ZIJN EE NOG CHRISTENEN I ventie niet kan worden opgezegd dan eetst tegèn 1918. Het is voor den landbouw van Zeeuwsch Vlaanderen zaak de oogen open te te houden om, zoo noodig, de bakens bijtijds te ver zetten, anders zou het kunnen gebeu ren, dat onze landbouwers, die nogal eens genegen zijn een hooge borst op te zetten, onverwacht komen te staan voor een landbouwcrisis. o Deze klacht is geuit door een rus tend ouden pastoor in België, die weenend sprakEr zijn wel katholie ken, maar geen christenen meer. Is deze klacht gegrond, welk een beschuldiging wordt dan daarmede uitgesproken En deze beschuldiging geldt dan de politieke christenen, dat zijn de geeste lijken en leeken, die den godsdienst vermengen met wereldsche zaken. En een politieke christen is een onge- loovige in den geest van den Fari- zeëer uit Christus' tijd en wel in den vorm van een geloovig uiihangbord zonder den wil om God te dienen en te ceren met het hart. Die klacht van den ouden Belgi schen pastoor heeft ook haar reden van bestaan met name in de katho lieke gedeelten van Nederland. Katho liek is daar de bevolking en de menschen zouden zich beleedigd gevoelen, als dit wordt betwijfeld. Maar Christus leerde, dat niet zij die roepen Heere, Heere, door Hem als Zijne volgelingen zullen worden erkend doch zij, die den wil doen van Zijnen Vader, en den wil doen van den Vader blijkt uit het op volgen Zijner geboden, en deze ge boden zijn vervat in dit eene woord Heb God lief, en Uw naaste als u zei ven. Als ik ben geestelijk herder eener parochie en ik maak onderscheid tusschen mijne parochianen door den een te verheffen en den ander te ver achten of te verwaarloozen uit redenen van het bezit of niet bezitten van geld of goed of geleerdheid of invloed, dan bemin ik mijne parochianen niet als mij zeiven, omdat ik zelf wil be mind worden door al mijne parochi anen. Als ik ben burgemeester en ik geef de gemeentebedieningen of het ge meentewerk steeds aan enkele be paalde gemeentenaren en de ande're gemeentenaren wil ik daarvoor niet kennen, dan bemin ik mijne gemeen tenaren niet als mij zeiven, omdat ik zelf als burgemeester wil bemind worden door al mijne gemeentenaren. Als ik ben rechter en ik spreek recht met vooroordeel tegen den een en met welwillendheid voor den ander, dan bemin ik de rechtzoekenden niet, omdat ik zelf als rechter wil bemind worden wegens mijne rechtvaardig heid door goeden en kwaden. Als ik werkgever ben en ik geef voor vollen arbeid niet zoodanig loon, dat de werknemer daarvan naar stand met de zijnen kan bestaan, dan be min ik mijn arbeider niet gelijk mij zeiven, omdat ik zelf als werkgever wel wil een bestaan volgens stand. Als ik als werknemer een vol loon verlang doch geen vollen arbeid geef, dan bemin ik den werkgever niet, omdat ik zelf als werkman vraag wat ik den werkgever niet teruggeef. Als ik huisvader ben en mijn tijd meer doorbreng in te herberg als mijne inkomsten het toelaten, dan be min ik mijn huisgezin niet als mij zeiven, omdat ik van mijn huisgezin wel verlang achting en liefde. Als ik ben zoon of dochter en ik ondersteun mijn ouden vader of moe der niet in hun ouderdom, dan be min ik mijn ouders niet als mij zei ven, omdat ik zelf wensch in mijn eigen ouderdom liefde en steun te hebben van mijn eigen zoon of dochter. Als ik ben man van geloof en ik beroep mij daarop om te verkrijgen geld of ambt, dan bemin ik God niet als het hoogste goed, omdat ik zelf het geloof behandel als zaak van koophandel en niet als middel ter za ligheid. De Christen wordt gekend in het God beminnen, en den naaste, gelijk zich zeiven. Als ik zedeloos ben, dan bemin ik God niet, omdat Gods gebod de ze deloosheid verbiedt, en als ik dan tegelijk bijna dagelijks aanzit aan de Tafel des Heeren, dan geef ik erger nis aan de kleinen en roep Gods gramschap af over mijn Gode dienen. Als ik haat koester in mijn hart tegen mijn evenmensch, omdat hij mijn meerdere is in gaven van geest of van hart of van welvaart, dan be min ik God niet, omdat Gods gebod dit verbiedt, en als ik dan mijn haat bedek door den mantel des geloofs of der toewijding, dan bedrieg ik Gpd Dien ik zeg te eëren inmijn levens wandel of in mijn openbaar leven. Er zijn geen Christenen meer, alleen nog katholieken, is de droeve klacht van den ouden Belgischen pastoor. En hij dacht daarbij aan de christenen •in het openbare leven. Maar, Gode zij dank, er zijn nog altijd katholie ken in België die christenen zijn ge bleven, het zijn die katholieken, welke in geest en in hart en in hun open lijk optreden een open oog en oor hebben voor de behoeften des volks, het zijn in België de volgelingen van de groene vlag, de Christen-De mocraten. Aan hen de eervolle en grootsche taak, ondanks verguizing en ondankbaarheid de katholieken we der tot christenen te maken, en in deze grootsche taak zullen zij vinden den steun hunner martelaren, die van uit Godes nabijheid Gods zegen ver zoeken voor den arbeid en de zelf opoffering der ware volgelingen van den Christelijken Democraat bij uit nemendheid, den Volks- en Godsman van Nazareth. De nieuwe Politieverorde ning van Zaamslag. Wij hadden in een van de vorige nummers daarover iets gezegd en wel op grond van gegevens /erschaft door een lid van den Raad van Zaamslag, dat de herbergen aldaar op bepaalde uren moeten gesloten zijn op Zondag doch alleen voor de ingezetenen van Zaamslag, niet voor niet-ingezetenen. Dit laatste nu achtten wij onwettig, omdat eene gemeenteverordening geldt voor allen of voor niemand, die zich op het grondgebied der gemeente be vinden. Doch wij kregen nu de verordening zelve in handen, en deze is anders dan ons was gezegd de verordening maakt dat onderscheid tusschen al- of niet-ingezetenen niet. Het wil ons voorkomen dat de verordening zooals ze daar ligt en Zondag in wer king treedt w e 1 wettig is. De nieuwe verordening bepaalt: art. 82. Dat de tappers hunne tap perijen op Zondag moeten sluiten en gesloten houden van des morgens ne gen tot elf uur en des namiddags van twee tot vier. art. 83. Dat het verboden is zich als bezoeker op Zondagen tusschen negen en elf uur des morgens en des namiddags van twee tot vier uur in eene tapperij te bevinden. Als bezoekers in den zin van dit artikel worden niet beschouwd a. de leden van het huisgezin en alle buitenshuis wonende bloed- of aanverwanten in den eersten of twee den graad b. zij wier tegenwoordigheid door dringende omstandigheden vereischt wordt c. reizigers, of logeergasten, die werkelijk in het huis of de inrichting verblijf houden. Wij teekenen hierbij aan ad art. 83: 1. ad. a. Krijgt een herbergier dus eens bezoek van een zwager met kinderen, dan mag de zwager (tweede graad) binnen komen en zijne kinde ren (derde graad) moeten buiten blij ven heeft de dochter van een herbergier een vrijer die haar tusschen die uren wil bezoeken, dan moet de vrijer buiten blijven tot het uur geslagen is heeft een kerkganger zijn paard en tilbury gestald bij den herbergier en de kerkdienst is vóór den politietijd afgeloopen, dan moet de kerkganger buiten blijven wachten in regen of zonneschijn, tenzij de herbergier zoo beleefd wil zijn om in den stal te gaan en daar te vernemen of zijn klant wil weg rijden komt iemand van buiten Zaamslag in het dorp te voet, per fiets, per automobiel of anderszins en hij wil de herberg in hetzij om zich te ver- frisschen hetzij om te schuilen voor regen of onweer, dan moet hij buiten blijven al zou hij er ook eene ver koudheid of ziekte door oploopen. 2. ad. b. Deze uitzondering zal wel willen voorzien in de gevallen, dat bv. een geneesheer het gezin van den herbergier moet bezoeken. 3. ad. c. reizigers of logeergasten, die werkelijk in het huis of de in richting verblijf houden, dat zijn dus alleen de tijdelijk inwon enden en niet wie reiziger is zonder tevens tijdelijk inwoner te zijn. We hebben deze verordering wettig genoemd, en ziehier waarom. Art. 7 no. 3 der Drankwet geeft den gemeenteraad de bevoegheid „uren te bepalen, gedurende welke voor het publiek toegankelijke localiteiten, waar voor vergunning is verleend, geslo ten moeten zijn, met dien verstande, dat voor verschillende dagen ver schillende uren kunnen wor,d£n ge paald." Wegens dit art. 7 no. 3 is de ver ordening dus wettig. Is dergelijke verordening echter wel gewenscht Het komt ons voor dat deze ver ordening, hoewel wettig, toch wel v/at te ver gaat. Bij de behandeling van art. 7 in de Tweede Kamer is, ad no. 1 en 2 van dit artikel door de regeering gezegd, dat de Kroon altijd bevoegd blijft tot vernietiging van de gemeenteverorde ning, „wanneer de raad te ver mocht gaan." Volgens hetgeen ons is gezegd is het de eigentlijke bedoeling geweest bij het vastellen der verordening, om de jongelui uit de herberg en van straat te houden onder kerktijd. Deze be doeling komt ons voor wel goed te zijn. Maar de verordening zooals ze luidt gaat verder. Doch van de an dere zijde begrijpen wij ook, dat de verordering zóó te maken, dat alleen die bedoeling daarin wordt nederge- legd zonder meer, niet eenvoudig is, vermits ik de verordering niet mag laten gelden voor ingezetenen en niet-in gezetenen, die zich op het grondge bied der gemeente bevinden, omdat een dergelijk onderscheid onwettig zou zijn. Dit laatste begrijpt ieder. Bijv. als eene gemeenteverordening verbiedt om harder te rijden dan met eene bepaalde snelheid, dan geldt ze zoowel voor niet- als voor wei-inge zetenen. En artikel 8 der Wet houdende Al- gemeene Bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk stelt als algemeen wetsbeginsel„De strafwetten en de verordeningen van politie zijn verbin dende, voor allen die zich op het grond gebied van het koninkrijk bevinden, ter wijl art. 2 Wetboek van strafrecht zegt „De Nederlandsche strafwet is toepas selijk op ieder die zich binnen het rijk in Europa aan eenig strafbaar feit schuldig maakt." Het is op grond van deze artikelen 8 en 2 dat wij van oordeel zijn, dat eene gemeenteverordening geen on derscheid mag maken tusschen wel en nietingezetenen, en daarom is het niet eenvoudig de verordening zoo te maken, dat ze alleen de bedoeling weergeeft. Maar hoe dan ook, zooals ze nu luidt is ze in ons oog wettig. We zouden de vraag beantwoorden is ze gewenscht? Waren wij raads lid geweest in Zaamslag, dan hadden we tegen gestemd, om deze redenen 1. dat het sluiten van een herberg gedurende kerktijd in den voormiddag er mede door kan, omdat Nederland een Christelijk land heet en de alge- meene of plaatselijke wetgever dus mag oordeelen, dat de ingezetene on der kerktijd in de kerk thuis hoort en niet in de herberg 2. dat dit echter niet opgaat voor den namiddagdienst, daar het nergens plicht is om tweemaal op een Zondag ter kerke te gaan. Zelfs bij de Kat holieken, die hebben verplichting van Mis hooren op Zondag, geldt deze verplichting niet voor de Zon- dagsche vespers of Lof, die in den namiddag worden gehouden, en bij de protestanten hebben ze een dergelijke verplichting niet, en ze als plicht invoeren nog wel voor- en namiddag ligt niet in de lijn van het protestant sche geloof 3. dat het sluiten der herberg onder kerktijd en in den namiddag wel ge wenscht kan worden geacht, als daar door gehinderd wordt de kerkdienst doordat in de herberg nabij de kerk gelegen muziek of zooiets wordt ge maakt, maar dezen hinder kan ik voorkomen door openbare muziek te verbieden onder kerktijd en daarvoor is een sluiten der herberg onnoodig 4. dat in onzen tijd van verkeer publieke localiteiten van rust en ver frissing niet kunnen worden gemist, men denke slechts aan eene verre wandeling of fietstocht, aan een re genbui onder weg, en zoo meer 5. dat het herbergbezoek op Zondag op ons platteland niet voor doel heeft om zich aan drank te buiten te gaan, maar vooral, om met vrienden een kaartje te leggen of zoo iets, en dit alleen te kunnen doen tusschen elf en twee uur zeer lastig is, terwijl er van na vier uur voor velen, en juist voor hen aan wie niemand mag misgunnen Zondags eeri kleine onschuldige ont spanning te hebben, niet meer van komt, daar menigeen afgelegen woont en vroeg naar bed gaat. en 6. dat de herbergier die ook bur ger is en zijne belasting en zijn ver gunningsrecht betaalt, toch ook wel een bioodje mag verdienen, waar hij dit verdient aan een zeer onschuldig vermaak zijner klanten in zijne herberg. En men zegge niet, dat er ook wel eens ongebondenheden voorkomen, want dit getwsitf f# NfeW herberg en daarvoor zijn de Drank en de Strafwet, die zooiets straffen. Wij besluiten dusde verordening is wel wettig, maar wij 20uden als raadslid hebben tegengestemd als niet gewenscht. Streken. Van vossenstrekea hoorden w'allen, Van schurkenstreken evenzeer, Van jongensstreken, fijne streken Bij 't volk, dat ijvert voor de Leer. Nog zijn er tal van andre streken. Gewis Maar zeg m'eens beste vrinden Dat gij mij is dat nooit gebleken Daar ooit een goede bij kondt vinden. Neen, leed en ramp, dat zijn de vruchten Vergiftig in de hoogste maat. Wie streken heeft gaan wij ontvluchten Of hij verderft ons v;oeg of laat. Maar wie aan andren leert zijn streken, Wordt soms gevierd door groot en klein Viool, als daarvan uw accoorden Verrukkend zoet de tolken zijn. J. TEN NAPEL. Kruiningen, Aug, '12. Uit de Friesche Courant nemen we het volgende over, dat wij met veel genoegen opdragen aan lÊaEaiee. Al kan het niet van de sport wor den ontkend dat ze dikwijls overdre ven wordt, aan de andere zijde staan weer zooveel voordeelen, dat ze on tegenzeggelijk de nadeelen geheel in den schaduw stellen. Sport in mate mag dus wel een der beste kenteeke- nen van onzen tijd worden genoemd. We behoeven nog niet eens zoo heel veel jaren terug te gaan, toen was de dameswereld doodsbang voor de zon. Als ze uitgingen wapenden ze zich met fraai versierde parasols, trokken hooge handschoenen aan en versier den voor de tocht hare halzen met de zoogenaamde Medicis-kragen. Moge lijk heeten ze ook anders, maar naar mijn zeer klein vrouwenkleeding-ver- stand heeten ze zoo. 't Ideaal van onze jonge dames (van de oude dames spreek ik niet, omdat die gewoonlijk minder beducht zijn voor haar uiterlijk schoon) was dan ook om een kleur te krijgen en te behouden zoo bleek als een ser vet. Dat was chique, was gedistin geerd en 't stond erg interessant. Ook was 't heelemaal niet netjes om uit de plooi te komen. Hartelijk lachen was onwelgemanierd. Vroo- lijkheid was alsmede geen teeken van welopgevoedheid en luidruchtigheid langs 's Heeren wegen stond gelijk met de publieke verachting. „Een gek spook" of „een overdre ven schepsel" waren wel de zachtste preadicaten. En nu Waar zijn de jonge meis jes met groote parasols Waar zijn ze met haar witte gezichten en teeder verzorgde, gehandschoeide handen en armen. WegIn de plaats daarvan is een geslacht opgegroeid dat zich bruin laat bakken door de zon, dat zwemt en roeit, dat afstand heeft ge daan van teedere, broze vingertjes en blanke armen. Dat blouses draagt met korte mouwen en een bovenlichtje, waar de zon ook al in mag kijken. En ziet ze gaan vol levenslust, ste vig en gezond. Ze zijn niet benauwd als 't waait of ais 't regent. Hoort hun vrooiijk lachen aanstekelijk klin ken overal waar ze zich bevinden. En laten we bedenken, dat die kernge zonde wezens eenmaal de moeders zul len zijn van een nieuw geslacht, dat groot gebracht zal worden in de school waarin de moeders werden opgeleid. Reeds nu is het merkbaar, hoe veel krachtiger jonggeborenen worden be handeld. Hoe ze reeds van de eerste levensdagen af worden gewend aan licht en luchteen revolutie is inge treden op 't gebied der kinderkleeding. Vroeger houterige poppen in hun stijf bakerspak, nu wezentjes van melk en bloed in luchtige doelmatige kleeding. Zoo wordt de ontboezeming van den dichter tegenwoordig gelogen straft, die sprak van Rammelend vee met kwik bevracht, Akelig, misselijk nageslacht Er waait een wind van frischheid, van gezondheid en kracht onder 't tegenwoordige jonge geslacht. Be groeten we dien geest met vreugde en grijpen we alleen in, daar waar vrijheid in teugelloosheid dreigt te ontaarden. «nscsïrjtftc nil«<l;ifl<kn. Het wordt in België angstwek kend, dat als het ware groote mis daden als moord en onnatuurlijke zedeechandalen ongestraft blijven W£gW *g*tek a^n bftwija.8 De Vrije Klok gomt een heele reeks op van dergelijke misdaden naar aanleiding van het vrijspreken van den verdachte in de moordzaak Vermeersch. En herinnert, dat de kleine overtredingen maar al te dik wijls onnatuurlijk zwaar worden ge straft door dezelide Juslitie, die de groote misdaden ongestraft laat we gens gebrek aan bewijs, om te be sluiten met de vraagof er aan de rechtspleging niet wat mankeert Die klacht in België geldt ook wel voor Nederland. Hebben wij niet nog uit den laatsten tijd in ona land de vrijspraak van de vergjfti- gingzar.k in de Ilaarlemmeimeer en in de moordzaak op de vrouw van dominé Ewoldt En hebben we niet gehad de zaak van de Arn- hemsche Bankvereeniging, welker directeuren wegens frauduleus bank roet van een paar millioen kregen een jaar gevangenisstraf na aftrek van een jaar voorloopige hechtenis, zoodat ze na de veroordeeling dade lijk op vrije voeten kwamen, ter wijl een vrachtrijdertje zes maan den kreeg voor verduistering van misschien nog geen hondsrd gulden goed uit zijn faillissement, dat hij te goeder trouw meende te mogen doen als zijnde nog goed van zijne kinderen als erfgenaam hunner moe der Het standpunt van de strafwet is beter dat een schuldige vrij loopt dan dat een onschuldige wordt veroordeeld. En dit standpunt is wel juist, maar er wordt toch wel gemeten met twee maten, vermits altijd moet vaststaan het „opzet". En in de beoordeeling van het „opzet is de Justitie tamelijk wel vrij en moet dit ook zijn, maar juist hierom geldt het als een hei lige plicht in de bevordering van het opzet alle schijn van partijdig heid te vermijden. Op de vingerkes van jafferkes met gouden ringekes. Met goud beladen, ja met goudsieraden, Dom tuig, dat niet dan pronken kan, Den heelen dag van voren an, In vette weelden lang-lui-liggen baden. Hoe diep ik U veracht met woedend haten, Lui tuig, gemest van anders bloed, Van anders leed en zweet gevoed, In goud gevat, pretentievol, verwalen Neen, heilig in mijn oogen zijn de „fik ken" (Zóó noemt Gij ze) van mijne Nel, Die ruwe met hun eelt'rig vel, Waarvan de Juffertjes heusch zouden schrikken. D i e kunnen op het land den riek han- teeren, D i e heeft ze noodig bij de wasch, D i e moeten schrobben-plisseplas En kunnen U, desnoods, ook „mores" leeren. Komaan, mijn NelUw vingers, krom van werken, Vol eelt en zwil en hard als hout, Zijn niet gevat In glinstrend goud, Maar eerlijk flink staan ze aan Uw beide vlerken. Kom-aan, mijn Nel, met „fikken" aan Uw vlerken, Vol eelt en zwil en hart als hout, Ze missen ringetjes van goud, Maar zijn g e - a d e 1 d door Uw eerlijk werken. Door zulke vingers laat ik graag me drukken, In zulke leg ik graag mijn hand. Ja, Peer 1 harde arbeid is geen schand, En watdat drukken aangaat, zal wel lukken. PEERKE DEN BELG. Meerlo (L). Beschamend. o Naar aanleiding van het te Roer mond aangevangen anti-Biercongres en het petitionnement uit Noord-Bia- bant, schrijft de Nieuwe Tiib. Cou rant In Limburg is het erg maar in onze eigen provincie is men dapper

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 2