1AIA MD! AAN HET ZEEVEREN. Gewestelijk Nieuws. onze bevoegdheid, o.m, ingeval van klagt of verschil daaromtrent, zooda nig te beschikken, als Wij zullen be vinden te behooren. Art. 3. De regten van jagt, vis- scherlj, vogelarij, nakoop, pondgeld, veeren en soortgelijken, zullen, op den voet bij het voorgaande artikel be paald, door de eigenaren der heerlijk heden worden behouden, onder speci ale onderwerping echter van alle de zelve regten aan zoodanige modifi- catien en reglementaire bepalingen als Wij vermeenen zullen, omtrent eenige daarvan, of omtrent alles, te moeten vaststellen te welken aanzien Wij ons alle mogelijke ruimte voorbehouden. Wij teekenen hierbij aan dat genoemd besluit van 26 Maart 1814 siechts was eene provisio neel e regeling tot herstel van door de Staatsregeling van 1798 afgeschafte heerlijke rechten en deze provisio- neele toestand is gebleven tot op den dag van heden, uitgezonderd voor het recht van collatie (beroeping van pre dikanten), dat finaal werd geregeld bij Besluit van 28 Sept. 1814 St. 102, en voor het heerlijk jachtrecht, dat finaal werd geregeld bij Besluit van 8 Feb. 1815 St. 11 dat de andere heerlijke rechten of met de daad door latere wetgeving, waarmede ze in strijd kwamen, zijn afgeschaft, of bleven bestaan doch in eenen ongeregelden en dus wetteloozen toestand, vermits ze wettelijk zijn af geschaft (in 1798, herhaald in 1801 en 1805) en provisioneel beperkt zijn her steld dat in de beraadslagingen over ge noemd art. 4 voor beroep op schade loosstelling der afgeschafte heerlijke rechten werd verwezen naar art. 81 en 94 der grondwet van 1814 en art. 154 der grondwet van 1815, doch hierin wordt alleen gesproken van de inrichting van de besturen van Steden, Heerlijkheden, Districten en Dorpen, eene zaak dus van regeling van plaat selijke besturen, zoodat de vermelding van heerlijkheden slechts was de be naming van wat we nu noemen bur gerlijke gemeente dat de vroegere veerrechten, zooals ons is gebleken uit raadpleging van verschillende veerkwesties te vinden in de Groot Placaetboeken, waren nu eens in wezen eene b e 1 a s t i n g die verhuurd werd zooals vroeger meer malen het innen van de belastingen werd verhuurd, dan eens een gewoon staatsbedrijf dat werd verhuurd; dat, indien het veerrecht Kortgene in oorsprong (en de oorsprong ligt vóór de koopakte van 1478) is geweest een belasting, dus zaak van publiekrecht, wij het beschouwen als onwettig door dat het alsdan met de daad is afge schaft door de ingevoerde algemeene belastingwetten dat, indien het veerrecht Kortgene in oorsprong is geweest eene parti culiere onderneming, persoonlijk of door een huurder uitgeoefend door den Heer van Kortgene, dan is dit veeirecht, aangenomen zelfs dat het oorspronkelijk of later was erkend als een monopolie, tochgeen mono polie meer doordat met de Staats regelingen na de Revolutie is inge voerd de vrijheid van het uitoefenen van bedrijven. Ondanks dus het Souverein Vorste lijk Besluit van 26 Maart 1814 blijft onze conclusie onveranderd indien het veerrecht wettig bestaat, dan is dit veerrecht geen monopolie, en is dus de provincie wettig bevoegd te varen van steiger tot steiger. Dit is het doel van ons betoog, en, aanvaardt de Provincie onze stelling, dan zal zeer spoedig een verbetering zijn gebracht in den onhoudbaren toe stand van verbinding tusschen Noord en ZuidBeveland. Eene slotopmerking. Het Besluit van den Souvereinen Vorst is van 26 Maart 1814 en de Grondwet 1814 is van 29 Maart 1814. Op 26 Maart 1814, dus drie dagen vóór de Grondwet zijne Souvereine rechten beperkte, vaardigt hij af zijn besluit tot herstel van afgeschafte heerlijke rechten, en hij zou dit na den 29 Maart 1814 niet meer hebben kunnen doen, omdat hij na dezen dag niet meer was de wetgever alleen in dergelijke zaken. In de Grondwet van 29 Maart 1814, die dus op 26 Maart reeds geheel in ontwerp gereed was, komt dat herstel-'niet voor, zoodat wij besluitendat de Souvereine Vorst, wetende of hebbende ondervonden dat de afgeschafte heerlijke rechten niet meer door de samenstelllers van de Grondwet gewild werden, ze op een s 1 i n k s c h e wijze heeft willen her stellen door te laten voortzetten een wetteloos bezitrecht. Deze wijze van do°n is geweest een v a 1 s c h werló, en wegens dit valsche werk ontstaan nog voortdurend kwesties, niet alleen in zake het veer Kortgene maar ook op ander gebied. In dit slinksche werk vinden we terug den Oranje als grondeigenaar. Vroom, oprecht en warsch van het kwaad. Zoo leefde, zegt ten Kate in zijn De Jobeïde, Job, des knecht de^Hee- ren. Als eene beproeving in Gods hand wordt de rijke Job op eenen dag be roofd van al zijn goed en van zijne kinderen, en ten slotte geslagen met ziekten, die hem melaatsch maken van den voetzool tot het hoofd. En in deze beproeving verliest hij niet zijne deugd en zijn Godsvertrouwen. Daarop komen hem drie vrienden troosten, maar troosten hem op dezen grondslag, dat al zijne ongelukken verdiende ongelukken moeten zijn, straffen voor begane zonden, waartegen Job zich verdedigt, en op al die verma ningen beroept hij zich nu eens vol hoogmoedigzelfvertrouwen op God, dan weder zinkt hij in moedelooze angst ter aarde. De beproeving van Job is geen lou tering, die hem van zijn zonden moet reinigen, maar een lijden voor den roem en heerlijkheid van God zeiven. Dit is de grondgedachte, die reeds is vervat in de Inleiding van het Ge dicht. Satan verschijnt in de raadsvergade ring van God met Zijne engelen, ver telt dat hij van de aarde kwam en God vraagt hem, of hij daar Zijn dienaar Job heeft gezien, „vroom, op recht en warsch van 't kwade." Satan heeft Job zoo gezien, doch zegt, dat Job zoo deugdzaam is omdat hij door den zegen Gods op al zijne onder nemingen daar voordeel bij heeft, en dat Job de deugd zal verlaten als de zegen Gods hem verlaat. De eer van God zelf is gemoeid in deze beschuldiging. Als het toch waar is dat Job, en Job als het type van den vrome, alleen deugd en geloof heeft ter wille van de stoffelijke voor deden, dan wordt geloochend, dat God oprecht bemind wordt, dan vindt God in de vrije schepselen niets an ders dan huurlingen, dan is mislukt de schepping van den mensch met voor doel in het met vrijen wil God te beminnen om God zeiven. Job, in het verlies van zijn goed en van zijne kinderen, in zijn lijden en in zijn vernedering, blijft trouw in zijn deugd en in zijn geloof zooals hij trouw daarin was in de dagen van zijn rijkdom gelijk hij God diende in de dagen van zijn voorspoed, zoo bleef hij daarna God dienen om niet. Hier mede werd de beschuldiging van Sa tan geloogenstraft en God verheer lijkt door het met geduld door Job gedragen lijden. De beschuldiging van Satan, dat de vrome slechts God dient uit baatzucht, is er eene, die in het christelijke Ne derland van onzen tijd wel eens in herinnering mag worden gebracht. Is toch de vrome baatzucht niet terug te vinden in de geld- en heerschzucht van velen, die willen zijn de dienaren Gods? Niet terug te vinden in onze politieke christelijk heid, die de vrome leuzen bemint doch den christelijken geest veracht Niet terug te vinden in het streven, om in de werken tot weldoende volks actie, in de naastenliefde, te enten verkiezingsdoeleinden Niet terug te vinden in de daad van te weigeren de Sacramenten aan hen, die, en om dat, zij het kerkelijk gezag wijzen op zijn plicht om dit gezag niet te leggen in de wereldlijke zaken Vroom, oprecht en warsch van 't kwadeIs dat vroomheid van elke week te zitten aan de Tafel des Hee- ren en het hart hebben vol nijd tegen hen, die geen gluiperts willen noch kunnen zijn Is dat oprecht heid van tegen hun evenmensch valsch te zijn Is dat warsch van 't kwade van kwaad te verzinnen en te spreken en van zich op boosheid te beroemen En zijn deze drie vragen niet bijna zonder uitzondering toepasselijk, op den een meer den ander minder, op allen in ons gewest die hier als de offi cie e 1 e vromen willen doorgaan Dient de vrome slechts God uit baatzucht dan maakt hij den gods dienst tot eene broodwinning, maar hij dient God niet, hij bedriegt God en God laat zich niet bedriegen. Het einde van dezen vrome kan geen goed einde zijn. o— Nu en dan heeft Zelandia een ge leerd artikel, en als ze dit heeft is het met haar mis. Ze heeft het Dins dag gehad over de kenteekenen, waar aan een goed Katholiek blad wordt gekend. En haar geleerdheid bestaat dan, onder aanhalingen van allerlei Pause lijke beslissingen die echter even goed kunnen bewijzen, dat een bok eigenlijk geen bok is maar een koe door hare beslissing: dat het kenteeken bestaat: in het als schrijver zijn trouw zoon der katholieke kerk. En men houdt op goed katholiek te zijn, als men niet meer gehoorzaam is aan den Paus, en een kenmerk van onderda- digheid aan den Paus is blinde on derdanigheid aan den Bisschop, en deze onderdanigheid geldt ook de actie der Kerk in de samenleving, dat wil zeggen ook op politiek en sociaal terrein. Op het blad dan, dat een dergelijk kenteeken mist, is toepasselijk het woord van de Maistre, om het niet te lezen met den plicht het in het vuur te werpen. Dit is Zelandia's geleerdheid. Hoe speelt het brave en vrome blad het dan klaar met b.v. de Standaard, het blad van dr. Kuijper, de protestant- sche leider van de Christelijke Coalitie, waartoe ook behoort de Katholieke Staatspartij Wij moeten aannemen, want wij zouden niet gaarne durven veronder stellen, dat Zelandia niet zelve doet wat zij aan anderen aanprijst, dat Zelandia dus leest geen ander dan Katholieke bladen. Nu leest Zelandia ook de Volkswil, doemt ons blad niet naar het vuur, en verklaart dus, dat de Volkswil in haar oog een katho liek blad is. Wie had nu zoo iets van het vrome blad kunnen verwachten Wij be ginnen werkelijk te gelooven, dat de wonderen de wereld nog niet uit zijn. Wat betreft gehoorzaamheid aan den bisschop als kenteeken van katholici teit als Zelandia haar Cathechismus opslaat zal zij vinden, dat de Paus is de plaatsbekleeder van Christus op aarde. En waarvan plaatsbekleeder? Doch zeker niet van de wereldlijke zaken, want Christus leerde en be wees, dat Zijn rijk niet is van deze we reld, en dus is de Paus ook niet de plaatsbekleeder van een wereldlijk rijk. En als de Paus dit niet is, dan is het toch ook niet de bisschop, die zijn ambt ontleent aan de aanstelling door den Paus. En als de bisschop dit niet is, dan mist zeker Zelandia toch wel het recht om iemand als katho liek te verketteren als deze vermeent, op gezag van den Paus zeiven, dat het kerkelijk en burgerlijk gezag souverein zijn ieder op eigen niet op eens anders terrein, en dat dus ook de katholieke geloovige slechts in zijn geloof onderworpen is aan den bis schop maar als burger dit niet is. Wij laten Zelandia in den regel maar in haar eigen sop gaan koken, en plaatsen het vorenstaande dan ook alleen om eens te meer te laten zien, dat zij niet leeren wil noch Iee- ren kan. En daarmede veroordeelt zij zich als niet strevende naar on derrichting. Hoe wil zij dan toch an deren onderrichten Protestautsch Oordeel. o Onder het opschrift: „Het Nieuwe Testament", schrijft ds. W. Lamers in de „Rotterdamsche Kerkbode waar- deerende woorden over het bekende „Roomsche Bijbeltje". De vier Evangeliën en de Hande lingen der Apostelen zijn in keurig Nederlandsch vertaald, en voor gerin gen prijs verkrijgbaar. De vijf Room sche bisschoppen hebben deze verta ling aanbevolen, „met den wensch dat zij weldra in geen enkel katho liek huisgezin ontbreken zal." Dat was in 1906. Sinds dien is er heel wat van gedruktin mijn bezit is een ex. van het 69ste duizendtal. Het merkwaardigste is nu, dat deze gedeeltelijke vertaling verreweg de beste is die wij tot voor korten tijd hadden. De vele leerlingen van den vorigen Rektor van de Ned. Zendings school weten, dat Z. H. Gel. deze vertaling zeer nadrukkelijk heeft aan bevolen. Zie, dat heeft mijn Protestantsch hart altijd pijn gedaan. Niet die aan beveling; want ik ben het volkomen met Dr. Van Veldhuizen eensmaar dat dat waèr wasdat wij, Protestan ten, wier vaderen voor en om den Bijbel gestreden en hun leven gege ven hebben, nu, in den aanvang van de 20ste eeuw, bij Rome achterstaan, van Rome een Bijbelverklaring, im mers een vertaling van de vier Evan geliën, moeten leenen, omdat deze beter is dan de onzeWaar is toch onze liefde voor den Bijbel gebleven Het is diep-bedroevend, en soms diep- he.s,chamw.d, Al die liefde voat den Bijbel, och, dat men niet boos werd, maar het ter harte nam maakt dikwijls den indruk niets dan woorden, woorden te zijn Het lijkt mij rein-onmogelijk dat men zoo grootc liefde voor den Bijbel zou hebben en dan zich zou vergenoegen met een vertaling, die over weinige jaren 300 jaar oud isIk kan hier geen weten schappelijke uitweidingen geven, maar o, het is toch zoo diep droevig En nu gaat Rome vóór. Hulde aan Rome, in dit opzicht Frankrijk en Nederland. o— De vrome lieden in ons goede Nederland zeggen, dat Frankrijk zoo slecht is. Dit kan wel waar zijn, en het volgende geval bewijst, dat er daar iets niet deugt. Het geval is ditEen liefdezus ter verzorgde reeds twintig jaar op een klein dorp gratis de arme zieken en gaf aan deze dan, ook gratis, de geneesmiddelen. Deze liefdezus ter kreeg daarvoor een procesver baal wegens het „onbevoegd uit oefenen der geneeskunst", en eene geldboete als straf, bij niet-betalen te vervangen door hechtenis. Zij betaalde de boete niet, doch, als de gendarme kwam om haar in hech tenis te nemen liep het geheele dorp uit, waardoor de gendarme de zus ter moest vrijlaten. Dezer dagen nu kwam een automobiel de zus ter tegemoet als zij naar de kerk ging, de inzittende gendarmes pak ten haar op en brachten haar naar de gevangenis tot het ondergaan der hechtenisstraf. Dit alles nu is Fransche Wet. Doch wat zegt het goede Neder land van het (door het gezag doof potten van twee zedeschandalen in Zaamslag en Lamswaarde, welke wij, voor den goeden smaak onzer lezers, niet nader wenschen uiteen te zetten Uit de Pers. Onderwijs en Grondwet. Het liberale orgaan uit de Maasstad bevatte de vorige week een bitter-boos artikel over 't geen in het rapport der Staatscommissie voor de Grond wetsherziening is voorgesteld ten aan zien van het onderwijs. Indien zóó hield de N. Rott. Crt. haar lezers voor indien het onderwijs-artikel inderdaad gewijzigd mocht worden, zooals de Commissie het voorstelt, dan loopt het uit op een „vermoor den van de openbare school en daar mede op een daling van het peil van het Volksonderwijs!" „De Gelderlander" steekt nu een beetje de draak met de argumenten, die het blad van de vrijheidspropa- ganda, van het onvolprezen particu lier initiatief, aandraagt tegen de voor gestelde wijzigingen in de Grondwet betreffende het lager onderwijs. Het cardinale punt in de wijziging, die de Grondwetscommissie voor draagt, is een volkomen wending in den bestaanden toestand. Thans zorgt het Rijk, dat overal van Staatswege voldoend lager onderwijs wordt gege ven, met eerbiediging van ieders gods dienstige begrippen. Het gewijzigde grondwetsartikel behelst, dat de Staat zorgt voor voldoende lager onderwijs, voor zoover daarin niet door de in gezetenen wordt voorzien. Men zou zoo zeggen, laat de Gel derlander hier dan op volgen vooral zij, die steeds het woord „vrijheid", het woord „particulier initiatief" in den mond hebben, moesten de eersten zijn, om deze regeling toe te juichen. Aan de ingezetenen de daad, aan den Staat het toezichtKan het mooier En toch, de N. R. Ct. voorspelt het, „van stad tot dorp zal links over de heele linie de uitroep weerklinken onaannemelijk." Hieruit blijkt opnieuw, dat de libe rale princiepen altijd slechts in zoo verre gelden, als het liberalisme zelf er baat bij vindt. Geeft men aan de vrijheid, aan het particulier initiatief in school den voorrang, dan kan de van Overheids wege opgedrongen school het niet bol werken. En van de Overheidsschool moet het liberalisme het toch maar hebben. Daarom, leve het particulier initia tief, leve de vrijheid als het ons te pas komt. O HULST. In de zitting van den ge meenteraad van 1 Augstus werd, na dat aan den heer van der Woude op de meest eervolle wijze op eigen ver zoek ontslag was verleend als chef- gasmeester der gemeentelijke gasfa briek, als zoodanig benoemd de heer F. Peelers te Hillegom. Op de vraag van den heer de Paepe om de verzoekschriften van den heer Cuijle en van Vriendenkring te be handelen antwoordde de voorzitter, dat door B. en W. nog geen advies kon worden uitgebracht. Op de vraag van den heer Fricot hoe het zat met de pomp te plaatsen nabij het Station werd door den voor zitter geantwoord, dat het onderzoek nog niet was afgeloopen. HULST. De oudgekende liefhebber E. de Bruijn van de duivenmaatschappij „de Postduif" gevestigd bij D. Bies- broeck alhier heeft op 27 Juli 1912 de eerste en tweede prijs behaald op Bordeaux, in het concours van Stekene (België). De duiven waren gelost om zes uur, de eerste duif de compagnon de vitesse, was geconstateerd om 5 uur 37 minuten en de tweede vitesse om 6 uur 21 minuten, waarbij hij nog voor heel Antwerpen zat waarvan 1500 duiven deelnamen. Dit is reeds de tweede maal dat de compagnon voor geheel België zit. HONTENISSE. Naar wat wordt ver luid ligt het in de bedoeling de zoo veel besproken zaak van Lamswaarde op ouderwetsche manier te doofpot ten, en moet de pastoor van Lams waarde veel spijt hebben, dat hij de zoolang stilgehouden zaak, die hij reeds langen tijd wist maar niet wilde gelooven, publiek met den vinger had aangewezen. Het is niet bekend, of de ouders der kinderen iets zullen doen, en zoo ja, of zij voornemens zijn de kinderen thuis te houden tot zoolang geen recht gedaan is. LAMSWAARDE. De heer J. Adriaanse, hoofd der school alhier, behoort niet tot de Volks- wilpartij en staat alzoo buiten het „neem al het uitvaagsel van 20 ge meenten." ZAAMSLAG. Alhier werd op de gebruikelijke wijze van af het gemeen tehuis afgekondigd, het onlangs door den Raad genomen besluit waarbij de verordening van politie werd gewij zigd, zoodat voortaan op Zon- en er kende Christelijke feestdagen de her bergen in deze gemeente zullen zijn gesloten van des voorm. 9—11 en des nam. van 2—4 ure, en daarin geen bezoekers mogen vertoeven, uit gezonderd zijn familieleden in den 1 en en 2den graad van bloedverwantschap en personen wier tegenwoordigheid aldaar noodzakelijk is, terwijl deze bepalingen ook niet van toepassing zijn op reizigers en logeergasten die werkelijk in het huis verblijf houden. Tern. Ct. Het Vrije Woord voor Abonnós. o Oedacliten over 1913. We zagen dus, dat er heel wat te doen zal zijn. Het is nu maar de kwestie de zaken goed aan te pakken. Een verkiezing wordt graag vergeleken bij een veldslag, doch deze vergelij king gaat niet geheel op. Bij een veld.slag beslist het grootste getal niet altijd, de geschiedenis leert dat. Bij eene verkiezing is het niets an ders dan het aantalhet grootste getal, dat moet dus bereikt worden. Hiermee is de taak voorgeschreven, die te vervullen is. Men weet, hoe men kiezer wordt, 't Gemakkelijkst is het voor den man, die belasting betaalt, die komt van zelf op de lijst. Doch de anderen, en dat aan tal is niet klein, moeten op de lijst gebracht worden door aangifte en dat is nog al een lastig punt. De laatste categorie zijn meestal jonge lieden, die, als 't er op aankomt wel kiezer zouden willen zijn, doch er overigens niet aan denken om er eenige moeite voor te doen, zeker niet in onze streken Dit soort van kiezers wordt opgezocht door de kiesvereenigingen op de dorpen. Deze zijn echter zoo vrij de candidaten te wegen en hellen zij over naar den vooruitstrevenden kant, dan laten zij hen stilletjes thuis, want het zou

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 2