No. 153. Zaterdag 31 Augustus 1912. 3e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. W? Stichter: H. A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. DE ¥0 REDACTIE: Abonnement, per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad^ neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. IndHche nevfri. Een begaafd violist van het Wee- ner conservatorium, zoon van een be kend Nederl. cómponist, had zich over Ned. Indië zooveel laten wijsmaken dat hij besloot om dat wonderland eens te bezoeken. Hoe he: gegaan is weet ik niet maar eer.igén lijd la ter was hij ,.jan fuselier''. Na lang wachten werd hij voor zijne talenten beloond en bevorderd, het hoogste wat hij bereikt heeft was ser- geant-majoor-stafhoornblazer, (clat is bataljons-kapelmeester). Als zoodanig leerde ik hum kennen en sloot vriend schap met hem. Daar hij nog vóór mij de Militaire dienst verliet, verloor ik hem uit het oog, tot ik op zekeren keer hoorde dat hij te S. in de bios coop als violist werkzaam was. Ik zou zelf ook spoedig het leger verla ten, en schreef hem dus, hem ver zoekende voor mij een engagement te zoeken, daar ik ook een beetje strijk. Den brief dien ik hierop ontving Iaat ik hier volgen Geachte Vriend Uw schrijven heb ik in welstand ontvangen, ik weet voorloopig niets voor U want men wil hier violisten hebben die in de pauze een solostuk voor viool kunnen vertolken, ik zal echter toch zien tegen den tijd uwer expiratie iets voor U te vinden, U moet U niet te veel van den burger stand voorstellen want men wordt nog meer miskend als in de militaire stand, tenminste als ze weten, dat je oud militair bent, ik zal u daar een staal tje van mededeelen Toen ik burger werd kreeg ik een betrekking als kapelmeester van het inlandsch muziekkorps der sociëteit, het tractement was niet veel maar voor het weinige dat ik te doen had toch heel mooi, ik dacht er wel wat bij te verdienen, met les geven en wilde om bekend te worden tijdens de uitvoering der tooneelvereeniging een solostuk voor viool met accom pagnement van piano ten beste geven, maar dat werd mij door het bestuur geweigerd, ik moest vooral niet ver geten dat ik gewezen mindere mili tair was, enz. terwijl men aan den violist der hier aanwezige bioscoop vergunning gaf om een concert te geven, maar zie je dat was een Duit- scher en géén gewezen militair; of mij dat dwars zat behoef ik u niet mede te deelen. Ik bedankte, ging naar een andere plaats, gaf ra j ook uit voor een Duitscher, radbraakte moedwillig de Hollandsche taal, en na eenige dagen voor den broods- wille in de bioscoop gespeeld te heb ben vroeg, en verkreeg ik vergunning om in de soos een concert te geven. Mijn spel viel in de smaak en ik kon mij als viool-onderwijzer vestigen. Ik kreeg het zoo druk dat ik de bios coop vaarwel moest zeggen. Netbe stuur der sociteit vroeg mij spoedig om nog een concert te geven wat ik dan ook maar deed, maar o ongeluk, de luit.-adjudant M. was hier ter plaatse e i die zei direct toen ik opkwam „dat is sergeant-majoor S.", weineen mijn heer U vergist U zeide zijn buurman dat is de Duitsche violist T. van het Weener conservatorium. „Ja, dat laat ste is waar zeide de luitenant" doch ik zal toch wel weten wie bij is want hij was bij het korps kapelmeester waar ik administrateur van was, met trots, bovendien „hij was bij ons in de muziekvereeniging. Als de luitenant had kunnen weten dat in de pauze eenige heeren de hoofden bij elkander staken, en dat mij na het concert in goed Hollandsch werd medegedeeld dat ik mijn laat ste concert gegeven had, dan had hij gezwegen, dat weet ik zeker, want hij kwsm in de pauze nog even op het tooneei om mij de hand te geven, wat ik liever achterwege hadj[zien blij ven, om incognito te bewaren. Toen men wist dat ik koloniaal was ge weest (de pers was zoo goed dat direct in haar kolommen op te nemen) wer den mij ook al de lessen opgezegd, de crihek die vroeger gunstig was, wist plotseling te vertellen dat zij al iets meende gemerkt te hebben aan mijn spel, e.iz. het eenige dat waar was n.I. dat ik van het Weener con servatorium ben achtte zij niet ver meldenswaardig, en zoo was ik blij weer bij de bioscoop terug te kunnen komen. Eigen schuld zegt de Indische man, waarom geeft ge u uit voor wie je niet bent Omdat jij, verwaande Europeaan, die van niets tot iets ge komen zijt, hem daartoe gedwongen hebt. Zoolang hij nog in dienst was had ge nog een beetje eerbied voor hem, omdat hij was „Uw beschermengel", maar nu hij is gelijk gij zelf, nu ver acht gij hem, weert hem uit uw krin gen, zelfs al is hij rijker dan gij zelf, of beter met talenten begaafd, hij is voor u „Koloniaal" ongeacht wat hij in dienst was, onderluitenant of „fu- sêlier". Eenmaal heb ik een gep. onderofficier in uw kringen zien op nemen, waarom die uitzondering Wel, hij had vreeselijk veel schulden, dat is echt Indisch en daarom werd hij bij de „bon ton" opgenomen. Vroeger kon de gewone koloniaal het bij uitzondering tot officier-maga zijn-meester brengen, daar zijn de fij nen tegen opgekomen en hebben het zoover weten te brengen dat deze mi litairen (zonder deze financieel schade te berokken) het niet verder kunnen brengen dan onderluitenant, zoodat er nu onderluitenants zijn die tractement krijgen als kapitein en ook als zoo danig gepensioneerd worden. Was het hier dus niet te doen om deze militairen uit de soos te weren Als zoo een tachtigponder (zoo noemde men deze officieren) in de soos kwam, dan beweerden de dames dat hij nog „naar den sajor stonk" men ziet het, ook het militairisme is reeds met deze Indische ziekte besmet. Zooals overal zijn er hier ook uitzonderineen op den regel, vooral bij de officieren. Her zou onbillijk zijn deze niet te ver melden. Een officier heeft mij wel eens een stoel, een glas port, of een sigaar aangeboden, ook een dame bood mij een plaats op de voorgalerij aan en bediende mij zelf. Een ander of ficier inviteerde mij om de uitvoering der officiersvereeniging waar geen mindere toegang hadden bij tc wonen, helaas tot ergernis van een burger die na mij door zijn gouden bril met vensterglazen geviseerd te hebben, zijn hoed nam en zeide dat het hier geen militaire cantine was. Dat er- gerne een officier, en deze kwam di rect naar mij toe en vroeg' zeer be leefd of ik ook wat wilde gebruiken, ging zelf naar de tap en bracht het gewenschte eigenhandig bij mij, woor den waren hier niet noodig, ik be greep alles, voor zulke officieren zou men zijn leven wagen in oogenblik- ken van gevaar, maar wat zegt U van de rest geachte lezer? B. D. G. Op deze laatste vraag antwoorden v/ijIs waar dat de Indische Burger lijke Europeesche maatschappij met zooveel verachting neerziet op onze militairen die uit naam van onze Ko ningin ons Insulinde beschermen te gen binnen- en buitenlandsche vijan den en daar de binnenlandsche rust verzekeren, zelfs op de militairen die in graad zijn gestegen en dus bewijs hebben geleverd van te zijn van goed militair gedrag, zelfs op de militairen die op de borst heï militaire eeretee- ken dragen van „moed, beleid en trouw", zelfs op de gepensioneerde militairen als zij in burgerlijke betrek kingen zijn overgegaan, en al deze verachting, omdatzij „als koloniaal" zijn begonnen, dan zeggen wij dit oordeel over onze Europeesche Indische bur gerlijke maatschappijdat deze zelve rot is. Immers: de mensch, die den evenmensch veracht niet wegens zijne persoonlijkheid maar wegens zijnen stand in de maatschappij bewijst hier door, dat hij geen hoogen dunk heeft van de menschelijke waardigheid. Doch wie geen hoogen dunk heeft van de menschelijke waardigheid, en t e g e- lijkertijd geen omgang heeft noch dezen omgang wil met menschen uit een anderen stand, moet dezen lagere dunk heb ben verkregen door omgang in de eigen kringen. De verachting van den Indischen burgerlijke Europeaan jegens den In dischen militairen Europeaan valt dus op den eerste terug. Dit als troost voor den laatste. Maar het moest toch zoo niet zijn, omdat het bewijst, dat er in de Indische Europeesche Maat schappij zelve nog veel beschavings arbeid noodig i?. Red. Volkswil. i>e soo? ile nootlcn. —O Mr. W. H. de Beaufort, sprak in eene onlangs gehouden Aigemeene Vergadering der Ned. Vereeniging van Armenzorg en Weldadigheid, de vol gende merkwaardige woorden „Voor een groot aantal personen in de hedendaagsche maatschappij zijn de verdiensten te klein in verhouding tot den prijs der eerste levensbehoef ten. Deze menschen zijn geen armen, zij lijden in zekeren zin geen gebrek, maar zij worden vaak gedwongen zich in te spannen boven hun krach ten en geraken bij den minsten tegen spoed, wanneer ziekte hun den arbeid onmogelijk maa.vt of de ouderdom hun krachten verslapt, in een toestand van hulpeloosheid daarenboven blij ven zij verstoken van veel waarvan de volstrekte onontbeerlijkheid wel kan worden ontkend, maar niet de kwelling, die het gemis daarvan doet ontstaan. Dc maatschappij kan deze menschen niet opheffen uit hun zorge lijke stelling, zonder tusschenkomst van den Staat. In alle landen, hier vroeger daar latrr, zijn de wetgevers er op bedacht geweest om naar mid delen te zoeken ten einde deze tus schenkomst vaM den Staat zoodanig in te richten, dat de stoffelijke toe stand der lagere klasse verbeterde zonder dat de aigemeene welvaart daaronder kwam te lijden. Het is deze zoogenaamde sociale wetgeving, die in den tegenwoordigen tijd aller aandacht trekt...." „Patrimonium" merkt hierbij op Mr. de Beaufort is, gelijk men weet, een staatsman van conservatief-libera- len huize. De toestanden in de he- deridaagsche maatschappij zal hij niet te donker kleuren. Maar toch moet ook hij het feit constateeren, dat in een maatschappij, waarin de voort brenging een verbazingwekkende vlucht heeft genomen, waarin vele nieuwe bronnen van welvaart rijkelijk vloeien en schatten worden verdiend, „een groot aantal personen" feitelijk gebrek lijdt. Het feit is bekend. Mr. de Beaufort zeide geen nieuws. Maar is het niet diep treurig, dat zonder vrees voor tegenspraak kan gezegd wordenin onze moderne maatschappij leeft de groote massa der arbeiders werkelijk op, ja, soms onder de grens der armoede? In duizenden en nog eens duizenden arbeidersgezinnen, ook in ons vader land, is het inkomen te gering om in het noodzakelijk levensonderhoud op behoorlijke wijze te voorzien. Men komt er a 11 ij d te kort. Diep ellendig is de toestand bij ziekte, in validiteit en ouderdom. Vreeselijk wordt er geleden in tijden van werk loosheid. Maar ook bij geregelde ver dienste is er nog -een tekort. Velen beseffen dat niet. Maar laat men dan 't eenzaam rekenen gaan Wat is er in een gezin van man, vrouw, vier of vijf kinderen al niet noodigEn denkt dan aan een loon van f 8.a f 9. per week. Hoe men ook de rekening opzet, de slotsom is altijd weer, dat er feitelijk armoede wordt gele den. In duizenden gezinnen is de voeding zeer beslist onvoldoende. Dat is ontzettend. Wee den Chris ten, die er zich niet door aangegre pen gevoelt, die er rustig onder blij ven kan Het staat niet goed met hem. De Volkswil teekent hier weder bij aan het verschijnsel bij duizenden van te veel inkomsten om te sterven en te weinig om behoorlijk naar stand te leven is een verschijnsel niet van vandaag of gisteren maar dateert van alle tijden en schijnt in de mensch- heid ingeboren. Klaagliederen daar omtrent hebben voor ons dan ook weinig waarde. Waar wij wel waarde aan hechten is het geven van het goede voorbeeld. Wordt het goede voorbeeld gegeven als de erfenissen ten bate van b.v. gestichten worden bestolen en ten koste van familieleden, voor welke een erfenisje van een paar honderd gulden, vooral op het platteland, soms het middel kan zijn om door aaDkoop van een of meer stuks klein vee zich op te heffen uit een staat van voort durende financieële zorg? als een grooten boer door land- honger zich meester maakt van het pachtland van de kleine boertjes als pachters elkander onderkruipen, waardoor de pachtprijzen een hoogte bereiken, dat zij allen moeielijk zitten bij den minsten tegenspoed in het be drijf als bij de winkeliers wordt gekocht op crediet en de winkelschuld niet op den juisten tijd wordt hetaald als men weelde uitgaven doet aan spijs, drank, plezier en kleeding ten koste van de noodzakelijke behoeften als men de loonen bezwaart door gedwongen winkelnering in zooveler lei vormen als een handelstelsel voor grondslag heeft de verdiensten van bewerking der grondstoffen stelselmatig te laten maken buiten de eigen grenzen als de jaiouzie en afgunst er stel selmatig op uit zijn den mensch van vooruit willen te broodrooven en zoo mogelijk te ontmoedigen, alhoewel hij daardoor een goed brood zou kunnen laten verdienen door velen als de concurrentienaijver van on dernemer in handel, ambacht en nij verheid de verdiensten doet verminde ren tot het slechts kunnen hebben van weinig meer dan hetdagelijksch brood als de menschen hun inkoopen doen in winkels als Tietz en dergelijke, die den ondergang hebben veroorzaakt van zoovele degelijke detailzaken als de menschen goederen koopen tegen prijzen waarvan zij bij slechts een weinig nadenken kunnen bereke nen, dat er bloed aan moet kleven Wij gelooven dat deze vragen alle moeten worden beantwoord alsdat er geen goed voorbeeld in wordt gegeven. Werd in deze, en ieder kan de ge geven voorbeelden vermeerderen, wel een goed voorbeeld gegeven, dan zou den duizenden, die nu te veel verdie nen om te sterven en te weinig om naar stand te leven, een beter bestaan hebben. Laten zij, die klagen of beklagen, in die voorbeelden de hand slaan op eigen borst, dat achten wij veel degelijker dan met veel of weinig geleerdheid klaagliederen te zingen. En wij gelooven, dat, als er voor de zoogenaamde sociale wetten geen drijfkracht zat van politieke naijver en baantjesjagerij, er niet veel van terecht zou komen, vermits wij in de beraadslagingen over die wetten slechts weinig bespeuren van een grondtoon van naastenliefde en van rechtvaardig heid van ieder het zijne en van het geven van eigen voorbeeld in hun eigen menschenleven. Niet dal wij er tegen zijn, integendeel, maar onze grondregelen zeggen in artikel 9„De Volkswil vraagt van hem, die het goede wil door anderen, het eigen voorbeeld. En in ons leven van daden van eigen voorbeeld hebben wij ondervonden de samenspanning tot eer- en broodroof van hen, die als zoogenaamde over heid in Kerk en Staat zich als het ware in hun eer en waardigheid ge voelden aangetast, omdat wij hun eigen voorbeeld vroegen in de zaken, die zij uit de kas van de anderen heeten te willen bevorderen. Dit is de re den, dat wij eenigszins twijfelachtig zijn jegens onze sociale wettenmakers, en waarom wij in onze leuze als eer ste deel hebben genoemd „door eigen daad" en eerst als tweede deel „door daad van anderen", omschreven aan het hoofd van de Volkswil. Ken Klein verzoek. —o Wij vernamen, dat een paar vrome lieden onzen zeereerwaarden heer de ken Brouwers hebben wijsgemaakt, dat zijn eerwaarde wat voorzichtig moet worden in zijne preeken, omdat er velen zijn, aan wie het moeilijk valt maar altijd kalm te blijven onder zijn voortdurend geschimp op steeds den zelfden persoon, en dat er daarom zijn die hebben voorgenomen dit mis noegen te gaan toonen op een hard handige wijze. Wij zouden wel eens willen weten,

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 1