Burgerlijke stand.
Mengelwerk.
Stille helden.
vfr&hqr, en J. d. R., 301, schippers
knecht, Graauw, iéder tot 7 d. gev.
straf, de eisch was voor ieder 14 d.,
en G. d. B., 44 j., werkman IJzendijke,
tot f 10 b. s. 10 d. h., eisch was f 18
b. s. 12 d. h.
mishandeling A. A. V., 23 j., werk
man, Zuiddorpe, tot f 10 b. s. 10 d.
h., de helft minder der vorderingen
strooperijF. v. B., 25 j., aardwer-
ker, Beirendrecht (België), C. M. S.,
35 j„ landbouwersknecht, en A. C.
H., 35 j., hvr. van C. M. S., J. C. S.,
62 j., landbouwersknecht, en V. H.,
23 j.. hvr. van P. D. v. T., en I. V.,
48 j., hvr. van A. Ph.. M. Th. Ph.,
26 j., en M. T. C. Ph.. 22 j., en T.
A. Th., 25 j., arbeidsters, alien Sant-
vliet (België) allen tot f3 b, s. 2 d.
h., terwijl de eisch was f5b. s. 5d. h.
St. Jansteen. Huwelijks-aangiften.
5 Juli. Petrus Johannes Danckaert,
oud 23 j., jm. en Amelia Maria de
Bot, oud 24 j., jd. Augustus Ferdi-
nandus Sturm, oud 42 j., jm. en Maria
Elizabeth Bosman, oud 42 j-, jd.
Geboorten. 10 Juli. Johannes Pe
trus Bernardus, z. van Bernardus Fran-
ciscus Buijsse en van Lucia Antonetta
Scheijven. 13 Juli. Madalena, d. van
Mattheus Ferket en Rosalia Dinge-
man. 17 Juli. Martha Maria, d. van
Edmond Ongenae en van Coleta Maria
Cerpentier.
Overlijden. 5Juli. Philomena Valk,
oud 70 j, echtg. van Martinus de Maat.
14 juli. Johannes Petrus Bernardus
Buijsse, oud 5 d., z. van Bernardus
Franciscus en van Lucia Antonetta
Scheijven. 16 Juli. Johanna van der
Veen. oud 70 j., wed. van Jan Fran-
cies Vereeken en van Theophile van
Haelst. Philomena Hoefnagels, oud
71 j., wed. van Josephus Constanti-
nus van Remoortere.
Zniddorpe. Huwelijks-aangiften. 12
Juli. Edmond Coone, oud 30 j., jm.
en Emma Maria de Metle, oud 32 j., jd.
Geboorten. 4 Juli. Rachel Coralie,
d. van Carolus Ludovicus van Nieu-
lande en van Delphina Philomena de
Block. 7 Juli. Richard, z. van Le-
vinus Audeaaert en van Marie The-
resia van de Walle. 14 Juli. Irma
Louisa, d. van Livinus van Geersaem
en van Clementina Maria Lippens.
Overlijden. 11 Juli. Dominicus
Franciscus Claeijs, oud 72 j., echtg.
van Amelia de Groene.
Clinge. Geboorten. 1 Juli. Sophie
Elodie, d. van Joannes Franciscus
Bosman en van Valaria Rogi:rs. 2
Juli. Carolus Ludovicus, z. va i Fran
ciscus Petrus Josephus van Kersha-
ver en van Stephania van der Heij
den. 15 Juli. Maria Leonia Eugenie,
d. van Oscar Johan Marie Kieboom
en van Eugenia Marie Bogaert. 16
Juli. Petrus~Joannes, z. van Johannes
Bracke en van Maria Silvia de. Rijck.
Overlijden. 8 Juli. Petrus Serafi-
nus van Roeijén, oud 2 w„ z. van
Constantinus en van Maria Rosalia
Paulina van Ombergen. 9 Juli. Maria
Charlotte Ferket, oud 75 j., d. van
Amandus en van Maria jacoba Mar
tens (beiden overleden). Adolf Aloys
Marie Ferket, oud 3 w., z. van .Eme-
ry e,n van Stephania Maria Ferjcei.
Mathilde Pelagi'a Maria Hendrickx,
oud 4 m., d. van Henricus Constanti
nus en van Helena Maria Bruggeman.
Hontenisse. Huwelijks-voltrekkin
gen. 13 Juli. Petrus Anto-
nius van Goethem, oud 45 j., jm. en
Maria Catharina Neve. oud 43 j., jd.
Geboorten. 3 Juli. Petrus Jose
phus Marie, z. van Julius Josephus
Fassaert en van Louisa Maria Michiel-
sens. 6 Juli. Arthur Petrus, z. van
Petrus Augustinus Stallaert en van
Maria Louisa Hiel. 12 Juli. Maria
Rosalia, d. van Josephus Koole en
van Louisa Christina Andriessen.
Overlijden. 7 Juli. Catharina Adri-
ana Adriaanse, oud 5 |j., d. van Jo
hannes en van Cornelia van den Berg.
Hengstdijk. Geboorten. 5 Juli. Maria
Cornelia d. van Augustus de Bakker
en van Pieternella Maas. 12 Juli.
Bertha Apolonia, d. van Pieter Josep
hus Lauret en van Johanna Anthonia
Camoen.
Koewacht. Geboorten. 3 Juli. Ho-
noré Augustinus Maria, d. van Fran
ciscus Onghenae en van Pharaïlde
Marie Teunis. 9 juli. Celina Leonia,
d. van Bernardus Leon van der Aa
en van Maria Vernimmen.
Overslag. Geboorten. 14 Juli. Mar-
garetha, d. van Petrus de Meij en van
Emelie Stephanie Gerres.
O
Uit het Fransch. Langzaam was
de zon weggezonken in de verre,
verre zee.
De westelijke horizon gloeide nog
in purperen gloed. Reeds klommen
de schaduwen van den nacht omhoog,
langs de rotsen van het groote Kar-
rasgebergte, alleen de hoogste vlam
men van den zinkenden zonnegloed
straalden nog hun zacht rosig licht.
Dan legde een diep stilzwijgen zich
over de Afrikaansche wildernis. Slechts
de schrille schreeuw van een nacht
vogel klonk bij tusschenpoozen uit
't kreupelhout aan den rand van een
klein boschgebied, dat als een don
kere lijn zich om den voet van het
gebergte slingerde.
Daar, waar een groep kameel-
doomboomen uit het lagere hout op
rees waren in den zandigen bodem
een paar waterputten gegraven, half
gevuld met een drabbige, bruine vloei
stof.
Dicht aan den rand van het struik
gewas lag een telegraafstatie, een
klein gebouwtje. Groote onbehouwen
rotsblokken, kunstloos opgestapeld met
twijging gedekt en met zandzakken in
staat van verdediging gebracht, waar
binnen 4 magere paarden vergeefs
naar hayer zochten.
Voor een klein houtvuur achter het
huis lag een jonge Westfaal op de
knieën en roerde met een stok ijverig
in den pruttelenden ketel. Toen de
wachtpost ijverig op zijn rondgang de
stookplaats voorbijging, blikte hij neer
slachtig in het vuur en zuchtte.
Rijst, niets dan rijst, sinds 10
bromde in de bijkeuken, en Baptist,
min of meer verward door zooveel
mooie en goede dingen, op den drem
pel stond en deed alsof hij naar bui
ten keek om zijn ontroering te ver
bergen.
„Bestelier, zei de markies, drink
nog eens voor uw moeite en breng
ons dikwijls brieven als dezen."
De besteller ging voort met onge
veer iedere drie weken een brief uit
Parijs te brengen, die telkens met on
geduld werd verwacht. De brieven
van Jan waren over het algemeen van
militair uiterlijk, kort, vriendelijk, soms
treurig, maar altijd ontving de markies
ze met genoegen en sloot ze zorgvul
dig op in een ouderwetsch donker
bruin kistje.
XIII.
Jan stond sedert anderhalf jaar bij
de lijfgarde toen een voorval, dat op
hem den diepsten indruk maakte, hem
er toe bracht zich van zijn makkers
te scheiden.
Onder de jonge edellieden, die met
hem dienden en die rijk waren, ge
lukkig en zorgeloos, toegestroomd uit
alle oorden van Frankrijk om hun
jeugdige en sierlijke persoonlijkheid
en hunne nieuwe en onbesmette de
gens ten dienste te stellen des Ko-
nings, had hij zich, olschoon arm en
min of meer linksch in de omvang
een eervolle plaats weten te verwer
ven. Men achtte hem, men hield
hem voor een edel hart en zijn treu
righeid, ofschoon hij ze zooveel mo
gelijk trachtte te verbergen, was altijd
geëerbiedigd geworden, Zijn makkers
hadden hem nooit naar de oorzaak
daarvan gevraagd en Jan was er de
man niet naar om in de wachtzaal te
vertellen, hoe zijn levensgeschiedenis
was. Hij sprak ongaarne over ande
ren en nooit over zichzelf.
Op een Februari-avond in 1818
hadden een twintigtal der jonge gar
disten zich vereenigd in een boven
zaal van het koffiehuis Valois, dat
gelegen was nabij het Koninklijk Paleis
en waar de Koningsgezinden bij voor
keur bijeenkwamen. Het was een
vroolijk gezelschap. De schoonste
namen van Frankrijk hoorde men er
noemend'Anteroche, Vintimille, la
Jarente, Cicé, Saint Luc, Sabran, Hercé,
Castries, Argentré, Chaumont en tien
anderen, even edel van bloed, even
trotsch op hun twintig jaar, op hun
galons, op hun kneveltjes en op het
vurig bloed, dat door hunne aderen
stroomde. Zij zaten rondom eene
groote punchkom, waaruit een blauw
achtige vlam opsteeg en die een heer
lijken geur door de zaal verspreidde.
Ze keken toe, lachten en praatten met
elkaar. Allerlei grappen en plagerijen
werden gehoord 't was een gerucht
van heldere stemmen, van geneuriede
liedjes, van wapengekletter en voet
stappen.
jan de Trémière bevond zich ook
onder hen in de zaal, maar zijn ge
dachten waren elders. De luidruch-
i'tige vroolijkheid der overigen deed
zijn droefheid te bitterder zijnaan-
vankelijk had hij getracht daar tegen
dage.n. Als men nog maar wat kpffie
en tabak had.
Nu, riep hem de andere lachend
toe, wacht maar tot de baan vrij is,
dan kunt ge alle dagen uwen ransel
met spek en erwten vullen.
Ja, ja, sprak de post, wanneer
we dan niet tenminste allemaal van
honger gepiept zijn.
In de statie tikte het Morse-toestel.
Vol spanning bogen zich vier ge
bruinde soldaten over de smalle pa
pierstrook. Een jonge onderofficier
ontcijferde halfluid het telegram uit
het hoofdkwartier „Tweehonderd
bereden Hottentotten goed bewapend,
zijn gemeld naarDaar brak piot-
de stroom af.
Storing in de geleiding, fluisterde
een der rijders. Zijn gelaat was blee-
ker geworden. Maar toch was hij de
eerste die de zelfgemaakte pantoffels
in een hoek slingerde en de rijlaarzen
aantrok.
't Is zoo, sprak de onderofficier
en stond op.
Muller zadel dadelijk twee paar
den, de kok zal u helpen. Maar laat
ze eerst nog even drinken. Jurgens,
gij neemt het commando over. Ver
geet niet, de storing dadelijk naar de
andere zijden over Stinkput te mel
den. Gij, Pieper, gaat mee met de
patrouille. We rijden onmiddelijk
weg.
Na weinige minuten galoppeerden
twee ruiters in den maanloozen nacht
kalm door de sluimerende steppen.
Zij gingen den welbekenden weg
langs de telegraaflijnen. Van de
achtergeblevenen trokken twee op dub
belpost, de beide andere bleven bij
het seintoestel.
De rijst hing onaangeroerd over het
verglimmende vuur.
Een uur was langzaam voor bijge-
kropen.
Daar klonk de electrische schel.
De patrouille meldde zich bij mijlpaal
220.
De man aan het toestel herademde.
Nog eenige kilometers, dan moesten
de beide ruiters met de uit het Noor
den te verwachten patrouille samen
treffen.
Hij trad aan het venster, waardoor
de koele avondlucht binnenwoei en
keek naar buiten. De maan was ein
delijk opgegaan en overgoot de step
pen met haar zilveren licht, 't Gan-
sche landschap, een beeld van rust
en vrede.
Daar stootte plotseling ademloos de
post aan het venster.
Door de rivier komen ruiters uit
de richting van Stinkput aangedraafd.
Een fluisterend bevel „Trek u
terug, zij bezetten het huis."
De hand aan den trekker, staarden
vier paar oogen in gespannen afwach
ting naar het overliggende bosch. Drie
ruiters traden te voorschijn, uit de
schaduw der boomen.
Haltwie daar
Luitenant Von Maifeld.
De commandant liep naar buiten
en meldde den jongen officier de sto
ring in de lijn naar het Noorden.
Wanneer heeft de patrouille zich
het laatst gemeld
Twee uur geleden, bij mijlpaal
220.
te strijdenmaar welhaast gaf hij zich
geheel over aan de heerschappij zijner
herinneringen, trok zich terug in een
hoek, en zonder iets te zien of te
hooren, keek hij door het venster naar
de voorbijgangers en de sterren.
De vlam van de punchkom was
gedoofd. De glazen werden voor de
eerste maal ten boorde gevuld. Men
dronk op den Koning, en de kreet
Leve de Koning, door twintig jeug
dige kelen uitgeroepen, deed de ven
sters daveren. Op anderen werd de
gezondheid gedronken, de hoofden
werden warm.
Een der aanwezigen bemerkte, dat
het glas van Jan nog vol was en dat
de jongeling geen acht sloeg op al
les, wat rondom hem voorviel.
Heeren, zei hij, ik moet Trémière
aanklagen, die niet drinkt.
Dat is waar, dat is waar, ant
woordden verschillende stemmen hij
kijkt zoo treurig als een kraai.
Wat heb je toch, Trémière?
Hij heeft van nacht de wacht moe
ten betrekken, zei Cicé.
Neen, plaagde Vintimille, zijn
kamer is hem opgezegd.
Ook niet, zei Sabran op een
toon, die zijn Zuidelijke afkomst ver
ried, ik weet hetzijn meisje heeft
hem afgeschreven.
Wie is het, wie is het t vroegen
alle makkers.
Een oude hertogin-weduwe 1 riep
Anteroche, ik ken hem, hij houdt van
oudheden.
Trémiére, wil ik den naam eens
noemen rf vroeg Sabran.
Een trek van vermoeienis legde
zich over het gelaat van den officier.
Zwijgend steeg hij uit den zadel.
Hoe sterk is de statie
- Vier geweren, luitenant.
Goed. Laat mijne paarden drin
ken. Over twintig minuten rijd ik
verder.
Luitenant, de stem van den vrij
williger klonk ietwat heesch, als de
onderofficier er niet door gekomen is,
dan zal 't den luitenant ook niet ge
lukken.
En als die beiden door een
paar gele schurken neergeschoten langs
den weg liggen Of als zij hun paar
den verloren hebben
De vrijwilliger zweeg. Dan sprak
hij haastig:
Luitenant, ge kent den weg van
den draad niet. Sta mij toe, dat ik
meerijd.
De officier reikte hem de hand.
Goed, ge rijdt mee. Een van
mijne manschappen kan voor u hier
blijven.
Twintig minuten later verlieten drie
ruiters in snelle draf de statie.
Zwijgend reden zij door de stille
steppen.
Langzaam verstreken de uren.
't Was na middernacht, toen eenige
lage bergtoppen voor hen opdoemden.
De zwarte klippen, fluisterde de
vrijwilliger. Hier rechts van dien ter
mietheuvel is mijlpaal 220.
Vol spanning staarden zes oogen
naar de puntige rotsen, die dreigend
tegen den donkeren sterrehemel af
staken. Geen geluid in den ganschen
omtrek, slechts het snuiven der paar
den en de lichte klank der hoeven op
den steenharden grond.
Nog geen tweehonderd meter waren
zij de klippen voorbij, daar sprong
het paard van den officier verschrikt
ter zijde.
Daar voor u, in het gras, riep
de vrijwilliger.
Als op commando sprongen de rui
ters gelijktijdig uit den zadel en
vlogen naar de plaats waar een grijze
massa onbeweeglijk nederlag. Twee
lijken half naakt uitgeschud - de
onderofficier een schot door het hoofd,
de andere een door het hart.
Harde, eeltige handen drukten hun
de oogen toe, die nog wijd open, in
doode'.ijke ontzetting den nachtelijken
hemel aanstaarden, waar miriaden van
sterren fonkelden in kouden, vreem
den glans.
Daarna zochten zij de omeeving af.
Dertig tot veertig aschhoopen nog
warm, eenige weggeworpen of verloren
geitenvellen, versche paardenmest en
in het gras talrijke hoefsporen, die in
oostelijke richting, naar het Karrasge-
bergte voerden.
't Kunnen wel bij de twee
honderd gele schoften geweest zijn,
mompelde de officier voor zich heen.
Luitenant, hier is de draad door
gesneden, riep de vrijwilliger. *t Schei-
apparaat ligt er nog naast.
Maak de leiding weer in orde,
beval de officier.
Meldt dan de zaak naar beide
richtingen en wacht, tot de lijken af
gehaald worden. Ik volg 't spoor met
Hendriks om te zien waar de schur
ken gebleven zijn.
Jan min of meer bewogen en opge
wonden, trachtte te lachen, terwijl hij
ten antwoord gaf
Als je kunt George, waarom
niet.
Nu dan, kameraden, luister maar
eens wat mij gebeurd is. Drie dagen
geleden loste ik onzen vriend Trémière
af op de wacht aan de Tuileriën;het
was'zes uur 's avonds. Nadat ik daar
een half uur gestaan had, begon ik
mij verschrikkelijk te vervelenik
wachtte op een ingeving, hoe den tijd
door te brengen en staarde naar de
muurdaar bemerkte ik een soort van
opschrift, dat met de punt van een
degen in den steen was gegraveerd.
Nadat het er gestaan had, was men
wel bezig geweest het uit te krabben
maar ik heb het wel weten te ont
cijferen, en ik heb d'aar een naam
gelezen, een hecle mooie naam, die
gij in geen duizend keer zoudt raden
Itefanie storid er geschreven.
Ha 1 ha 1 Zoo, zoo riepen allen.
Wat hebt gij daartegen in te
brengen, Trémière? vroeg Ciocé, heet
zij geen Stefanie
Stefanie de Romanin, vrouwe
van Bruix is wel bekend bij ons in
het Zuiden, merkte Sahran op.
Juist, juist! riepen een paar
stemmen.
Bij dien naam van Stefanie was Jan
opgestaan. Hij trachtte nu niet meer
te lachen. Zijn gelaatstrekken druk
ten een mengeling van smart en van
toorn uit.
Laat dat, heeren, als ik u ver
zoeken mag! zei hij.
Zou de luitenant niet wachten
tot er versterking komt? waagde de
vrijwilliger op te merken.
't Heeft weinig doel, klonk het
antwoordof wij met twee of met zes
man rijden, is tamelijk wel gelijk.
Een stomme groet, en de beide rui
ters bogen rechts af naar het gebergte,
de karabijn in de vuist, de lichamen
diep over de halzen der paarden ge
bogen, om geen oogenblik het spoor
te verliezen.
De achtergeblevene had spoedig
den draad weer hersteld. Het was
hem gelukt, met de naburige statie
verbinding te krijgen en het voorval
te melden.
Zijn paard graasde vreedzaam in de
nabijheid.
Dan richtte zich de vrijwilliger op
en luisterde in den stillen nacht.
Alles zwijgt.
Slechts de klagende schreeuw van
een jakhals, die aangetrokken door de
bloedlucht, rond de plaats des onheils
sluipt.
Hoor, wat was dat? Twee
schoten.
Donderend rolde de echo door de
kloven van het Tafelgebergte. De vrij
williger sprong in den zadel. Hij
drukte het vermoeide paard de spo
ren in de zijde en rende in wilden
galop naar het gebergte. Spoedig
dwong de stijging van den weg tot
den draf, eindelijk tot stapvoets rijden.
Daar, waar een diepe kloof een
natuurlijke toegang tot het Karrasge-
bergte vormde, dwong hij zijn paard
met een plotselingen ruk tot staan.
Op den grond lag een jonge Hot
tentot met verbrijzelde schedel, daar
naast een gebroken karabijn en wei
nige schreden verder twee zwijgende
mannen. Hunne bleeke gezichten
glansden in het heldere maanlicht. De
lijken waren nog geheel gekleed, slechts
de karabijn van de luitenant en de
patronen ontbraken.
Zwijgend boog zich de vrijwilliger
over de gevallenen. Een schotödoor
de borst als ginds en geen teeken
van leven meer. Hij bedekte de lij
ken met steenen en twijgen. Dan
reed hij langzaam naar de zwarte
klippen.
Toen de zon opging in het oosten
met schitterende pracht, zat hij weer
op de baan, waar de draad hersteld
was en sprak met harde stem in den
mond der spreekbuis. Maar af en
toe kwam eene koude rilling zijn rug
langs glijden, als hij keek naar het
lijk van den onderofficier, waaraan de
jakhalzen reeds geknaagd hadden.
Twee dagen later zal het geweest
zijn.
Toen zaten twee vrienden tezamen
en rookten blauwe wolkjes voor zich
uit.
Nieuws uit Afrika vroeg de een
flegmatiek.
Ja, weer een officier en drie
minderen gesneuveld.
Vreeselijk. Ja, ja, als men be
denkt, hoe lang de strijd nu al geduurd
heeft, en hoeveel geld en menschen-
levens die zaak al kostte, dan vraagt
men zich toch onwillekeurig af, hoe
staat het tegenwoordig met den geest
in ons leger.
Maar zijn makkers begrepen niet,
hoe wreed zij waren.
Zij bleven aanhouden en schenen
genoegen te krijgen in hun plagerijen,
Sahran vulde de glazen der jonge
lieden.
Kameraden, zei hij, ik zal den laat-
sten toost instellen. Kom, Trémière,
licht mee uw glas op.
Jan nam zijn glas op in de hoop,
dat er geen sprake meer van hem
zijn zou.
Ik drink, zei Sahran, ik drink op
Stefanie 1
Met een toornige beweging wierp
Jan zijn glas op den vloer, dat in
duizend scherven vaneen sprong,
Zij is dood f riep hij uit.
En zich een weg banend door zijn
verschrikte makkers, liep hij heen, ten
einde de tranen te verbergen, die uit
zijn oogen welden en het leed, dat
hem te machtig werd.
Dit voorval speet hem zeer. On
middellijk was zijn besluit genomen.
Ik ga bij de garde weg, dacht hij
men weet er nu alles van mii en ik
zal liever dienst nemen bij een gewoon
regiment te velde.
Eenige dagen later was Jan de Tré
mière, dank zij de bescherming van
eenige invloedrijke personen aan het
hof, wier achting hij zich had weten
te verwerven, benoemd tot luitenant
bij de garde te Parijs.
Wordt vervolgd.