartoe met hunne
bonden en vergaderingen Ja 1 ja
de V'aamsche beweging zeggen ze
maar, wat is dat nu eigenlijk die
Vlaamsche beweging Reeds lang
moest gij die beweging gekend heb
ben, lieden van Vlaanderen want voor
u is al dat werk van die edele be
weging voor u, voor u, voor ons
volk van Vlaanderen. Ja, het eerste
doel onzer vergaderingen is het ont
waken van ons oude Vlaamsche volk,
't is hervormen van ons tegenwoor
dige volk....
Maar nog en verstaat gij mij niet
Ik leg dus uit
Eertijds heeft er een volk bestaan,
edel en groot de wereld rond bekend.
Over ongeveer zeshonderd jaren had
ge geen bewoonde streek op aarde
gevonden, waar men de Vlaming niet
kende waardeerde en prees.
Als geheel Europa nog bedwongen
werd door wreede dwingelanden dan
had 't reeds zijn vrijheid dan mocht
het Vlaamsche volk van rechten spre
ken zijne prinsen en heeren vrij in
het gezicht kijken en zeggenwij
willen. Ja! dat oude Vlaamsche volk
was vrij en later mocht de dichter
zingen.
Zij wilden wat was recht
„En wonnen wat ze wilden."
Dat volk had nijverheid en wereld
handel. Getuige daarvan zijne uit
gestrekte markten zijne reusachtige
hallen en landhuizen. Van alle kanten
en uit alle hoeken van Europa kwa
men er handelaars en kooplieden naar
de rijke steden van Vlaanderen, als
Brugge, Gent, IJperen en Kortrijk.
Dat volk had kunsten, nu nog be
staan zijne schilderscholen, door ge
heel de wereld bekend en het goud
rolt op hunne doeken milioenen en
milioenen zijn er geboden om de
schilderijen van oude meesters te
koopen.
Dat volk had eene taal. Het spiak
en schreef zijne eigene taal met ko
ningen en prinsen. Het schreef zijne
wetten in eigene taal.
Dat volk had godsdienst.
Als de andere volkeren van den
waren paus afwijken en als de Fran-
o
Dat zie ik, mejuffrouwzei de
oude landjonker plechtig en hoffelijk
buigend.
Stefanie liep lachend een zijpaadje
in, terwijl de markies en de heer Hen
riet de groote lanen volgden langs de
muren.
Zij liepen langzaam. Beiden keken
Stefanie aan, ontroerd en weggesleept
door hetzelfde gevoelen, dat 'de eene
nauwelijks begon te smaken en de
ander zich herinnerde eertijds te heb
ben gekend.
Ik verzeker u, dat zij allerliefst
is, beste vriend, zeide de heer Hen
riet opgewonden, allerliefst 1"
Daarop, toen de markies slechts
antwoordde door een traan, die in
zijn ooghoeken glinsterde, voegde hij
erbij
En weet gij wel, dat het een
knap meisje is ook
Zij is juist haar moeder zei de
markies.
Hoe onschuldig.
- En hoe geestig.
Wat mooie zwarte haren heeft zij 1
En wat loopt zij flink! Juist
een jonge koningin.
't Is zulk een goed kind.
Gij moet wel gelukkig zijn, beste
buurman.
Te gelukkig, vriend, ja te gelukkig.
schen onze vaderen wilden dwingen
nen valschen paus als waren te er
kennen, dan greep het naar de wa
pens om te rechten voor hun geloof.
O zei Karei de Stoute, gij mannen
van Vlaanderen hebt harde koppen en
fiere taal, maar dat zal ik u afleeren.
Doch hij heeft het laten steken.
Dat volk had macht.
Dat kleine volk stond tegenover
machtigde koningen het zweerd in de
vuist en den gulden mantel op de
schouderen. Het boog noch week
voor niemand. Vlaanderen weerstond
aan alle stormen. Maar als men ge-
gezien had dat het rijke, machtige,
vrije en kunstige Vlaamsche Volk
niet te overwinnen was met de Wa
pens zoo werd er een ander middel
aangewend.
Stillekens aan werd het ondermijnd.
Zijne taal werd gebannen uit mid
delbaar en hooger onderwijs en dat
machtige, rijk volk verzwakte en ver
armende meer en meer en nu dreigt
het in te storten. De fijnere werken
de beste betaalde dus moeten gedaan
worden door Walen of vreemdelingen
de Vlamingen immers zijn daarvoor
te dom zij hebben geen onderwijs in
hunne eigene taal.
De waalsche staatsbedienden moeten
maar eene taal kennen; Het Fransch;
De Vlamingen moeten bij hunne moe
dertaal grondig het Fransch kennen.
De Vlamingen twee talen dus tegen
den Waal ééne.
Coucke en Goethals werden door
het assizenhof van Bergen ter dood
veroordeeld na een gansch fransch
onderzoek alhoewel zij geen woord
Fransch o'f Waalsch verstonden ware
het een chinees of Japonees geweest,
men zou wel ievers een behoorlijke
taalman gevonden hebben.
Maar een Vlaming.
Wat denkt gewei
Zou die dat wel waard zijn
Erbarmlijke toestand van dat vrije
Vlaamsche volk van vroeger, met
eigentaai en zeden.
En hier ligt juist de oorsprong, de
oorzaak en het doel der studenten
bonden en Vlaamsche kringen, in een
woord der Vlaamsche Beweging.
Die mannen en studenten hebben
gezien wat schoone en grootsche volk
de Vlamingen van- vroeger waren, ze
zien wat vervallen volk de Vlamingen
nu zijn en vast beraden hebben ze
gezegd „Ons volk heden zullen we
maken gelijk vroeger ons oude
Vlaamsche volk was"
Ons volk van morgen zal zijn ge
lijk de leidende klas zijn, en leidende
klas zal zijn gelijk nu de studeerende
En de beide grijsaards gingen voort
haar te prijzen en te bewonderen, ter
wijl Stefanie den ruiker plukte.
Zij gingen in het prieel zitten, dat
achter tegen de haag stond.
„Gij blijft bij ons eten, mijnheer
Henriet," zeide de markies.
De heer Henriet nam zonder om
wegen de uitnoodiging aan en Stefa
nie moest naar huis terugkeeren om
met Isabella alles gereed te maken
want deze was van almachtige ge
biedster in de keuken, afgedaald tot
tweede persoon in alle zaken, die
het huishouden betreffen. De oude edel
man maakte gebruik der afwezigheid
van het jonge meisje om het gevoe
len van den heer Henriet te vernemen
over een zaak, die hem nauw aan het
hart lag.
„Ik heb u gezegd, mijn vriend, dat
Jan de Trémière niets wist van de
buitengewone gebeurtenis, die mijn
nichtje, hierheen gevoerd heeft.
Juist.
Ik ben er van den anderen kant
zeker van, dat hij nog altijd aan Ste
fanie denkt, hij gelooft nog, dat zij
de dochter is vangij weet wel
wien ik bedoel hij strijdt, hij kampt
tegen zich zelf, maar in den grond
van zijn hart bemint hij haar nog.
Twijfel daar niet aan, antwoordde
de heer Henriet met vuur; zou het
mogelijk zijn een meisje te ontmoeten,
dat
Daar twijfel ik ook niet aan. Ik
weet precies, wat er in het hart van
Jan omgaat, zoodra hij vernemen zal,
dat zij mijn nicht is....
En zij hem dus waardig
Kunt gij bedenken, wat dat voor
hem een verrassing zijn zal. Ik vrees,
dat de ontroering te sterk zijn zalik
weet niet goed, hoe ik hem op dat
nieuws zal voorbereidenHem
hier laten komen Hem schrijven
Ik wilde hem voorbereiden, voor
zichtig, gij begrijpt mij wel.
De heer Henriet dacht een oogen-
blik na.
Op zijn leeftijd, beste vriend,
antwoordde hij glimlachend, zal hij
het nieuws best verdragen, op welke
manier gij het hem ook bekend maakt
wees dèar zeker van. Maar voor gij
het eene middel de voorkeur geeft
boven het andere, diendet gij te we
ten of mejuffrouw Stefanie onzen vriend
den luitenant nog gedenkt?
Daar weet ik niets van, zei de
markies benepen. Ik heb het nog
niet gewaagd.... zij is nog zoo kort
aangekomen
Zeker, zeker; maar dat zoudt gij
het eerst dienen te weten Naar ge
lang zij u antwoorden zal, moet gij u
bepalen tot het eene of andere mid
del. En zelfs, voegde hij er lachend
bij, ik wed, dat zij wel een goed mid
del kiezen zal.
Dat is een uitstekende raad,
buurman, ik zal er vandaag nog met
haar over spreken.
Dat was de reden, waarom de heer
Henriet vroeg heenging, bijna onmid-
delijk na het eten, terwijl hij anders
zoo graag bleef zitten praten met de
voeten op den haard, tusschen licht
en donker.
De markies ging tot het begin der
laan met hem mee en kwam lang
zaam terug gewandeld terwijl het rij
tuigje rammeiend wegreed.
„Hoe zal ik over de zaak beginnen
vroeg hij zich af. Op dat oogenblik
zong Baptist, die zeker in zijn schik
was, dat zijn tuinwerk zoo geprezen
was geworden, uit alle borst een oud
krijgsliedje, dat de jongens uit Anjou
gewoonlijkzingen,wanneerzij 's avonds
met hun vee uit de weide huiswaarts
keeren.
Baptist zong nog, toen de markies
de salon binnentrad en deze ging niet
ver van haar op een stoel zitten.
„Weet gij wel oom, zei zij, dat ik
dat oude soldatenliedje heel aardig
vind De wijs is niet ingewikkeld
en geleerd, maar dat maakt het des
te mooier.
De markies vond dat een goede ge
legenheid om te beginnen.
„'t Was het lieveliugsdeuntje van
mijn armen Jan," antwoordde hij en
keek intusschen het jonge meisje aan
om te zien welken indruk die woor
den op haar maakten.
Zij beefde even en een blosje kwam
op hare wangen, maar zij bewaarde
het stilzwijgen.
»Ja, ging de markies voort, van mijn
armen Jan, die thans zoo ver van ons
verwijderd is."
Stefanie keek haar oom verbaasd
aan, want het was de eerste maal, dat
hij over zijn aangenomen kind sprak.
Zij begreep onmiddellijk, dat hij
over dit onderwerp door wilde gaan,
en zeide
mycose te denken.
Als men ze in den beginne ge
waar wordt kan men de ziekte ge
makkelijk keeren, maar beter is het
de gewoonte niet te hebben, koren
aren in den mond te steken, vooral
haveraren, want deze zijn de ge
vaarlijkste.
o—
De werken van het kanaal van
Brussel naar de Schelde, zoo meldt
het Brusselsche „N. v. Du. gaan
goed vooruit Men is reeds aan de
vierde sectie, waar meer dan 700
werklieden aan bezig zijn. Dit jaar
heeft men in die sectie alleen voor
meer dan drie millioen francs wer
ken uitgevierd. Het metselwerk
der sluis van Wintham is bijDa ge
ëindigd Men is begonnen aan den
tweeden dijk, aan de Vliet. De
kunstwerken, stroomopwaarts de
Vliet worden naarstig uitgevoerd.
Aan de brug van Ruysbroeck is
men gereed met bet metselwerk
De weg van Ruysbroeck is afgeleid
en men is het stalen viaduct naar
den Ru pel aan 't leggen. Te
Klein Willebroek is de tweede pijler
der staatsbrug bijna afgewerkt.
o
Veldarbeid van kinderen.
Een predikant der Ned. Ilerv.
Kerk schrijft in de groene Amster
dammer" over den veldarbeid van
kinderen, die hij in Friesland beeft
bijgewoond
„Weer boor ik ééne der moeders
zeggen dat ze de „berntjes" (kinde
ren) nog half in slaap, bij of vóór
het krieken van den dag met hun
bloote voeten op de koude steenen
neerzette, om ze maar goed wakker
te krijgen Weer zie ik de „bende",
zooals dhbr de „wiedkoui" genoemd
wordt, uittrekken in den vroegen
killen ochtend Weer zie ik ze,
gebogen tusschen de teere plantjes,
voortkruipen om het onkruid te
wieden. En weer zie ik ze terug
keeren, tegen het vallen van den
avond, vermoeid, hongerig, op.
,,Wat een ellende, door die
bende" teweeggebrachtHet land-
bouwverlof van 6 weken wordt aan
gevraagd en de onderwijzer, hoe
ook met wrevel en tegenzin, is ver
plicht het te veileenen De school
lijdt er onder. Maar bovenalwat
een moreele schade JDe geest, die
in de kinderharten woont, is de
kampagne héél wat minder dan
daarvóór. Niemand, die het niet
weet niemand, die bet zelfs niet
zal erkennen. Gok de boeren niet,
ook de leider der bende niet, ja,
ook de kinderen zelve niet."
o—
„De heer de Tremière is immers
thans bij de grenadiers der lijfwacht
„Ja, hij is daar luitenani bij, beste
Stefanie.
„Waarom is hij naar een ander wa
pen overgegaan
„Omdat hij hoopt, een veldtocht
mee te maken, zich te onderscheiden
en bevorderd te worden.
„Daar had hij gelijk aan," zeide
zij.
Een oogenblik zwegen beiden.
De markies vervolgde zuchtend
Wat ik zeggen wil, mijn kind,
ik wilde u wel een goeden raad vragen.
Ik ben nog te jong om u raad
te geven, oom. Ik zal u mijn oor
deel meedeelen, als ik kan.
Jan weet nog niet, dat ik u te
ruggevonden heb.
Zoozei zij, min of meer ver
baasd. terwijl zij hare naald inhield.
Neen, hij weet niets. Hij denkt
nog, dat het even treurig is als vroe
ger, de arme jongen, en ik wil hem
op de hoogte brengen. Maar ik wil
de een middel vinden om zijn gevoe
ligheid te ontzien, om hem voor te
bereiden, opdat hij niet te zeer ont
roerd worde, te veel aangegrepen
„Gelooft gij, dat hij daarvan iets
weten zo.u zei Stefanie, terwijl zij
tevergeefs trachtte een draad wol door
het oog harer naald te krijgen.
Ik zou wel eens willen zien, dat
hij dat niet zijn zou van zoo'n geluk
kig en groot nieuws, dat mij zooveel
vreugde heeft veroorzaakt, dat ik er
nog niet van bekomen ben, ik zelf,
mijn beste meid