houen van den luitenant. Die luiten is depothouder in Rotterdam en die vent, die drie centen kreeg fabrikant. En z'n auto met zijn chauffeur is in - het dorp gestald... Die vent kan de Ba taljonscommandant wel uit zijn mouw schudden... en toch is-ie maar gewoon soldaat zooals wij jongens. Dat hei je nou tegenwoordig, sprak een Am sterdammer. Alle rijke gasscrs motte nou ook diene. De arremoedezaaiers zoo as wai niet alleen... Dat zit 'm in de socialen... die hebben dat ge maakt... die willen het kappetaal er onder hebben. Hebbe ze gelijk of niet... 'k vind die Troelstra een fideele jongen. Mot je Duijs hooren, sprak een ander, die^zegt alles wat er voor z'n bek komt?.. Maar ik zeg maar, dat het al die socialen te doen is om in de Kamer te komme en de cen ten op te strijken. Zitten ze eenmaal in de Kamer, dan houwen ze d'r bek en ze hebben maling an de kiezers, 't Is voor de baantjes en niks anders. Zeg, vaoder, die raak je daar is net jes kwijt repliceerend de Amsterdam mer. 'k Dacht wel, wat sit me die fint belaaserd te kaike, maar nou heb 'k-ie geschoten. As-ie meepraot mot je goed meepraoten. Aan klispraotjes hei je gen pist. Ik zig maor dat et kapitaol de pest is voor de maasschap pij. Nou willen de socialen allemaal waot verdeele... Maar 't gróótste ge deelde voor d'r eigen houen... weder de ander. Wil ik je eens wat zeggen, zei een groote kerel, toetredend op den Amsterdammer, die zich meer en meer opwond. Je mot éérst is lééren denken en éérst is zorgen, dat er op je zelf niks te zeggen valt. Dan mot je naar een ander kijken en als je dan nog tijd over heit, dan mot je eens naar de socialisten gaan luiste ren. En als je dan wat gezond ver stand in de schedel heit, dan zal je begrijpen, dat ze verduveld graag wil len laten staken, maar dat ze zich geen donder aantrekken, als je je werk kwijt raakt. Wil je patroon je dan niet meer hebben, dan ben je 'een martelaar, want je bent „uitgeslo ten" en als je uitgesloten ben, gaan ze met jou reclame maken voor hun partij. En daarvoor, vadertje, leent een goeie HoSIandsche jongen zich niet... Nou jij Sal 'k me moei ma ken om zooveel hersenverv/eektheid, smaalde de Amsterdammer. Voorm'n porsie valt me heele vaoderland in mekaar... En vloekend liep hij weg naar den cantinewagen waar htj een fleschje bier kocht, dat hij liet leeg klokken in zijn keelgat. Dat is nèt zooiets als met die zielsverhuizing, begon er een. Als je dood ben kan je ziel in een hond terecht komme of in een kip... Zoo, Tinus, nou... dan heb ik moed, dat jouw, dat jou ziel in een ezel of een eend terecht komt. Antetréje... aantréééje... Plots werd het een groote bedrijvigheid. Aantréje De mannen maakten elkander wakker, overal vertoonden zich suffe gezichten. Waar de geweren netjes aan rijen stonden, stonden reeds soldaten aange treden. Uitrustingen en ransels wer den omgehangen. Antreje aan- trejeSignaal schetterde over de breede onafzienbare heide, waar in de verte een herder zijn kudde schapen misdaden van haar vader, waaraan zij onschuldig was, maar waarvan zij de schande mee droeg en dat gezicht wekte zijn medelijden cp. „Ongelukkig kindmompelde hij. Buiten, op korten afstand der deur, wachtte zijn neef in den regen, die nederviel en 2 les doo/drong. Het gelaat van Jan werd duister, toen hij ontwaarde hoe ontdaan de grijsaard eruit zag. Nu oom vroeg hij. Arme jongenantwoordde de markies en drukte hem de hand, mid den op de straat daarop wierp hij een pand van zijn mantel over den schouder van Jan, stak zijn arm on der dien van den jongeling, en zich over hem buigend, zei hij op zijn meest welwillenden toon Kom mee Zij gingen den kant van de Mer- linière op dicht tegen elkaar aangedrukt, waar zij midden op den weg in den fijnen motregen liepen door de ven sters van den winkel zag Stefan ie hen na, de oogen badende in de tranen zoo verwijderden zij zich in den nevel. XII. Twee maanden later, in het begin van September was ridder dan Tré- mière benomd tot lijfgarde van Ko ning Lodewijk XVIII en kreeg het be vel naar Parijs te vertrekken. De heer de la Hansaye had deze gunst slechts behoeven te vragen om haar I onmiddellijk te verkrijgen. Zij -i naam, zijn langduiige diensten, zijn oude liet weiden. De zon stond nu hoog aan den hemel en zichtbaar steeg de warmte van den heidegrond op. Links lag de straatweg met de hooge boo- men. Auto snorde er in vliegende vaart voorbij. Een leeuwrik steeg al hooger in de ijle lucht, jubelde, dan rijzend en dalend zijn liefdeliedjes uit, om dan plots loodrecht neer te vair len, naar 't nestje met de eitjes, ver scholen achter de heideplantjes. Sag ie dien leeuwerik, Gijs Die lagerde vol plane naar beneje... is dat een stukje werk voor zoo'n beessie Neemt gewééér! Klaaaar?... Stil!... Pijpen weg... Stem van den kapitein Met vieren rechts uit de flank... Marsch. Daar gingen we, uitglijdend door de gladheid onzer schoenzolen. We stap ten over kuilen en putten. Hoe laat is 't, Bertus Half twee... Zoo... dan nog eventjes 3y2 uur tirailleeren en dan zijn we thuis... En zeulend ge weer, uitrusting en ransel, liepen de Rotterdamsche huisvaders achter den kapitein aan, die op en top militair, zoo gaarne gewild had, dat zijn com pagnie evenveel hart voor „de zaak" had als hij.... Bergen op 2oom Juli 1912. Een nuvhtereu opmerking. Het is misschien erg „nuchter", schrijft het „Friescb Dagblad". Maar wij hebben maar niet kun nen begrijpen, waarom de tachtig aanstaande voorzitters van de tach tig toekomstige Raden van Arbeid moeten genieten een salaris van 4000 gulden. Zegge elkvier duizend gulden. Een hoogleerareu-traktement. En een ministers-pensioen. Nu weten we wel, wat er gezegd wordt. Daar wordt gewezen op tal van dergelijke posten, die ongeveer op dezelfde wijze worden gehonoreerd. Doch dan was 't waarlijk hoog tijd, om nu eens iets minder te bie den. Yoor f.3500, ja voor f3000 is 't nóg te doen, dunkt ons zoo Echter zegt men, d&u krijgen we geen keus van sollicitanten. Men moet menschen hebben van zekere opvoeding, stand, beschaving, kennis en ontwikkeling. Zeker, zeker d&t is waar. Doch de Regeering vergist zich als ze meent, dezen niet beneden de vierduizend gulden te kunnen krijgen Eerlijk gezegd het stuit ons. 't Is aan alle kanten verkeerd. De burgerij moet er voor bloeden Terecht klaagden dezer dagen Amsterdammers van den buitenkant er over bij den Commissaris der Koningin, dat de salarissen in ge meentedienst maar &l worden opge voerd. 't Geeft zoo'n onevenredigheid. In particuliere betrekkingen wordt betrekkingen maakten, dat het hof hem welgezind washet was voor den grijsaard een groote voldoening dit te ondervinden en een heele troost en verzachting van het leed, dat hij ondervond, toen hij zich van zijn pleeg kind moest scheiden. Op den aangewezen dag gingen de markies, Jan, Baptist en Isabella te voet van de Merlinière om zich naar Angers te begeven, waar de jonge gardist de diligence moest nemen. Die vier personen waren in vier groe pen verdeeldvoorop liep de mar kies, met krachtigen pas en praatte over veldslagen en hinderlagenbij de herinnering aan zijn oude helden daden werd zijn gelaat hooger ge kleurd, alsof de kruitdamp hem naar het hoofd steeghij praatte luid en deed allerlei raadgevingen over de taktiek in tijd van oorlognaast hem liep Jan, ernstig, en een weinig trotsch, dat hij voor de eerste maal als een echte ridder de Trémière kon voor den dag komen in de fraaie uniform van het aanzienlijke korps, waarin hij dienst ging nemen. Achter hem kwamen Baptist en Isa bella. Isabella draafde blazende naast haar ouden helper voort en wischte zich beurtelings het voorhoofd en de oogen af. Zij droeg een servet in de hand, dat bij vier punten was dichtgeknoopt. Zij was in geen goed humeur dien dag, nog minder zelfs dan andersen er was niets, wat meer haar ongeduld gaande maakte, dan te zien, dat haar kameraad Baptist met groote stappen soms méér kennis en arbeid ver- eischt en staat de bezoldiging vaak zooveel lager. Terwijl 't onderscheid te groot is. Met de „lagere" betrekkingen. Waar soms gebrek wordt geleden. En als men nu met die buiten gewone traktementen ook nog bui tengewone menschen kreeg Doch dat is zoo niet. Negen-en-negentig procent is ge woon. En nit die gewonen worden straks ook wel weer de gelukkigen van de 4000 gld. gekozen. Nogeens 't is ons te bar. De Uollandsche haringvloot. In de Mededeelingen over Vis- scberij van Juni publiceert de heer F. C. Evers de gebruikelijke statis tiek over de Hollandsche haring vloot in 1912. De vloot, die dit jaar aan het bedrijf zal deelnemen, is samengesteld uit 546 zeilloggers (Ylaardingen 116, Maassluis 99, Scheveningen 195, Katwijk 98), 44 stoombooten (Vlaardingen 30), 9 motorsloepen (Vlaardingen 5), 6 loggerbommen (alle te schevenin gen), 130 bommen (Scheveningen 76, Katwijk 50), totaal 735 sche pen. (Vlaardingen 151, Maassluis 104, Scheveningen 279, Katwijk 150). Vergeleken bij 1911 is het aantal vaartuigen met 19 schepen verminderd, waarbij sterk op den voorgrond treedt de vermindering ■pan het aantal bommen met niet minder dan 29, welke vermindering echter ruimschoots is goedgemaakt door de vermeerdering van het aan tal zeilloggers, n.l. 9 en 1 motor sloep. Aangaande den bouw aard der sche pen kan hier nog worden aange merkt, dat het gebruik van stalen schepen meer en meer veld wint, immers, laat men de 130 bommen en 6 loggerbommen die alleen van hout gebouwd zijD, buiten beschou wing, dan zijn er van de overblij vende 599 schepen, zeilloggers van hout 393, van staal 152, stoom booten van hout 3, van staal 41, motorsloepen van hout 2, van staal 7. Totaal van hout 398, vanstaai 201. Het getal reederijen vermeerderde te Vlaardingen met 2, verminderde te Maassluis met 1te Katwijk met 1 en nam in Scheveningen toe met 6. In Vlaardingen zijn er gevestigd 53, in Maassluis 34, in Schevenin gen 79, in Katwijk 37, in alle ha vens te zamen 223. Hoewel het seizoen nog nauwe lijks geopend kan worden genoemd, naast haar voorschreed, glimlachend, met een zegevierend gelaat en onver schillig, voor al wat zij zeide, de oogen slechts gevestigd op de blauwe uniform met de roode uitmonstering en het zilver galon, die op tien pas voor hem schitterde. Van tijd tot tijd bleef Baptist even staanhij droeg de bagage van den nieuwen soldaat, dat wil zeggen eenige hemden en en kele boeken in een kalebas van zwart paardenhaareen paar nieuwe schoe nen, met een riempje aan elkaar ver bonden bengelde daarnaast t en nu rekende Jan het tot zijn plicht die nu en dan met zijn mouw af te poetsen, wanneer het stof van den weg ze te veel had vuil gemaakt. Iedere hon derd meter scheen dat opnieuw te moeten beginnen. Isabella liet hem achter zich cn bromde nu en dan. Die beide brave lieden waren, zooals altijd van een tegenover gesteld ge voelen Isabella had spijt, dat Jan wegging en Baptist deed het genoe gen een lijfgardist van „Zijne Maje- teit den Koning" zooals hij zeide te mogen wegbrengen. Toen zij de Baudrièrestraat uitkwa men, zagen zij. dat de diligence naar Parijs, die op de Koningskade afreed, werd ingespannen en dat de bagage reeds was opgeladen. Rond het reusachtig rijtuig bewoog zich een leger van bestellers, van postiijons en stalknechts, van reizigers, die haastig naar hun koffers zochten, 1 maar vooral van ouders, vrienden, en I kennissen der vertrekkenden en van nieuwsgierige:., die mede den weg zoo is er toch reeds vrij wat haring aangevoerd. Tot op heden, 10 Juni, zijn door verschillende beu- ger8 aangebracht 453 kantjes 363 ton. Door 7 zelfvangers, 1295 ton. Door 6 jagers, ISlöton^ Totaal 3174 ton. 0 Hoorn garnizoenstad. Naar aanleiding van de loopende geruch ten omtrent opheffing van het garni zoen te Hoorn was den afgevaardigde van het district, den heer de Jong, verzocht bij den Minister van Oorlog daaromtrent inlichtingen te willen vragen. De Minister heeft daarop, volgens het „Nws." geantwoord „dat het naar zijne meening geen aanbeveling verdient de manschappen over vele kleine garnizoenen te ver- deelen. Uit een oogpunt van econo misch beheer zullen in de toekomst kleine garnizoensplaatsen moeten ver dwijnen. Daaronder behoort ook Hoorn en niet het miost, omdat voor den hoogen trap van cultiveering der omgeving voldoend oefenterrein te Hoorn ontbreekt. De Minister is echter niet voor nemens thans in den bestaanden toe stand verandering te brengen, en verklaarde, dat de verandering ze ker in de eerste vijf jaren nog niet te verwachten is. 0 Een veelvraat. De visscher v. d H. te Twijze- lerheide (Fr.) ving dezer dagen in de Nieuwe Zwemmer een snoek, die ongeveer 16 pond woog. Bij ope ning werden in de maag van den roover gevondeneen naamgenoot van een paar pond, twee waterrat ten en een groot aantal kleine visch- jeg. Kop en ingewanden wogen samen ruim 5 pond. 0 Onveranderlijken. De hoed verandert ieder jaar, Nu groot, dan klein, dan'licht, dan zwaar Al naar de mode van Parijs, Het wil op deze of gene wijz', Maar ach tot allemans verdriet Veranderen, zoo men hoort en ziet, Zoo veel verwarde hoofden niet. 3Ian-zfjn. Wanneer een Hij terzijde gaat Van vrouwtjelief langs wal en straat, Gcdast, gelint, gekwikt, gekwast, En trotsch is c p zoo'n schoonen last, Wat denkt Pantoffelridder dan? „Wat ben 'k een man Wanneer een boekenwurm een macht Geschrijfsel 't hoofd heeft ingebiacht, Dan kent de man zijn waarde allicht, En toont je 't met een zuur gezicht. En licht ook zegt hij 't, als 't goed kan „O, 'k ben zoo'n man hielpen versperren want niets is hin derlijker voor een vertrek dan zij, die zelf niet vertrekken moeten. Men om helsde elkaar, men wisseld hand drukken, de paarden brieschten en stampvoetten en nauwelijks kon men elkander verstaan. Vooruit dan toch mijnheergij hebt immers een plaats binnenin voor Parijs vroeg de conducteur aan on zen jongen vriend. Jawel, mijnheer. Gij zijt te laat, de plaats is al bezet door een dame er is geen plaats meer dan bovenop. Dan zal ik daar gaan zitten, ant woordde Jan. Uw bagage moet gij maar stop pen, waar gij (wilt, de andere is al opgeladen, bromde de beambte, zoo als een. goed beambte brommen moet. Jan keek glimlachend naar zijn ka lebas en zijn schoen°n. „Ik zal ze onder de bank leggen", zeide hij. Het uur der scheid.ing was geko men. Tot tweemaal toe schudde de markies zijn pleegkind hartelijk de handen en Baptist durfde het wagen zijn jonge meester ook de hand toe te steken, na hem zijn bagage te heb ben overgereikt, die hij in de laatste minuten met ware woede afstofte Isabella, die geheel overweldigd was van vermoeidheid en aandoening gaf haar Jantje het pakje, dat zij sedert het vertrek van de Mirlinière droeg. Hier, Jantje, zei hij, dat is voor jou. Meer kon zij niet: zij wendde het Wanneer een brokjen zeemansvleesch Meent, bar- en ruwheid past me 't meest, Met weerzin naar een landrot blikt Of met een air, waarvan men schrikt, Wat denkt dan de anders goede Jan? „Slechts ik ben man Wanneer een boer, naar zijn verstand, Zich meester waant van 't gansche land, En 's marktdags denkt„Die stadslui, och, Wat zijn ze dom, 'k bedrieg ze toch Wat denkt zoo'n Vlegelridder dan „Hé, 'k ben zoo'n man Wanneer men ter comedie gaat, Of hippelt-trippelt op de maat, En je veel voorstelt op je schat, Die je aan je rechter houdt gevat, Wat denkt 't verliefde gekje dan „Och, 'k ben zoo'n man Wanneer je in 't fijn, gedrild „bon-ton", Je kopjen opheft tot de zon, Naar mode „comme il faut" lief heeft Ruim complimenten-vleitaal geeft. Wat knipt, wat buigt, en op je beurt Met and'rer mooiste veêren geurt, Wat zegt U heel de wereld dan „Wat man, wat man „Wat godd'lijk man Neen. dat alleen noem ik een man, Die buigen wil noch buigen kan Die, wat hij vóór heeft krachtig doet Voor wien elk lafaard zwichten moet Niet hooger opvliegt dan hij kan Dat is me een man. Een man is hij, die in zijn jeugd Zich niet afgaf met lage ondeugd. Maar in wiens oog de levensgloed U eerbied voor hem voelen doet Die onrecht zien noch lijden kan Dat is me een man. Die aan de waarheid steeds zijn stem Gewijd heeft, en met kracht en klem Voor eigen vaste meening strijd, Doch and'rer meening hoort op tijd, En, is die beter, nemen kan Dat is me een man. Die niet naar Leer of Vaderland Vraagt, als hij geeft met milde hand, Maar naar zijn eigen innige wet, Me! kracht elk' armen broeder redt Steeds goed doet, waar hij goed doen kan Dat is me een man. Die 't hoofd nooit zakken laat door nood, Die zweet voor 't eerlijk dag'lijksch brood, Aan vrouw en kroost zijn wellust heeft, Met 't eigen ik in vrede leeft, Die 't voor zich-zelf betuigen kan Ik ben een man. Wiens vrije blik en krachtvolle arm, Wiens breede borst met 't hart gloed-warm Mij tuigt van Kracht, Gevoel, Moed, en Van alles wat ik edels ken, Dien schat ik hoog, zoo hoog ik kan En droeg ik rokken, Ik nam zoo'n man. Peerke den Belg. hoofd af om hare tranen ie verbergen. Tot ziens, hoor 1 en wel bedankt, goede Isabel, antwoordde de jongeling, die met zijn bagage in de eene hand en met de andere aan den leeren riem, die tot leuning strekte, naar boven klauterde en plaats nam op de laalste open plaats, aan den kant tegenover gesteld aan dien, waar hij was opge klommen. Toen hij zijne kleine bagage onder de bank gezet had en zijn degen zoo danig geplaatst, dat de medereizigers er geen hinder van konden hebben, wilde de ridder zien, wat de witte servet bevatte, die Isabella nog met hare oogen zocht te beschermen. Hij ontknoopte de punten en vond een teenen mandje vol met de schoon ste perziken van de Mirlinière, flu weelachtig, welriekend en met een heerlijken blos. Op het deksel had zij een ruiker van witte en roode rozen gelegd. Owat een mooie bloemen, en wat een prachtige perzieken, Isabella I Het gelaat van Isabella klaarde ge heel op. Gij zult er zulke in geheel Pa rijs niet vinden, mijnheer Jan, ant woordde zij. Op dat oogenblik ging een jong meisje, in het zwart gekleed voorbij het rijtuig; Jan wilde haar nader be schouwen, omdat hij meend,e haar te herkennen. Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 6