BIJVOEGSEL van van 27 Juli 1912. 9- FEUILLETON. STEFANIE. Medegemaakt en naverteld door A. AUDENAERT, korp. 3e R. I. Ie B. 2e C. te BERGEN OP ZOOM. llust. De' geweren stonden aan rotten, de ransels waren afgehangen, patroon- tasschen, broodzak en verdere mili taire cptuigerij waren er over heenge hangen. De soldaten hadden getirail leerd, elk 4 losse patronen verpaft op een blauw vlaggetje in de verte op een heïglooiing, 't wapperende vlag getje, vastgehouden door een geeu wenden soldaat, dat een compagnie infanterie moest voorstellen. Nu lag de geheele compagnie te kauwen als een troep vee in de warmte van de zomerzon. De soldaten hadden rust, lagen naast en tusschen de geweren, zaten in clubjes bij de kleine frisch groene dennetjes, die overal op scho ten als een grappige stoffage van den heuvelrug, waarop ze zich bevonden. Beneden lag de heide in al haar wijde uitgestrektheid. Uit ginds bosch daar, blauwend in het spronkelende zonlicht, dat den grond steeds meer warmte deed uitstralen, waren we ge komen in tirailleurslinie. Honderden meters ver lag het nu, een afstand, die we loopende, kruipende en sprin gende hadden afgelegd, alsof een ver nielend vijandelijk vuur een striemende vlaag van staalgemantelde kogels in onze lichamen zou dringen. We had den recht voor ons getuurd, steeds naar den heuvelrug, waarop we thans zoo heerlijk lagen te rusten, als prijs voor onzen moedentrouw. We aten, kwatta en kommies, we dronken het bruine vocht, dat koffie genoemd wordt en melk, dat door den cantinewagen was aangebracht. We lagen languit op den rug, anderen op den buik, weer anderen gekronkeld op hun zijden. De lcepi's stonden dronkenmannig- schuin, rookwolkjes kronkelden op uit pijpen en van sigaren. Snuffelende hond van cantinebaas hapte met z'n grooten bek almaar kommiesbrood- hompen naar binnen, die hem toege- mikt werden. Maar onverzadigbaar dat hij was, keek hij weer direct filo sofisch, bedrukt alsof een groote treu righeid zijn hondenhart beroerde, naar een anderen boterham, die door een dikken soldaat juist naar den mond werd gebracht. Elk hapje keek de hond na, totdat er niets meer over was, dan draaide hij zich verontwaar digd om en liep, hier en daar, verach- XI. o Hij zag er goed uit in zijn kleeding uit den ouden tijd, in weerwil van zijn vijf en zestig jaar. Zijn kanten das, zijn gebloemd vest, zijn zwart zijden broek en zijn goed sluitende kousen waren een duidelijk bewijs, dat hij in de stad had ontbeten. Al leen zijn mantel was meer nieuwer- welsch hij was van donkerblauw la ken, wijd als een tent en een uitste kende bedekking en verwarming. Hij deed goed zijn dienst in sneeuw en regen en reeds gedurende lange jaren, zonder dat het hem aan te zien was. De markies had hem omgeslagen, want het was regenachtig weer. Hij ging met afgemeten pas, na denkend over wat hij zeggen zou. In 't begin, dacht hij, zal ik den man eens ondervragen; ik ben gewoon in den winkel te komen, men kent er mij en het zal mij gemakkelijk vallen, zonder dat het den schijn heeft, hem over zijn famiIIie te ondervragen over de vrienden, die hij in de stad heeft, over den, staat van zakenmaar dat is maar een zaak van minder belang 't voornaamste is te spreken over het meisje en te hooren of zij werkelijk even verstandig is als schoon. Ik zal het middel wel vinden om met haar afzonder! ijk ook nog eens te praten, al is h et maar gedurende enkele oogen- telijk den achterpoot lichtende naar zijn baas, die geen handen genoeg had om zijn klanten te bedienen. Plots klonk uit een saamgeschoold troepje mannen een juichkreet, een kreet van plotseling weerziens. Waadaterstóóó- ker 11klonk het. Haiwatersto ker.... hei sergeantOnderofficier, gebrild gebaard en ietwat gebogen van gang, liep juist voorbij, met een fleschje melk. 't Scheen op hem te slaan want even keek hij naar de schreeuwers, die hem aangrijnsden met lachende tronies. Waarom roe pen jelui waterstoker tegen dien vent vroeg er een, zijn veldflesch aan den mond zettend. Waarom vroeg Kees, een gemoedelijke Rotterdamsche boot werker. Dat zal 'k ie is vertellen, maat. Veinorgen werden we in ééns wakker gemaakt door een lawaai. Ze sloegen tegen me pooten aan. 'k Wor wakker en 'k had nie zoo gauw in de zmiezen dat 'k in de kazerne was.... 'k Dacht dat me wijf met d'r verkeer den jat uit bed was gestapt. Ik schiet onder mijn dekens vandaan, staat me die waterstoker voor me nest'k Zeg wat mot je zeg 'k Toen zeit ie je mot 'r uit. 'k Zeg hoelaat is het Bij vijven zeittie. Maar 't was verdomme pas halfvijf. En Klaas had ie ook wakker gemaaktniewaar Klaas De man als Klaas aangesproken knikte en spuwde stralen tabakssop over violet heidebloempje. Hij slikte eenige malen, kneep zijn sneetjesoogen van lautere pijn en zei'k Heb nog nooit een vent gezien, die zóó in draf zit as die ventzal 'k het apenzuur krijgen an me duim. En jóhad je dat kopWerk eens motte zien zeker zoo'ii stuk schoolmeester... 'k Zeg wil je oplazere't is pas half vijf en om 5 uur is 't reveilleNou had 'k zoo'n stinkende stok leggen en die smeet 'k'm in z'n nekHad ie ook wat... hé... hé... hé!.... Plots be gon het koor weer te schreeuwen Waterstokertjehéééé water en vuur- baas Doris, een voeger, keek schui- nig naar een ijzig langen kerel, die stond te grinneken, er leedvermaak in scheen te hebben. Zeg, doodbid der, lach jij, als je begraven wordt, zich tot een kameraad wendende, legde hij uitHier hai, daar is iH Breda in het kantien geweest. Hebben ze effe slag gemaakt hoor achter dien toonbank. Heit-ie effe gesneesd. Fles- schie melk kostte 4l/3 cent, maar nooit kreeg je een halve cent terug als je vijf cent gaf. En belam jó zóó in den burgerstand terugof hij kocht een Iijkehuissie Ja vastje lacht er omNou loert ie op een ieder- blikkenzonder twijfel zal zij raden, waarom ik gekomen benmaar ik zal niet te vlug van stapel loopenik zal wat voorzichtig zijnik kan geen aanvraag doen nog zoover is het nog niet, ik kom maar eens kijken en on derzoeken, hoe het gesteld is. Mijn bezoek zal waarschijnlijk niet lang zijn, maar zeker nog te lang voor dien armen Jan, die mij bij meester Furondeau moet wachtenwant hij zal de afspraak niet vergeten hebben maar ik verwed al de weelde mijner voorzaten tegen een mosselschelp, dat ik hem binnen tien minuten op den hoek van de straat zal zien om te gluren of ik nog niet haast uit het huis kom. Die ongeduldige en ge lukkige jeugd 1 Zoo bij zich zeiven pratend was hij tot voor den winkel gekomen en opende de deur. Stefanie zat links bij het venster. Toen zij het geluid hoorde, dat de markies al binnentredende maakte, stond zij op en de heer de la Han- saye zag den omtrek van haar gelaat, die zich afteekende tegen den ver lichten achtergrond, door de vensters gevormd maar haar gelaat zag hij niet zij had zich omgewend, daar zij te goed wist, wie er binnenkwam. Hij gine recht naar den oudheidkoopman, die volgens zijn gewoonte achter in zijn winkel zat in een donkeren hoek, tusschen twee meubelstukken. De uit drager had het hoofd in linnen doe ken gewikkeldzij waren uitgerafeld en de rafels vielen hem tot over de oogen, terwijl zij met eenige bloed een z'n dood Leelijke doorgezaagde kraaibidder, je zal mij niet te graze krijge, vader...Ja kijk- ie nou roij- emeDoodbtdder met z'n gladde gezicht stond maar te knikken. Dan hief hij dreigend met z'n wijsvinger naar Doris en sprak Mot je niet zeg gen ik krijg je ook wel. Leelijke kraai, nee, je krijg mijn niet te graze en me wijf ook niet en me twee jon- ges ook niet. Er zit niet veel an jou te verdienen, taxeerde de doodbidder maar anders... Geen cent zal je van profiteeren, lijkhyena. Mot je niet zeggen, zoetelijk-kalm de doodbidder. Me zwager is kraai en me vader is kraai. Dan heb 'k nog een zus, die met 'n kraai is getrouwd en me broers- vrouwsvader is ook kraai, 't Zou dus al beroerd motte gaan, als een paar dubbeltjes van jouw haggie in mijn familie bleven hangen hé hé hé 'k Heb verle je met een kinder- lijkkie zien loope lekker kanonus als een Maleier. Ah, Keesie kom hier jo 1 Keesie, een groote, breede kerel met hangende verschoten snor, bleef verrast staan. Ah, Kéésie nog vijf pakken, dan gaan we verhalen hóór naar de Waalhaven Keesje's hart was getroffen. Hoe kan een boot werker ook aangenamer verrast wor den dan in militairen dienst te hooren spreken over „verhalen" en de „Waal haven". Hij kwam naderbij, plofte neer, keek lachend in het rond. 'k Heb me gisteren te barsten an de bruine boonen gegeten, zoo leidde hij het gesprek in. Maar ik zal op slag van me graat vallen, als dat Hollandsch spek is. En heb ie wel opgemerkt, dat de „biggen" in de kazernes an der vreten krijgen dan de oude man nen. Die krijgen me gisteren gort toe en wai niet. Nounoem je wat op óók, smaalde Doris. Ik heb veel liever een klap in me bek dan gort. Of een lepeltje geweervet is ook lekker. Of slappe was met werk, fijn 1 Gebakken klieren met suring óók lekkerZeg, en dan van die -vetlellen er in. Kwats kreeg je soms zoo'n vetlel in je gebbe. Niet Had je bij ons in Haarlem motte komme. Daar hadden we zoo een sjors, die nooit meevrat. Gofferdikke op 'n keer ging ie óók zitte an de soep en daar komt kleine Piet... je weet wel, de zaadbak, krimmeneele wat had die vent een kinnebak... Zóón bakkes... ja, vast... kwam-ie bij den barbier, most-ie een hallefie méér betalen, om- dat-ie zoo schadelijk was met de zeep. Maar die knul gooide zoo'n ouwe kermies in die vrijer z'n soep. En spatten... En spatten... De soep was in Leijen het fainste, zei een oud sol daat van het 4e Regiment Infanterie. Als de korporaal-kok lazeris was had je de heerlijkste soep. Was-tie nuch ter, kon je ze niet vreten.... Weet je niet dat ze is een ouwe rat uit de soep hebben gehaald Nou ja, wat is dat nou Je zal heilig zijn, wat je vreet, sprak den ander. Mot je bij fijne banketbakkers maar komme. Ah man, een kameraad van me werkte in een van de fainste zaken. En 'k heb wel gezien dat ze zoo in de ge klutste eieren kwalsterde, 't Mocht voor de baaaasOp het theema werd met gretigheid en 't werd al vlekken waren geteekend. „Hebt gij u gekwetst? vroeg de markies beleefd. Ja, gaf hij knorrig ten antwoord, ik ben van een ladder gevallen. Dat spijt mij des te meer, her nam de heer de la Hansaye, daar ik, nu ik een paar uur in de stad moet blijven, n zou willen vragen of ik uwe verzameling eens zou mogen zien gij zoudt mij de geschiedenis eens verteld hebben van al uwe schatten een oud liefhebber zooals ik, zoudt gij dat toch wel verhaald hebben Daarom komt gij niet, antwoordde de uitdrager kortaf. Wat zegt gij 1 riep de markies uit, wien het bloed reeds naar het hoofd steeg. Neen, gij komt hier om inlich tingen te bekomen. Gij behoeft dat niet onder banken en stoelen te ste ken. Mijn dochter zal u ze geven ik kan niet praten, ik ben ziek. En met den vinger wees hij naar zijn dochter, terwijl eene uitdrukking van zoodanige boosaardigheid over zijn gelaat gleed, dat de markies er van schrok. De heer de la Hansaye ging dus naar het meisje, dat nog altijd aan den anderen kant van het vertrek was gezeten. Hij was tegelijkertijd verontwaardigd over de weinig welwillende ontvangst, die hij genoot, verbaasd, dat men wist, wat hij doen kwam en gedwarsboomd in zijn plan van aanval. Hij had groote lust heen te gaan, maar hij overwon het gevoel van toorn, dat bij hem op- onsmakelijker. Overal grijzende snuit- werken, open monden. Toen kwa men de schuine moppen, de spreek woorden en looie Feek sloeg direct aan het dichten, dat in notime het geheele clubje lag te buikschudden van den lach. Zeg Willem, vertel nog is van die millétère begrafenis in Breda. Willem lachtte, inviteerde: vooruitjor.ges, zal 'k is vertellen van een milletèrre begrafenis, die 'k in Breda heb meegemaakt. Hebbe we daar gelachen? Steeds dichter werd het kringetje van Rotterdamsche huis vaders om den verteller. Ze luister den als kindéren naar den meester, keken naar den leuken smoel van den vertellenden soldaat, die de zaak nog al amuseeren kon. D'r was een boe renhengst kapot gegaan in het hospi taal en die kaffer behoorde tot onze compie. Nou, wij hadden onzen slin ger, want we hadden vrij van dienst, want we moesten begrave. En slip- pedragen hoor, fijnof 't verdikke me de koning was. Ik had óók een slip, maar nou liep achter mij een Bosschenaar, een toffe jongen, die een liefhebber van 'n neut was. En wie is dat nou niet En die vrijer had de nik. En de meziek, die speelde of de trommelslager. Zoooo gaat Jantje naar de blik... semmmmmm toe. Dan hoorde je maar hik.... zoooo hik gaat Jantje hik naar.... hik den... blik sem hik... toe. We komme op 't kerk hof en daar gavve we een salvo. Zoo gekruist met de geweren. Maar nu liepen er van die heihengsten achter, allemaal familie met yan die verscho ten hooge hoejen en man.... daar ge ven we een salvo. KengMikte die eene kaffer met z'n starrement in de kuil. Mot je nog wegbaggeren 1 'k Dacht, dat ik me kleurenblind lachte En die Bosschenaar, die liet tot over maat van ramp... z'n geweer uit zijn klauwen vallen... Was me dat een stel De Bosschenaar blauwe Wil lem heit 14 pond voor dat grappie gekregen. Nou, begon een ander, wij hebben is een bakkie gehad om de forten bij Haarlem. Toen was er een kaptein van „de groene jagers" en die vent had 'n lef as de pist. Hij liet ons loope en dan zee-ie wie me lief heeft volg me. Ja die vent had zin in de dienst. Maar op een nacht zouden we op hc-t fort Penningsveer een inval doen. Wij in den nacht door die landen... nat jó... tot zóóver ging-ie met je hakkies in het moeras. De kaptein, die den heelen avond al had loopen kankeren, liep voorop. Wij een piankie over.... en nog een plankie... kwamen wij op een veld met kool... Donker... je kon geen hand voor je lampies zien. Wie me lief heit volgt me, zee de kapitein. En meteen klimt ie over een hekkie, doet nog een paar stappen en floep... was ie met zijn mooie pakkie tot z'n nek in een beerput geloopen. Help help help... en wij maar lachen... Lachen... we mikten tegen mekaar an van pijn. En die vent razen, lekker onder de essetee. En een sergeant er tot zóó ver in... die wou helpen.... Ja, dat was me een nacht vol overwinningen en stinken... reusachtig... enorm... Je viel flauw en als je soldaat ben je toch aan lucbies gewend.... Zal ik kwam. 't Is een iomperd van de ergste soort, dacht hij, maar dat zal mij niet weerhouden mijn plan ten einde te brengen. Op eenige passen afstand van het jonge meisje bleef hij staan zij keerde zich niet tot hem en scheen zelfs zijn tegenwoordigheid niet te merken. Zij was in het zwart gekleed. De mar kies merkte op, dat hare handen, waarmee zij op een kleine tafel vóór zich steunde, beefden en dat zij moei lijk ademhaalde. „Mejuffrouw, zei hij, ik kom mij nu tot u richten, omdat uw vader mij daar toestemming voor gegeven heeft. Een onderdrukte snik was het eenig antwoord. De heer de Ia Hansaye begreep niets van dat alles en keek beurte lings het meisje en den vader aan. Na eenige oogenblikken zeide hij Ik merk wel, dat ik hier te veel ben, mejuffrouw, ik vraag u vergiffenis en ga heen. Hij verwijderde zich reeds, toen zij, met een zwakke en door de ontroe ring gebroken stem hem achterna riep Ik heet Stefanie. Ik weet dat, mejuffrouw, ant woordde de markies, zijn schrede tc- rugkeerende, dat is een heel aardige naam. Stefanie Hudoux! riep zij nog maals. Toen liet zij zich op haar zetel neer vallen, verborg het gelaat in de han den en barstte in tranen uit. De op- het je sterker vertellen, «prak Klaas, die juist een versche pruim had ge nomen. In 't kamp bij ons duikelde een vrijer zoo achterover in de latrine. Dat zal dan familie van den duikelaar geweest zijn. Je bent anders uit, als je daarin mot rond poelen. Zeg Kees we gaan morgen schieten Hoe weet je dat Wel jó, van morgen zat ik in 't huissie... wat een rare brillen zijn dat daar, niks makkelijk... heele- maal schuin. Dat doen ze dat je niet in slaap zal vallen. En toen zei er een, dat we morgen schieten hadden.... Had-ie gehoord van den luint, die 't tegen den kapitein zee. We krijgen elk 20 patronen, scherpe piepers. Zal ik van de week verdienen, wat 't het land kost met dat opkomme van onze lichting, overdacht een groote kerel met kaal hoofd, die al dien tijd be langstellend had toegeluisterd. Elk patroontje kost zeven-en-een-halvea spie. Dan is dan f 1,12s aan patro nen. Maar overmorgen gaan we wéér schieten. We zeilen zoowat voor een goeie f 1,80 verschieten. Nou.... dat is over een goeie 650 man een aar- digen cent. En al die vorige lichtin gen en dan het geheele land. Ik zeg maar zoo, sprak er een, dat je ten minste weet, dat je belastingcenten nuttig gebruikt worden. Dan de ver goedingen, vulde een scheepmaker aan. Me wijf krijgt zestig centen ver goeding. Maar dat schijntje krijgt ze pas als 'k weer lang en breed een week of vier thuis ben. Een kame raad van me, heit een gulden per dag gehad. De grootste pes is an ders, dat je wijf de centen zelf mot komme ontvangen... Zeg Toon, wat zit jij beroerd te kijken t Toon keek ver rast op. 'k Zit an me mokkel te den ken, sprak hij moppig. Er klonk weer gelach. Nou maar, zal ik jelui toch weer is effetief in je ooren fluisteren, zei Klaas, dat 'k blij ben dat het weer Zaterdagavond is. Nou ben ik al twee jaar getrouwd en, 'k heb al een jongen van zeventien maanden... maar ik zal blind zijn, as het nie net is of ik pas geëngeseerd ben... as je bij je vrouw komt. En dan mot je de mijne hebben, die is toch zoo mesjoeken. Me schoonmoeder heb 'k verleje de deur uitgemikt. Die kwam opschep pen over een koekepan, die me vrouw geleend had om visch te bakken. Kwam ze opsnije... Mij wijf dwars tegen in en als die d'r mondje open doet, dan vlucht je maar. Nou 'k had een slok- kie op en 'k zeg tegen dat wijfEr uit." En toen zij., voor jouw. Toen gaf 'k ze een drijvert en d'r kapot- hoedje bleef an den spiegel hangen. Maar het is nou al weer fijn in orde- dat zit 'm, dat me vrouw weer een kleintje mot krijgen... Nummero twee is dat werk of niet? Hi... hi... hi... Zeg zien jelui daar die vent zitten, die die boterham eet? Allen keken naar den man, die smakelijk in een stuk kommies zat te happen. Nou, dat is een rijke knaap, die een groote fabriek heit. En wel meer dan 200 man personeel. En 't mooiste van de zaak is, dat-ie er niets van laat mer ken. Daar net zei een luitenant, zèg jö kom is hier en haal is een fles- schie melk voor me. En verdijd hij deed et en de drie centen mocht-ie offering was geschied. Hudoux! was een naam, en welke herinneringen wekte hij op 1 Hudoux, de secretaris der militaire commissie, die onder het schrikbe wind zooveel ongelukkigen in den dood had gezonden en wiens koele wreedheid nooit medelijden gekend had, die slechts ondervroeg om te veroordeelen'; Hudoux, de vriend van Carrier, de man, die lachte, wanneer zijn slachtoffers werden ter dood gebracht, die meermalen, wanneer de beulen, vermoeid van hun afschuwe lijk werk, weigerden voort te gaan, zelfs hunne plaats had ingenomen en zijn slachtoffers onder de valbijl brachtHudoux, die op het register der commissie, den 18en Pluviose van het jaar II den naam van mevrouw de la Tremblaye had gemerkt met het teeken des doods, mevrouw de la Tremblaye, de schoone en bemin nenswaardige zuster van den markies. Al die afschuwelijkheid drong als een bliksemstraal in de ziel van den edelman Hij had geloofd dat die el lendeling dood was en verdwenen met de jaien, die door zijn sachandig bedrijf met zooveel onschuldig bioed waren besmeurd, en hij vond hem hier levend, en hij had tot hem ge sproken, en hij was in zijn woning, en zijn neef beminde de dochter van dien man. De woede, de verontwaardiging, de afschuw drong hem het huis uit. Hij vluchtte meer dan hij liep. Maar zijn laatste blik was voor Stefanie, die daar nederzat en verpletterd onder de

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 5