No. 151. Zaterdag IT Augustus 1912. 3e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHXJMT ELKRN ZATERDAG. Gentse Si estraat C 7 te Huist. W? Stichter: H. A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. 't Geboorteplekje. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement, per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIE fr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt ^eene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKERIJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Indische brieve». Daar staat het, maar wat za! er vol gen De studie die ik gemaakt had wilde niet vlug genoeg vlotien, ik had van het burgerlijke nog geen voldoende begrip en wendde mij tot iemand die voor waarheid en voor recht reeds eenige malen als redacteur veroor deeld is geweest. Ik begon met te zeggen wie van Dalsum is, sprak over de pachtcon- tracten, den wijnkelder, over het pers delict, de vervolging enz. in een woord over den toestand in Z.Vlaanderen. Toen ik uitgepraat was antwoordde hij mij „ik geloof dat die van Dalsum het in zijn bovenkamer mankeert". Ik sprong van mijn stoel op, balde mijn vuist en zou hem zoo een geweldigen vuistslag gegeven hebben als hij ooit gehad heeft, indien de tusschenstaande tafel mij dat niet belet had. Maak u niet boos zeide hij, lees dit eens, en liet mij het volgende versje lezen Door braafheid en door goed gedrag Kan men niets meer verkrijgen Hoe deugdzaam men ook wezen mag Men kan niet hooger stijgen. Maar hij die altijd veinst en liegt, Niet luistert naar 't geweten, Die wordt een braaf mensch geheeten O wee die schijn bedriegt. Ik vroeg om dat versje af te schrij ven. „Ga je gang" zeide hij, „daar staat de schrijfmachine", toen ik het afgetikt had was ik nog niet tevreden en wenschte meer te weten, bracht het gesprek op vader Cats, Jacob van Artevelde, koning Salomo, wc zeide hij die hadden ook meer vijanden dan vrienden en werden ook voor dwaas en ijdel uitgescholden even als van Dalsum, zelfs Jezus noemde men een gek. Ik zag dat de man gelijk had, en dat alleen verbittering hem deze woor den had doen spreken maar kon toch niet nalaten hem te zeggen dat hij wel een beetje gebrek aan courage had, hij hield zich vast aan het versje, en ten slotte zeide hij „ik moet ook leven, en als een ander mij begapt dan neem ik mijn eigendom terug al is het dan op ongeoorloofd'' wijze." Dit laatste geldt vooral in N-.d. In- dië, Iaat ons daarom eens kennis ne men van Ned. Indië. De bewoners van Ned. Indië bestaan uit Europe anen, Inlanders, Chineezen, Arabieren en andere vreemde oosterlingen. De Europeanen hebben zich zelf verheven tot de aristocratie, de koekebakker dié in Europa zijn brood niet kon verdienen en hier de fijnklinktr.de na men ais cuisinier, patisier, glacier enz. op zijn uithangbord laat schi deren, (de Nederlandsche taal miskend want het klinkt immers niet kok, koekebak ker en ijsboer) behoort tot dezen, en de barbier die odeurtjes die hem f 1.50 kosten voor f 6 verkoopt, voor scheren 50 ct. rekent behoort ook tot dezelf den, en met hen nog vele anderen, dit geldt echter niet voor den gepen sioneerde mindere militair, deze be hoort meer bij den inlander. Een paar voorbeelden ter ilustratie. Een onderluitenant met de Militaire Willemsorde 3e klasse komt *e Batavia aan en wil zijn intrek nemen 'n een hotel, hem wordt toegang geweigerd in elk Europ. hotel zoodat iilj ver plicht v/as zijn intrek te nemen in een Chineesch hotel (Iets bordcel). Een gepensioneerd stafmuzikant werd eens door iemand gevraagd of hij ge negen was om mede te werken aan een operette, toen de man tn de soos kwam werd hij de deur gewezen en toen hij zeide „ja maar ik ben door mijnheer die gevraagd" liet men hem voelen dat het een groote stommiteit van dien mijnheer was geweest om de soos voor iedereen open te zetten. Dezelfde muzikant had onder leiding van de grootste Indische componist als le violist medegewerkt, maar toen was hij huurling, en nu zou hij tot het gezelschap behooren en dat mocht in geen geval. Wilde ik over mij zelf beginnen dan was ik in een dag niet klaar met mijn opstel. Een Chinees integendeel die als con tractant naar Indië is gekomen en na aankomst een handel m leege fles- schen is begonnen, later den Javaan zoodanig heeft Uitgezogen dat hij ka pitalist is geworden wordt wei eens benoemd tot majoor chinees en be hoort dan ook tot de Indische aristo cratie, bij is lid van de soos enz. zelfs de grootste opiumsmokkelaars zijn hier de deftige ingezetenen, dit alles deed mijn gastheer vragen of van Dal sum het in zijn bovenkamer heeft. Ik beschrijf dit alles maar zeer vaag, maar vraag het eens aan den heer H. Borel die de Ind. maatschappij zoo haat van wege haar ongemotiveerd standpunt. De wil van het Ind. volk is geld en aanzien verwerven. Burge meesters hebben wij hier niet, ook geen staatsmannen of kamerleden, ook kiezen wij ze niet. Wel zeggen er wij zijn slaven en alleen goed om belasting betalen, maar hoe meer belasting zij moeten betalen hoe liever, want dat is voornaam als men veel betalen moet, dat wijst op veel tractement. Wil men eenen goeden blik op het Indische volk hebben lees dan de werken van Perelaar of het van Daalen proces. De inlander is een heele groote nul behalve als hij geld heeft, daar zijn wij dus kort mede, oplichter zijn zij bijna allen dat zit er nu eenmaal in, lees de koeliewerving en ge kent den inlander in zijn domheid en geslepen heid. Waar zal ik het nog meer over hebben. Ik ben geen Baas Vet'n al lijk ik er wel op, of ook geen Pere laar lees hun geschriften en ge zult U eenig begrip kunnert maken van Ned. Indië. Ten slotte nog dit, daar hier geen verkiezingen zijn, zijn er ook geen geestelijken die zich met zaken bemoeien waar zij beter deden af te blijven, in dat geval is Indië dus nog vooruit maar dat is ook het eenige. Koloniaal. —O Wie zou niet het plekje liefhebben, waar de gouden dagen des levens voorbijvlogen in schuldeloos genot bij knikker, tol, vlieger, hengel voor de knapen en pop, kaatsbai, bikkel voor de meisjes Wie zou niet de plek boven alle verkiezen waar in 't blanke hart de eerste indrukken van de wereld om ons heen gegrift werden eerst moe ders beeld, die met engelen geduld onze prille dagen bewaakte, zich ge heel wijdde en gaf aan ons jeugdig leven bij dag en nacht? Wie zou niet minnen de plaats op aarde, waar in 't zweet zijns aan- schijns een welwillend vader de vore ploegde om voort te brengen in har den arbeid, wat noodig was om onzen bronzen vorm in stand te houden, te doen groeien en bloeien Wie blijft niet tot de jongste snik als idealist spreken van het plekje gronds waar de grooten in onze kin derblikken met gullen lach staarden, waar onze aantrekkelijke argeloosheid een vrijbrief afdwong voor allerlei buitensporigheden,/;die later jaren zou den doen boeten. Zoekt waar ge wilt, roept ieders herinnering en nergens goedigér, bra ver, beter vrienden dan in 't geboor teplekje, nergens goedaardiger vroo- lijkheid, meer belangeloosheid, grooter toegenegenheid, trouwer vriendschap, hooger onbaatzuchtigheid. Welft zich elders een hemel boven de aarde blauw als die, waaronder de wieg eens stond Welke velden zijn welig als de landouwen, waarin de jeugd vervloog Waar vindt ver doofde prikkel het ooft ierug, geurig als de boomgaarden leverden, waarin we als knapen de zakken tot berstens vulden, als meisjes het saamgeslagen voorschoot Waar ter wereld was en is zooveel merkwaardigs te zien als in de baker mat Nuchter weten, droeve twijfel wa ren daar onbekenden in den tijd, dat we dat plekje der aarden leerden lief hebben. daar ioen niet de wereld in, maar buiter ons, het ik was. Waar is zoo'n hooge dikke boom te vinden, als uit welks top een waaghals de vogeleieren haalde Vergaten we niet in klimmende spanning heel de wereld om ons voor zoo'n gebeurte nis Waar is de sloot zoo breed, als die in het geboortedorp, waar bijna alle jongens in en weinige over sprongen Nuchter weten, droeve twijfel I Voor u in het dorpskerkje geen plaats. Jonas zat drie dagen in een walvisch in de meren van 't heilige land, geen twijfel of 't was zoo. 't Was als waarheid medegedeeld en 't was ddar- om waar. Dat was onze logica. Doch datzelfde geloof vergezelde ons ook naar dorpsboom, de klapbank, waar elk zijn levenservaringen eenvoudig en waar mededeelde, zonder dat één aan twijfel dacht. Aile dorpslegcnden worden daar onvergefelijk vast in het geheugen geprent om zoo bewaard te blijven voor hei geslacht daarna, dat misschien wel een verfraaide editie te hooren kreeg. Dan werd verteld van 't Spoo- keputje, de Draaikolk, de Duivelsbrug, van heksen cn beheksten, van klop geesten, 't doopcêcl gelicht van be ruchte wargeesten, daar werd gespro ken van windhoozeu, dat kippenvel er van voor den dag kwam, var, wa- terhoozen, dat een mensch er koud van werd, van bliksemongelukken, die deden rillen en beven en dat alles naar aanleiding van jongste voorval len, waarvan nader onderzoek dan tot onze eerste plichten behoorde. Wat heerlijke tijd, die der kinder jaren. Wie kan een andere in het leven noemen zoo rijk aan4nieuwe in drukken als die der jeugd Socialisme kenden we nog niet, al bestond het. Daarvoor leefden wij kleinen, rijken en armen, veel te in nig, op voet van gelijkheid. Op den dorpsbaron met zijn mooie schimmels waren we zelf trotsch, en wee, die van hem kwaad durfde zeggen. Te genover vreemde knapen was het onze baron, waar we zoo deemoedig het hoedje voor lichtten en die dan zoo deftig terug knikte, ja hij niet alleen, maar al de schoone edeldames in zijn prachtig blinkenden landouwer. Zijn rijkdommen waren onze trots on danks eigen armoede, die we niet hadden, omdat we ze niet opmerkten. De geboortegrond is de dierbaarste op aarde. Het zij een stukje waarde- looze heide, een moeras, een achter hoekje, afgesloten van het groote ver keer, met menschen, die een halve eeuw in ontwikkeling achteraankomen, naar u zijn de uitgangen des harten, waar de mensch u in langen tijd niet betreden mocht. Hoe klopt het hart van zoete verrukking, zelfs van hem, die elders tot welvaart kwam en een lusthuis bewoont, waar hij de ne derige stulp nadert, die met scherpe lijnen in zijn ziel gegrift is. Met wat kinderlijke verrukking ziet hij alles weer opdoemen, wat eens zoo be koorde het kerkje, de school mei haar onvolprezen schoolplein, waar zooveel tooneelen werden afgespeeld, •den hoogen eik, de vergaderplaats van oud en jong, 't ouderdak. Daar zet hij zich weer neder op de houten schabel aan den soberen disch daar hoort hij in vromen eenvoud den zegen vragen van den Alzegenaar voor een schamele bete zooals hij dat als kind hoorde, in dezelfde liefelijke klanken, zijn taal bij uitnemendheid, het dialect der kinderjaren. Dan is 't een vragen naar dezen, naar dien, naar dit, naar dat, tot de Oude Bijbel wordt opengeslagen en op dien bekenden, sleepend plechti- gen toon door de stille wanden der hut weerklinkt„komt allen tot Mij die belast en beladen zijt," zooals hij naar zijn dorpje. Weer een ernstig Woord als dank na het genotene en de nacht hult, als gevraagd was aan den Grooten Gever in de avonbêe, allen in zijn vreedza- men mantel, ook hem, die op dc so bere sponde thans droomt van het heerlijke wederkeeren in het geboorte plekje. Fulnaho. Beminnelijkheid. o Men zou de beminnelijkheid de „bloem der liefde" kunnen noemen, of, zoo gij de liefde eene kostbare vrucht heet, noem dan de beminne lijkheid „den geur" er van, en de „frischheid", en „de pracht" I Ooze goddelijke Meester neemt zijn welbehagen in zijne werken. Dat staat uitdrukkelijk geschreven. Het is Hem dus aangenaam, als Hij zien mag, dat zij rot de volmaaktheid opgevoerd worden. De beminnelijkheid, die aan de liefde haren luister verleent, is der halve ook aangenaam aan God, ver mits zij de laatste hand legt aan het werk der liefde. Ik weet het wel, ner gens wordt de beminnelijkheid -met uitdrukkelijke woorden bevolen Wij lezen nergens „Wees beminnelijk Maar, dat men beminnelijk moet zijn, volgt als van zelf uit alles, wat de Zaligmaker gezegd heeft- en bevolen. Hij beveelt ons „ootmoedig en zacht moedig" te wezen Hij leert ons „on zen schuldenaren te vergeven", „kwaad met goed te vergelden", enz. enz. En duidt dat alles niet „beminnelijkheid" aan Wij moeten dus beminnelijk zijn, en wij zien zonneklaar, welken hoogen prijs de Heer daaraan hecht. De be minnelijkheid is de geest van Jezus O, schoone ziel. die zeggen kan „Gij kunt mij bedroeven, vernederen, kwetsen en kruisigenmaar mij be letten beminnelijk jegens u te zijn, dat vermoogt gij nietMet welk een genoegen slaat Jezus zulk eene edele ziel gade 1 Hij zelf was aldus beminnelijk van af zijne kiibbe tot op zijn kruis. Hij was de beminnelijk heid, de vriendelijkheid zelve. Daar aan twijfelt ons hart geen enkel oogen- blikl En wij Zijn wij beminnelijk, minzaam Somtijds, nietwaar Wij zijn dus beminnelijk, als wij het goed vinden Wij kunnen dus minzaam wezen 1 Derhalve is het onze schuld, als wij het niet zijn. Wij moesten echter altijd beminnelijk wezen. Dat is deugdmaar niet dat ellendige „somtijds" 1 Jegens welke personen is men dan wel beminnelijk, lieftallig en vriendelijk Ongetwijfeld jegens zulken, die eveneens minzaam en wel willend zijn, is het niet zoo En wanneer Zoo dikwijls als zij Ah 1 dan is, bij slot van rekening, on ze beminnelijkheid niets anders dan de lieftallige minzaamheid der ande ren, vermits wij nauwelijks anders vriendelijk zijn dan jegens hen en wanneer zij het zijn 1 En zou dat de ware minzaamheid zijn Neen 1 en het is evenmin de ware deugd. Men moet beminnelijk wezen met hen, die het niet zijn!,.. Maar dat is nog zoo gemakkelijk niet, hoor ik u zeg gen. En gij hebt gelijk. Er is in derdaad edelmoedigheid toe noodig, om beminnelijk te zijn, en bijzonder, om het s t e e d s te wezen. Daartoe moet men deugdzaam wezen en sterk van wil. Het Rijk der hemelen lijdt geweld, en de geweldigen nemen het in K. P. Nederland en JBelgie O Onder dit opschrift lezen we in het „Hbl. v. Anlw. „In de laatste dagen zijn ons van wege de Handelskamer twee vertoo- gen gezonden, die ten verschillenden titel de betrekkingen tusschen Neder land en België aanbelangen. „Het eerste betreft het spoorweg verkeer tusschen Antwerpen en Hol land, inzonderheid het ontwerp van afleiding der internationale express- treinen, die thans den weg Antwer- pen-Roosendaal-Breda-Tilburg-'s Her togenbosch-Utrecht-Amsterdam volgen. „Zooals men weet bestaat er een oatwerp om niet meer over Antwer pen, Roosendaal en Breda, Tilburg te bereiken, maar wel te Duffel eene vertakking te leggen, die recht naar Tilburg zou loopen over Lier-Herent- hals-Turnhout-Weelde en Baerle- Hertog. „Reeds in 1906 kwam de afdeeling „diamantnijverheid" der Handelskamer op tegen eene verlegging der baan Parijs-Amsterdam en het onderzoek, destijds door het bureel der Handels kamer ingesteld, stelde voorloopig een einde aan de ongerustheid onzer diamanthandelaren, voor wie interna tionale treinen van en naar Holland het onontbeerlijk middel van verkeer tusschen de twee groote centra van den diamanthandel uitmaken. „Nu is de ongerustheid teruggekeerd ingevolge nieuw opduikende geruch ten, volgens dewelke geenszins is af-

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 1