Mengelwerk.
W eldadigheid.
wegreed. „Ten slotte*, zqq eindigde
hij zijn verhaal, „werd ik echter
gepakt en achter slot en grendel
gezet. En nu heb ik mij voorge
nomen te bewijzen, dat ik ook een
eerlijk ambtenaar kan zijn. Een
treindief, die tracht een eerlijk leven
te leiden, is toch oneindig beter dan
een ambtenaar, die onder het mas
ker van rechtschapenheid het volk
besteelt.
Deze laatste zinsnede ontketende
een storm van geesidrift Wel tee-
k^nend voor de toestanden in Ok-
lahama
o
Hollandsche bloembollen.
In de Standaard wordt geklaagd
dat Hollandsche bloembollenhandelaars
in hunne catalogi aan tuinlieden op
groote buitenplaatsen of landgoederen
percenten beloven.
Hierdoor zouden Engelsche kwee
kers worden benadeeld, van wie er
een beweert, dat hij een zijner groo'.-
ste afnemers verloor, omdat diens
tuinman de voorkeur gaf aan Holland
sche bloembollen. Bij onderzoek zou
het dezen klager zijn gebleken, dat
de Hollandsche leverancier den tuin
man 5 percent hed geboden voor or
ders boven de 5. pond sterling.
Zoo zou er op catalogi van Hol
landsche bloembollenhandeiaars de
clausule voorkomen„geen geheime
fooien maar 5 percent disconto voor
de hoofdtuinlieden". De beleekenis
hiervan zou op een catalogus ver
duidelijkt zijn met de aantekening
„Het zal ons aangenaam zijn, indien
gij bij uwe bestelling uwe particulier
adres als hoofdtuinrnan op een afzon
derlijk blad voegt."
De secretaris van den bond tot het
tegengaan van knoeierijen, van wien
de Standard een eri ander vernam,
meende dat op die wijze, ten nadeele
van de Engelsche kweekers, die En
gelsche wet op het voorkomen van
knoeierijen wordt overtreden, zonder
dat daar iets tegen kan worden ge
daan, wijl de Hollandsche bloembollen-
handelaars niet in Engeland zouden
zijn vertegenwoordigd.
Wij meenen een en ander onder
de aandacht te moeten brengen, ver
trouwende dat eene rechtzetting niet
zal uitblijven.
o
G e 1 ij k e munt.
Mevrouw een meubelstuk door een
vergrootglas bekijkend Kijk eens hier,
Bet je, overal vindt ik nog stof.
Dienstbode Zoo, zoo mevrouw. Als
u de meubels met een vergrootglas
bekijkt, dan kunt u voor mijn part
een dienstbode met een lantaarntje
zoeken, ik ga er van door.
—o
Yogels als verspreiders van smetstof.
In Tunis en Algiers is waargeno
men, dat een cholera-epidemic wordt
voorafgegaan en dus in zekeren zin
aangekondigd, door een algemeen ver
dwijnen van de vogels, althans van
sommige soorten. Daaronder behoo-
ren de musschen. Deze zijn vatbaar
voor de infectie en schijnen het drei
gend gevaar te bemerken. De zaak
ia overigens nog niet verklaard, maar
het zou Kunnen zijn, dat er onder de
wegvliegende dieren ook reeds be
smette voorkomen en deze zouden de
smetstof naar elders kunnen versprei
den. Verdere onderzoekingen kunnen
mogelijk over het merkwaardige ver
schijnsel opheldering geven.
o—
Het is bekend, schrijft de „Kam
pioen" dat vele ongelukken voortko
men, waar twee straten, met een druk
verkeer, elkander onder een min of
meer scherpen hoek kruisen, om re
den dat men van de eene straat niet
in de andere kan zien. Om hieraan
tegemoet te komen worden op het
snijpunt van zulke straten in Enge
land tegenwoordig spiegels opgesteld.
De grootte daarvan wisselt af van 60
bij 60 c.M. tot 100 bij 140 c.M. De
onderkant van den spiegel ligt 2.5 tot
3 M. boven de straat.
In de praktijk hebben die spiegels
zeer goed voldaan.
Wij herinneren ons reeds eenigen
tijd geleden afbeeldingen van derge
lijke spiegels in geill. bladen te heb
ben gezien.
o—
Knoeierijen te New-York.
Men verneemt thans eerst, dat
de bekende particuliere detective,
Burns, die ook een rol speelde in
het onderzoek in zake den moord
op Rosenthal, drie maanden lang
een speelhuis te New-York heeft ge
houden om te zien hoe het daarbij
toeging
Hij heeft daarbij, als de andere
speelhuishouders, aan de politie de
gebruikeigke fooien moeten betalen,
om zich van hare bescherming te
verzekeren. Doch gemerkt geld en
andere middelen te gebruiken, zegt
hij thans bewijzen in handen te
hebben voor de schuld van drie
politie-ambtenaren en een advocaat.
Burns zal nu als getuige ver
schijnen voor de groote jury.
Al meer en meer blijkt het wel
vast te staan, dat omkoopbaarheid
aan de New-Yorksche politie niet
vreemd is, maar tevens blijkt, nu,
uit een ander bericht, dat bedoeld
verschijnsel zich te New-York niet
tot de politie bepaalt.
De echtgenooten van de voor
naamste millionaira te dier plaatse
hebben zich, onder leiding van me
vrouw Belmont, er voor gespannen,
om een einde te maken aan de on
beschaamde wijze, waarop zg door
hun dienstpersoneel in vereeniging
met winkeliers worden bestolen.
Mevrouw Belmont deed een be
roep op alle welgestelden in New-
York om er toe mede te werken,
dat zij eerlyk door hun personeel
worden gediend.
Reeds ontvingen eenige winke
liers de waarschuwing, dat indien
zij voortgingen met het dienstperso
neel om te koopen, hun de klandi
zie zou worden opgezegd.
—o
De koopman Ernst liep geërgerd
op zijn kantoor heen en weer. Men
kon het op zijn anders zoo goedmoe
dig gezicht lezen, dat eene groote op
gewondenheid zijn beter ik beheersch-
te„Ellendig gezelschap," bromde
hij tegen zijn boekhouder, een per
soon van aangenaam uiterlijk, eenige
gezetheid en met een paar vroolijke
oogen, zoodat men den heer Hauke,
zooals deze vertrouwde van zijn chef
heette, voor een gemoedelijk wereld
burger moest houden. „Ellendig ge
zelschap," herhaalde de koopman,
„dat heeft men van het weldoen, niets
als ergernis, maar niet de minste
dank. „Daar lees."
Hij trad naar de schrijftafel, en nam
er een aan ieder bekend soort van
schrijven af, dat reeds zoo menigeen
in eene onaangename gemoedsgesteld
heid gebracht heeft.
„Lees dit een opmerking, voor het
gerecht als getuige, en waarom ik
heb den kreupelen Brochard twintig
gulden gegeven hij klaagde zoo erg,
zijn vrouw en vier kinderen hadden
honger, zij bevroren bijna in dezen
killen wintertijd en daarbij van nie
mand eenige ondersteuning het was
vreeselijk. En nu gaat die man heen
en verdrinkt het geld daarop volgen
uitspattingen, diefstallen en zoo al
meer, en nu heeft hij mij ais getuige
opgegeven. Ik moet verklaren, dat hij
in zijn goeden tijd een ordelijk mensch
geweest is. Dat kan en moet ik wel
bevestigen, maar Brochard is een an
der mensch geworden. Wat heb ik
nu van die ellendige zwakheid, dien
mensch te willen helpen Tijdver
zuim, nieuwsgierige vragen, ergernis,
en dat alles om een weldaad. Nu,
die arme vrouw was ziek, dat weet
ik, maar in plaats van het ontvangene
tot hulp in den nood te gebruiken,
verkwist hij hetnu wordt hij gestraft
en de ellende is nog grooter. Zoo
heb ik in de meening iets goeds ge
daan te hebben, slechts de zaak erger
gemaakt. Maar nu is het uit. Laten
wij den postweldadigheid maar af
sluiten; ik heb te dikwijls treurige
ondervindingen opgedaanik geef
niets meer, daarmede basta, en ik
houd mijn woord
Ondertusschen had de koopman zich
steeds heviger opgewonden. De boek
houder bewaarde zijn kalmte, zag de
oproeping in, schreef de opgegeven
dag op en verborg het bewuste stuk
in zijn lessenaar, om het aan de blik
ken van zijn chef te onttrekken.
„Men moet de vreugde in het wel
doen niet verliezen, beter tien giften
aan onwaardigen, dan één ellende te
laten voortduren en dan, heer Ernst
eenig systeem, eenige orde in de
zaak brengen, dan gebeurt zoo iets
licht nietl" antwoordde hij. Twintig
jarige trouwe diensten hadden hem
tot den vrienc van zijn patroon ge
maakt, aan wien niets, no.ch in den
handel, noch in het bijzonder leven
verborged bleef; daarom durfde hij
aldus spreken. Maar de chef, een
goede man met een edel hart, die
mei het leed en de vreugde van an- j
deren medeleefde en eenieder zoo
gaarne hielp, schudde zijn hoofd.
„Sluit den post dezer uitgaven af, de
geschiedenis moet ophouden, niemand
krijgt meer iets," was zijn antwoord.
Steeds had hij gaarne en rijkelijk ge
geven, maar te dikwijls zonder eenig
onderzoek weldoen was hem een be
hoefte geworden, maar menige ont
goocheling werd hem niet gespaard
altijd had hij het over het hoofd ge
zien. „Mensch zijn is menschelijk
dwalen kunnen," was zijn stelregel
en immer gaf hij meer van zijn over
vloed. Maar nu was het uit; de
boekhouder kende zijn patroon, zijn
woord stond vast, er hielp geen rede-
neeren aan, als hij besloten was.
Omtrent vijf weken later werd de
kreupele Bochard tot een gevangenis
straf van drie maanden veroordeeld
wegens mishandeling door middel van
een gevaarlijk werktuig; eene bezwa
rende omstandigheid was het voor
hem dat hij de ondersteuning, voor
zijne vrouw en kinderen zoo noodig,
verkwist had om zich te bedwelmen
en zinnelooze buitensporigheden te
bedrijven. Welwillend had de voor
zitter den getuige Ernst den raad ge
geven, bij het uitdeelen van weldaden
voorzichtiger te werk te gaan, om
voor misleiding bewaard te blijven.
„Ik geef niets meer, uit beginsel niet,"
antwoordde de koopman. Toen ging
hij heen. De beurs van den vroeger
zoo milddadigen heer bleef voor de
be'noeftigen gesloten.
Drie maanden waren voorbij ge
gaan. In een armzalig dakkamertje
lag vrouw Borchard bleek en bevend
op haar bedvier kinderen, waarvan
de oudste omtrent zeven jaren telde,
kropen rondom de kachel, wier spaar
zame gloed hunne bevende lichaam
pjes niet kon verwarmen. Een wilde
sneeuwjacht, gemengd met hagel,
joeg door de scherpe winterlucht en
akelig kletterden de hagelkorrels ne
der op het kleine dakvenster, als wil
den zij lachen met den troosteloozen
toestand der armen en hunne ellende
nog vermeerderen. Ziekte, honger en
koude hadden op het gelaat der moe
der hun woestenden stempel inge
drukt, maar de kleine kamer was toch
helder en ordelijk, geen gescheurde
kleederen waren te zienhet nood
zakelijkste werd door de arme vrouw
niet verzuimd. Zes weken nog, dan
zou haar man terugkomenzou dat
nog een geluk voor hen wezen
Zij bezat niets meerwat te doen
Openbare onderstand vragen Neen,
dat niet. De armenverzorger was een
vroegere, goede bekende, die haar
eens in de gelukkiger dagen harer
zonnige jeugd bij hare zorgzame ouders
gekend had, die* haar met uitdrukke
lijke woorden gewaarschuwd had, toen
zij na den dood harer ouder ouders
alleen op de wijde wereld achterge
laten, haar lot met den niet te ver
trouwen Borchard wilde verbinden.
Schaamte hield haar terug, terwijl
hare zwakke ledematen sidderden,
ben herkend En als hij toestond
haar aan te hooren, wat zou hij den
ken van het verhaal van den kanun
nik en van de andere stukken, die zij
hem zou toonen De toekomst, de
rust, het recht overal met opgeheven
hoofd zich te kunnen toonen, hingen
af van het antwoord, dat zij ontvan
gen zou. En hoeveel kans was er
niet, dat dit antwoord een hooghartig
afwijzen zou zijn
De heer de la Hansaye wist zon
der twijfel niet, dat zijn zuster een
dochtertje had nagelatenen daarbij
hoeveel eigenliefde zou hij niet te
overwinnen hebben eer hij een meisje,
dat hij gekend had als dienstbode in
het onteerde huis van een ellendige,
een meisje, dat zich aan hem bekend
gemaakt had als Stefanie Hudoux, dat
hij uit medelijden „arm kind" genoemd
had, om slecht het minst kwetsende
woord te gebruiken, dat hij zoo'n
meisje zou erkennen als een telg van
hoog-adelijk geslacht.
Ik zal nooit meer voor hem zijn,
dacht zij, dan een arm kind met welks
ongelukken hij medelijden heeft.
Stefanie keek voor zich heen, zon
der te bemerken, wat een prachtige
lentedag het was, hoe wonderschoon
de lichtblauwe lucht, slechts hier en
daar door enkele witte wolkjes gebre
ken hoe frisch het groen was der
hagen, de bloesems der wilgen, der
korenvelden, die langs den weg lagen
hoe fraai het sombere groen der ver-
I der afgelegen bosschen afstak tegen
I de bleeke lucht. Het weder was zacht.
I De reuk der dorre bladeren vermeng-
grimmige koude dqor de reten van
het oude dak in het arme kamertje
drong en zij en hare kinderen niets
anders hadden dan wat hard brood
om den honger te stillen. De gul-
dene, zorgelooze tijd des levens was
voorbij, sedert zij echtgenoote gewor
den wasarmoede en ellende was
haar lot geworden, toen haar man
door een zenuwziekte het gebruik zij
ner ledematen gedeeltelijk verloren
had. Voorbij.... wat nu te doen Be
delen Haar oudste de straat opstu
ren, opdat hij daar de onverschillige
menschen zou aanspreken en ruw af
gewezen zou worden, of opdat hij om
eenige centen alle schaamtegevoel zou
verliezen, om iets naar huis te bren
gen en toch met halfledige maag den
volgenden dag met zijne nieuwe zor
gen te gemoet? Neen dat ging niet;
zij was moederzij zelve moest zich
buigen, om wille der kinderen ver
dween ie trots, de schaamte zelf voor
den bitteren honger, en zij ging heen,
naar den in de geheele stad ais zoo
weldadig bekenden heer Ernst, die
eens aan haar man het geld gegeven
had, voor welks verspilling hij en zij
allen nu moeten boeten.
Weldra stond zij voor hem. „Ik
geef niets, het is tegen mijn beginsel",
verklaarde de gevraagde. Hare gestalte
kromp ineen, een moeilijk weerhou
den traan ontviel aan de fletse oogen
en rolde haar langs de bleeke wan
gen. De koopman zag het en ont
roerde, een innig medelijden vervulde
zijn hart; hier zijn beginsel, daar eene
hongerende moeder Zijn medelijdend
hart overwon zijn nuchter verstand,
hij ging naar zijn geldlade. „Daar
neem dit en troost u", zeide hij, eenige
geldstukken haar overrijkend. „Het
zal wel ge oeg zijn, tot uw man terug
komt zen i hem dan bij mij en ik
zal wel eenig licht werk voor hem
vindenmaar geen dank, ik geef al
leen wat ik schuldig ben." „Gods
rijksten zegen," fluisterde zij zacht;
toen snelde zij naar huis, hare zor
gen waren voorbij.
Een traan glinsterde in het oog van
den koopman, toen zijn boekhouder
binnentrad en hij dezen beval„Boek
onder den post „Weldadigheid" hon
derd gulden, de ellende is toch zoo
grootGod dank, dat ik geven kan."
De boekhouder opende lachend de
sedert maanden onbenutte bladzijden.
Een half jaar later had de familie
Borchard het armzalig dakkamertje
kunnen verwisselen met een betere
woning en de man was een zorgzame
huisvader geworden, die naar zwakke
krachten al het mogelijke in de zaken
van den koopman deed en zijn nieu
wen patroon met onwankelbare trouw
aanhing.
Eerst had een slecht geplaatste wel
dadigheid hem naar den afgrond ge
voerd een weldaad, ter rechter tijd
hem bewezen in zijne werkelijke el-
llende, had hem opgeheven en tot
een oppassend man gemaakt.
De post „Weldadigheid" is in het
huis van den koopman niet meer af
gesloten maar eens zal voor den
rechterstoel aan God de rekening op
gemaakt worden en betaald met een
eeuwig, hemelsch geluk.
de zich met den geur van het uitbot
tende groen, zooals de herinneringen
zich in onze gedachten vermengen
met de hoop, die pas ontstaat. Een
ander denkbeeld trad in de ziel van
Stefanie en vestigde er zich. Het was
haar zoet en toch weder onaange
naam te bedenken, dat in het huis,
dat zij daar in de verte bemerkte, Jan
zijn kinderjaren had doorgebracht.
De herinnering aan Jan, dien zij zoo
vele malen had verjaagd als een ge
vaarlijken en wreeden droom, ver
stootte zij nu niet en zij voelde met
een bittere vreugde, dat haar oude
gevoelens weer boven kwamen.
Onder die oude boomen, dacht zij,
heeft hij aan mij gedacht, heeft hij
over mij gesproken met zijn pleegva
der, met mijn oom. 't Is er mooi, op
de Merlinière. Als hij eens geweten
had, wat ik nu weet dat ik ook van
adel ben als hij en hem waardig. Zou
ik even veel van hem gehouden heb
ben als ik geweest was, wat men ge
loofde Maar waar is hij Herin
nert hij zich mijner nog wel na die
twee jaar? Is hij zelfs nog wel in
leven
Ik wil dat alles weten, zei zij op
staand, en ik zal gaan.
Zij ging de laan in.
Aan het andere einde wandelde de
heer de la Hansaye en praatte nu en
dan met Baptist, die de rozenknopjes
aan het plukken was.
Hij zag in de verte een zwarte ge
stalte, die op hen toekwam.
Wordt vervolgd
wers van de eerste rijen, daarop daalde
zij snel naar den grond. Zij zou er ver
pletterd geworden zijn, a!s niet op de
plaats, waar zij den grond moest ra
ken, een vrouw haar voorschoot uit
gespreid had. Het kind vie! :rin.
„Hudoux zag dien kant reeds niet
meer uit. Hij was opnieuw aan zijn
afschuwelijken arbeid gegaan.
Ik trachtte tevergeefs de viojw te
bereiken, die het kind had opgevan
gen, doch ik kon door de die? tte me
nigte niet heendringen. Later en bij
verschillende gelegenheden wc ik in
lichtingen in en trachtte haar te ont
dekken. Doch mijne onderzoekingen
waren tevergeefs, Die vrouw Hu
doux heeft mij gezegd was zijn
echtgenoote, die een beetje maar
niet veel beter was dan hij.
„Toen zij gezien had dat het kind
op den grond zou verpletterd gewor
den zijri, had een soort van moeder
lijke aandrift haar de voorschoot doen
uitspreiden.
„Op die wijze trad S'.efani- in het
gezin van Hudoux Zij bleet er, om
dat de vrouw zich niet van haar wilde
ontdoen, en vooral omdat 'V leden
der militaire commissie, die \an de
barbaarscheid van hun c ni a Had
den vernomen, dreigden her e Pa
rijs aan te klagc-, a is hij e .iet in
toestemde het kind op te voeden, dat
hij had willen dooden.
„Later, toen vrouw Hudoux stierf
Stefanie was toen ac; ja?
hield de voormalige secretaris i< r mi
litaire commissie, welke nu uitdrager
geworden was, het jonge meisje bij
zich, omdat het hem weldra de kos
ten van een dienstbode zou uitsparen.
Daarbij had hij gevaar geloopen door
haar te verjagen, de oplettendheid der
politie van den eersten consul, Bona
parte, op zich te trekken. Maar hij
bleef een haat koesteren tegen het
kind, dat hem aan twee afschuwelijke
misdaden herinnerdeeen haat, die
door den tijd niet kon verminderd
worden. Nooit ontdekte het meisje
hare ware geboorte. Nog kort gele
den zoo bekende Hudoux mij
had hij haar gedwongen aar. den oom
van een jongeling, die haar ten hu
welijk verzocht, te verklaren, dat zij
de dochter was van den voormaligen
secretaris der militaire commissie.
„Maar in het gezicht van den dood,
door berouw gedwongen heeft hij haar,
haren waren stand willen teruggeven
en heeft hij mij verzocht, deze feiten
bekend t= maken, welke bewijzen, dat
zij niet Hudoux heet maar Stefanie de
la Tremblaye, dat zij de dochter is
van mevrouw de gravin de ia Trem
blaye, den 18en pluviose van het jaar
II der Republiek, overleden en de eigen
nicht als ik mij niet vergis van
den heer markies Merlin de Hansaye,
die de Merlinière bewoont."
Zoo luidde het verhaal door den
eerwaarden heer Marteau in schrift
gebracht. Verschillende stukken waren
er door de zorg van den waardigen
kanunnik aan toegevoegd, onder an
dere e.n afschrift der ondervraging
van mevrouw de la Tremblaye en
een geboorteakte van het kind in de
gevangenis.
XVI.
Zoodra zij, eenige dagen na den
dood van Hudoux, den raad van zus
ter Scholastica had ingewonnen, be
sloot Stefanie den markies op zijn
lar.dgo.'d te gaan bezoeken. Zij ging
's morgens te voet uit. Aan den eer
sten kruisweg wist zij niet meer wel
ken weg te nemen, zoodat zij aan een
bedelaar die op zij van den weg in
de zon zat te eten, om inlichting vroeg.
„Die man is arm," dacht zij, en die zal
wel weten, waar het heerenhuis ligt.
Werkelijk kende de bedelaar de
Merlinière.
„Dat is gemakkelijk genoeg, juf
frouw, zei hij. Neem dezen weg maar,
en, als gij in het dorp zijt, moet gij
achter de kerk links om draaien. Volg
het pad maar en ge komt er van zelf."
Stefanie volgde die aanwijzingen.
Na drie kwartier geloopen te hebben
kwam zij aan het dorp en sloeg den
weg in, die haar was aangewezen.
Honderden volgels zongen in de strui
ken en een heele vlucht vlinders en
bijen fladderden en gonsden over de
bloemen. Zij bleef even staan voor
zij de laan intrad om wat te bekomen
van de vermoeienissen van de wan
deling. Zij zette zich op een der
groote steenen neder, welke naast aan
den ingang lagen.
Stefanie was hevig aangedaan.
Hoe zou de markies haar ontvan
gen Zou hij haar niet onmiddellijk
wegjagen, zoodra hij haar zou heb-