De Volkswil
BIJVOEGSEL
van
van 1 Juni 1912.
i FEUILLETON.
STEFANIE.
Luctor et Emergo krijgt
hare inlichting.
I.
INLEIDING.
In no 136 gaven we aan Zelandia
een woord van lof onder den titel
„Zelandia begint de Zeeuwsch-Vlaam-
sche Tramwegmaatschappij te begrij
pen
Zelandia, het blad van den heer
Fruijtier, lid van de Tweede Kamer
en van de Gedeputeerde Staten van
Zeeland, toch had in haar verslag van
een diner den 25 April 1912 te Neu
zen aangeboden door den heer Maurice
Lippens, het volgende geschreven
„Ook werd besloten een telegram
„van hulde te zenden aan H. M. de
„Koningin en Z. M. Albert koning
„der Belgen. Voor het zenden van
„het telegram aan H. M. de Koningin
„meenen we was alle reden aanwezig.
„De maatschappij toch krijgt een ren
teloos voorschot van Nederlandsch
„regeeringskapitaal (rijk en provincie)
„van tweederden der stichtingkosten,
„maar van den Belgischen Staat ont
vangt zij niets. Waartoe moest dan
„een zuiver Nederlandsche onderne-
„ming een buitenlandschen vorst hul
digen. Of heeft de Maat-
„sc hap pij ten doel het Neder-
„landsch belang dierbaar te
„maken aan het Belgisch
„particulier belang?" Deze
laatste woorden, de vraag, die Zelan
dia stelde, zonder te beantwoorden,
hadden wij gespatieerd.
En in datzelfde no 136 kwam voor
het artikel „Een verkiezingfonds 1913?"
Luctor van 8 Mei vraagt, waar de
logica zit Zij stelt deze vraag in de
volgende opmerkingen
1. Niet te begrijpen, wat het on
schuldig huldebetoon aan den Koning
der Belgen met die particuliere be
langen te maken had.
2. Welke reden hebt ge toch
Zelandia en Volkswil uw berenge-
brom aan te heffen over den aanleg
der Z. VI. tramlijn met steun van Rijk
en Provincie
3. Vindt ge het zoo verkeerd, dat
die iUijn ook zal loopen naar Selzaete
en Moerbeke met het oog op de daar
gevestigde suikerfabrieken
4. De belangen van den landbouw
wegen hier het zwaarste, waar moet
de tram dan anders aansluiten
5. Naar verbinding van 4e met 5e
district is reeds zoolang uitgezien.
Aan de redactie van de Volkswil al
leen wordt dan gevraagd
6. Het heet, dat omdat mr. P.
Dieleman zoo heeft geijverd voor de
o—
I.
Het magazijn van oudheden bevond
zich in de Naaldenmakersstraat, een
van de oude straten van Angershet
was gevestigd in een ouderwetsch
huis, met dubbelen trapgevel, dat uit
de 16e eeuw dagteekende.
De winkelier had geen uitgangbord
de lage deur, die men langs twee tre
den bereikte, de luiken en de staven
voor beide vensters, met hun kleine
in lood gevatte ruitjes, werden over
schaduwd door een luifel, die door de
zon, den regen en de jaren geheel
was verweerd en een alles behalve
welvarend uiterlijk had.
Inwendig zag het er geheel anders
uitde ruime kamer was geheel ge
vuld met wat men gewoon is zeld
zaam te noemen, overblijfselen, die de
eene eeuw aan de andere vermaakt,
vergulde oudheden, verweerde artike
len van weelde, gewijde of ongewijde
overblijfselen, kortom voorwerpen,
welker geschiedenis, evenals die der
menschen vol lotgevallen is, voorwer
pen, die zelden nuttig zijn, soms kost
baar, maar altijd dierbaar aan hun
bezitter.
De nieuwsgierige, rijke verzamelaar,
die afdingt, de arme liefhebber, die
langen tijd begeert, zelden koopt en
weinig durft af te dingen kwamen bij
een in den winkel van den verkoo-
Z. VI. tramlijn, dat Katholieken en
anti-revolutionairen toen zij hun best
deden om hem in de Provinciale-Sta-
ten te krijgen, met open oogen
werden bedrogen.
7. En dan moet hij er in 1913 we
der uit, niet omdat hij zoo voor de
tram heeft geijverd, maar omdat hij
als advocaat zich heett geleend om
tegen den heer van Dalsum op te
treden in diens bekende laster
procedure.
8. En dan moet in zijn plaats ko
men de heer Ph. J. van Dixhoorn,
want deze heeftin 1910 den heer van
Dalsum openlijk aanbevolen voor lid
van de Staten en toch hij is ook
voor de tram, want hij is zelfs lid van
den Raad van Advies der Tram.
9. De heer van Dalsum heeft hier
geen ander motief danhij heeft mij
in 1910 aanbevolen en zal misschien
ook nog een handje willen helpen, om
in 1913 lid der Tweede Kamer te
maken voor 't district Hontenisset
Zuiver particuliere belangen dus van
den heer van Dalsum, waarvoor de
belangen van ons district moeten op
geofferd worden.
10. De redactuur van Zelandia wordt
zoo hartelijk in de berenarmen ge
drukt, omdat hij het afkeurt, dat de
familie Lippens met eigen geld naast
de algemeene belangen ook haar par
ticuliere belangen behartigt.
Dit zijn de opmerkingen van Luctorvan
8 Mei, en zij verklaart daardoor, dat
zij van de zaak niets begrijpt. Dit
niets begrijpen is dan niets begrijpen
van de vraag van Zelandia.
In ons no. 137 schreven wij, dat
dit niet veel begrijpen van wat Zelan
dia begint te begrijpen jammer voor
haar is, omdat er uit blijkt, dat zij
niet kent de lading die een goede
vlag moet dekken, en dat zij niet be
grijpt de immoraliteit hierin bestaande,
dat drie leden van Gedeputeerde Sta
ten van Zeeland in deze hoedanigheid
belastinggeld vragen van de eigen
Provincie om hiermede te dienen de
belangen vah Belgische particulieren
en van henzelven.
En wij verklaarden dat, zoodra zij
erkeni deze immorialiteit wij gaarne
Luctor te woord staan des te meer,
omdat zij alsdan tegelijk erkent dat
heeren, die zich daaraan schuldig ma
ken niet verdienen nog langer het
vertrouwen te hebben van de kiezers.
Wij verklaarden verder, dat wij ken
nen een lid van de Gedeputeerde Sta
ten van eene andere provincie dan
Zeeland, die dergelijke daad noemt
„een moreel schandaal."
En wij vroegen haar ten slotte
per van oudheden. Men vond er al
tijd, wat men zocht temidden van een
menigte dingen, die men niet zocht
vergulde kandelaars, met wapens ver
sierd, die nog besmeurd waren met
de was van het laatste bal onder den
ongelukkigen Koning; folianten met
rijke banden en zilveren sloten, wel
ker bladzijden, hier en daar aange
wezen door strookjes papier, welke
de tijd vergeeld had, aangewezen, dat
een onbekende ziel op die plaats in
dit boek iets gevonden hadden, wat
haar aantrok, en waarvan zij de her-
rinnering wilde bewaren zijden doe
ken, waarvan de plooien gevuld wa
ren met stofdegens uit alle eenwen,
in alle stijlen, van den hofdegen af,
versierd met goud en paarlen, met
plat en glinsterend lemmet, tot aan de
lange Spaansche rapieren, die op hun
kling van dof staal als een sieraad
van onschatbare waarde, het merk-
teeken droegen van een of ander groot
meester uit Toledo; de schelp van
een Lupus Aguado of de schaar van
een Sanchez Clamade ruiterpistolen
eikenhouten, notenhouten, en kersen
houtenmeubelen, gebeeldhouwd en van
snijwerk versierd door een of ande
ren bescheiden kunstenaar, die vroe
ger Frankrijk doortrokken van het
eene einde tot het andere, en in de
minste dorpen de prachtigste werken
achterlieten, zonder er zelfs aan te
denken ze met hun handteekening te
waarmerken bruidskoffertjes met Fio-
rentijnsche sluitingspiegels van al
lerlei soort, vierkant, ovaal, Holland-
sche en Venetiaansche, metpaarlmoe-
„Luctor zal toch niet blind zijn voor
een moreel schandaal aileen omdat
het wordt gepleegd door partij- en
coalitiegenooten, of wel, zij zal toch
niet huldigen de leer, dat het doel
de middelen heiligt?
Op deze vraag antwoordt Luctor
van 15 Mei in een „Hij vertrouwt 't
zaakje niet."
En niet vertrouwen blijkt dan uit
ons nietszeggend stukje.
Nietszeggend, omdat we begonnen
met van Luctor te eischen, dat zij er
kent gij hebt gelijk, terwijl zij van
onze redeneering niets begrijpt.
Het verleenen van subsidie aan de
bewuste lijn is daarom een moreel
schandaal, omdat leden van Gedepu
teerde Staten optreden als Commis
sarissen der lijn.
Wegens dit „moreel schandaal" moet
een der commissarissen dezer lijn, mr.
P. Dieleman, in 1913 gewipt worden
als lid der Staten, omdat hij zoo hard
geijverd heeft voor 't tot stand komen
der tram en de familie Lippens prijst
voor haar hulp.
Wegens dit „moreel schandaal" wil
de heer van Dalsum mr. Dieleman
vervangen door een lid van den Raad
van Advies denzelfde Mij. den heer
van Dixhoorn.
De heer van Dalsum wil ons
Luctor afschepen met bovenge-
noemden doodnoener (wat wij schre
ven in no 137). Luctor dringt bij ver
nieuwing op nader onderricht aan en
doet dit met des te meer vrijmoedig
heid, omdat zij ons de verzekering
durft ie geven „Zoodra gij ons kunt
aantoonen, dat door de vervanging
van den Commissaris der Maatschap
pij door een lid van den Raad van
Advies de waarheid gediend en
het recht gehandhaafd wordt, staan
wij aan uwe zijde en willen zonder
aanzien des persoons met u strijden
voor die vervanging."
Met groote woorden schieten wij bij
„Luctor" niets op. Op deze opmer
kingen van Luctor antwoordden wij
in no 138, dat we haar gaarne van
antwoord zullen dienen, mits er een
vaste grondslag wordt aangenomen, en
wel deze, dat zij met ons onderschrijft,
dat het doel de middelen niet hei
ligt.
Dat wij dezen vasten grondslag
noodig achten ligt geheel aan Luctor,
omdat zij in hare opmerkingen in
hare beide artikelen b ij n a in elk
woord den huichelaarspeelt.
Zij toch doet het voorkomen, alsof
hare opmerkingen 1, 2, 3, 4 en 5
worden behandeld in onzen lof aan
Zelandia in het „Zelandia begint de
Zeeuwsch jVlaamsche Tramwegmaat
schappij te begrijen", maar dit arti
kel van ons staat op een geheel a n-
deren grondslag.
En dat Luctor dit niet zou begrij
pen is niet aan te nemen, waar de
redacteur is een hoofd van een chris
telijke school, en mag dus wel geacht
worden het lezen te hebben geleerd.
Opmerking no 6 luidt zoo niet bij
onszij luidt, dat het doel om mr.
Dieleman in 1910 gekozen te krijgen
niet was een Coalitiebelang,
en dat, katholieken en anti-revoluti
onairen hierdoor met open oogen wer
den bedrogen.
ren, schildpadden of koperen lijsten,
waarvan het meerendeel, te oordeelen
naar hun rijke versierselen en hun
eleganten vorm een geheele wereld
van schoonheid en feestvreugde moes
ten hebben weerkaatst eer zij terecht
kwamen in dezen duisteren hoek
kruisen van den Heiligen Lodewijk,
revolutionaire platen, opgestapeld ach
ter een zinnebeeld van het Keizerrijk
oude munten en gespen in een Ro-
maanschen schotel, waaruit zich als
een schitterende bloem een waterkan
verhief van rooskleurig kristal, met
goud bezaaid ongetwijfeld het werk
van een of anderen onbekenden mees
ter kristalsnijder uit Murano, Motta of
Gazzabinoeen handschrift van den
abbé Morrellet, een klein klavecimbel
uit den tijd van Lodewijk XVI, waar
uit nog als de wijs van een menuet
zweefde portretten van jonge heeren,
adellijke gelaatstrekken, markiezinnen
of hertoginnen met rozige wangen,
glimlachend en stijf in hun nauw keurs
lijf van goudlaken, shako's van solda
ten der lijfwacht en shako's van Oos
tenrijkers reliquiën in prachtige schrij
nen, liggend op een tafel van rozen-
hout pendules, vazen van Sèvres
porselein, potjes in oud Rouaansch,
hofkostuums, omgeslagen wijde laar
zen, die misschien toebehoort hadden
aan de maarschalken van Lodewijk
XV, verzamelingen couranten al die
zaken oud of verouderd door die ge
vangenis-atmosfeer, welke op de men
schen zoowel als op de dingen drukt,
onregelmatig opeengestapeld in den
winkel, opgehangen in alle hoeken,
Opmerking no 7 j,uijit ook niet zoo
bij ónsbij öni' lu'idï tfèt, dit ftet
vrijaf geven in 1913 aan mr. Diele
man is een volksverlangen, en speci
aal voor de Volkswilmannen, omdat
hij zich heeft geleend voor die zekere
Schets en van Waesberghe-Ambtsrap-
port. En Luctor door te spreken van
„bekende laster-procedure" moest, als
zij eerlijk wilde zijn, dan er hebben
bijgevoegd, dat de boeten door een
volksprotest zijn betaald, wat zij op
diezelfde plaats kon lezen.
Opmerkingen 8 en 9 luiden bij ons
ook anders en Luctor rukt ze uit het
verband door halve waarheden," die
steeds de grootste l.'uge.is zijn. Of
zou Luctor uiet hebben gelezen het
„eene zaak van eer". Niet hebben
gelezen het waarom van de volksge
dachte, dat van Dalsum Kamerlid
wordt
De splitsing van algemeene parti
culiere belangen in opmerking no 10
hebben wij in Zelandia niet gelezen,
en in de Volkswil is zij niet te vin
den.
En in haar tweede artikel toch
doet zij het voorkomen, alsof wij heb
ben geschreven, dat het verleenen van
het subsidie een moreel schandaal is,
omdat leden van Gedeputeerde Staten
optreden als Commissaris der
lijn, en dat wegens dit moreelschan-
daal mr. Dieleman als statenlid moet
worden gewipt. Het moreele schan
daal ligt niet in het zijn van commissa
rissen en hebben wij ook niet be
weerd, en daarenboven is mr. Diele
man geen commissaris maar lid-secre
taris van den Raad van Bestuur met
den heer Fruijtier als voorzitter van
dezen Raad van Bestuur, die de Maat
schappij in rechten vertegenwoordigt,
ook bij het College van Gedeputeerde
Staten waarvan zij zeiven lid zijn.
Luctor spot en huichelt met
haar verzekering, dat zij aan onze
zijde zal staan om mr. Dieleman te
wippen en van Dixhoorn te helpen
kiezen in 1913, als waarheid en recht
wordt gediend, en dit door ons aan
getoond, doordat een commissaris van
de Tram wordt vervangen door een
lid van den Raad van Advies.
Dat wij niets bij Luctor opschieten
met groote woorden doet ons genoe
gen, en zij wil zeker daarmede zeg
gen, dat hare eigen woorden valsch
zijn
En waarom dan deze valsche woor
den Omdat zij vervelend is, dat wij
hebben geschreven als een volksge
dachte, dat haar vriend mr. Dieleman
het volgende jaar niet zal worden her
kozen en vervangen door den heer
van Dixhoorn, en zij vreest, dat het
zoo zal zijn
Luctor antwoordt op onze vraag in
no 138 met flauwe uitvluchten, op de
vraag van ons of zij al of niet bereid
is de zaken te bezien in het licht van
„dat het doel niet de middelen
heiligt."
En in een tweede artikel in dat
zelfde no. beschuldigt zij dan ons,
dat, al zeggen wij, dat wij niet erken
nen de leer dat het doel de midde
len niet heiligt, onze daden met onze
woorden in tegenspraak zijn. Zij zegt
dan aan het slot dat zij er nooit an
ders over heeft gedachtdat het doel
het eene half verborgen door het an
dere en verlicht door het flauwe en
groenachtige licht, dat door de ver
weerde ruitjes kwam. brachten aan
vankelijk den binnentredende in een
zonderlinge verwarring van vormen en
kleuren. Slechts wanneer men aan
die schemering gewend was ontdekte
men in den donkersten hoek van het
vertrek een klein mannetje met diep
ingezonken oogen, zonder baard en
bijna geheel kaalineengedoken was
hij bezig met zenuwachtige handbewe
gingen, oude perkamtenen te verscheu
ren of overblijfselen van kostbare
stoffen ofwel hij wreef het een of an
der meubelstuk. Steeds waren die
zenuwachtige handen bezig, zonder
doel, zonder gerucht te maken, doch
alleen om bezig te zijn.
Den 7en Juli 1816 trad een lange,
rechte grijsaard van een waardig voor
komen dezen winkel binnen. Hij was
gekleed in een langen jas van blauw
faken, een korte broek en schoenen
met gespen. Sedert vijf maanden
loerde hij op een prachtig Venetiaansch
spiegeltje, zoo fijn geslepen als een
diamant en gevat in een paarlmoeren
lijst, met zilver ingelegd. Hel geheel
was een waar juweeltje. Hij beloerde
het zonder twijfel met de flauwe hoop
het eens te bezitten, wanneer hij in
staat zou zijn er den prijs voor te be
talen, die ertoe stond, maar daarbij
kwam de ijverzucht, de vrees, dat een
of andere rijke liefhebber hem voor
zou zijn. Geen week ging er dus
voorbij of hij kwam in den winkel
der Naaldenmakersstraat. Als hij het
n i e. .t de m.iddelen h.ejligt.
'Maar zij zegt niet, dat zij bereid is
de zaken, dat is dan de zaak
waarover het gaat in het „Ze
landia begint ds Z. VI. Tramwegmaat
schappij te begrijpen," te bezien in
het licht van den grondslagdat het
doel niet de middelen heiligt.
En in een derde artikel van haar-
zelfde no verwondert Luctor zich, dat
Zelandia zwijgt op den lof, dien de
Volkswil haar toezwaaide.
We zullen nu overgaan om Luctor
et Emergo, niet ter wille van haar
maar ter wille van onze lezers in te
lichten.
Voor onze lezers is de inlichting
wel niet nieuw, maar het kan hare
goede zijde hebben, nu de Minister
van Waterstaat een wetsontwerp heeft
ingediend, om aan die TramwegMij
ook Rijkssteun te verleenen.
Nog een klein woordje aan Luctor
et Emergo als inderdaad waar is, dat
onze woorden anders zijn dan onze
daden, dus dat wij zijn huichelaar en
bedriegerdan geven wij haar in
overweging dit feit ter kennis te bren
gen van vriend en vijand, en dan met
de bewijzen er bij. Zij zal dan groo-
ten dank ontvangen van onze 'bela
gers, want deze zijn met al hunne
lasterlijke beweringei tegens ons ten
einde raad, en dez: zullen wel zor
gen, dat de bewijzen, door Luctor ge
leverd, niet onbekend zullen blijven.
Ja, wij verbinden ons, om die be
wijzen zelfs ter kennis te brengen van
onze eigen lezers.
Het Program ma der Belgische
Christeu- Ueinocraten.
o—
1. Zuiver Algemeen stemrecht, alle
n gelijk voor de wet.
2. Een eerlijke E. V. voor Kamers
en Senaat, Provincie en Gemeente-
kiezingen eerlijke kieswetten, recht
vaardigheid.
3. Een goed pensioen voor de
oude werklieden lijk in Engeland,
Duitschland, Luxemburg, Denemarken,
Oostenrijk, Australië en Nieuw-Zee-
land.
4. Belasting op den rijkdom lijk
in Holland, Engeland, Duitschland,
Zwitserland Denemarken, Zweden,
enz., enz.
5. Verzekering tegen ziekte en on
gevallen voor alle werklieden, kleine
boeren lijk in Duitschland, Engeland,
Zwitserland en Luxemburg.
6. Regeling van den arbeid geen
vrouwen of kinderen in ongezonde
werkplaatsen.
7. Gelijkheid van taalde Vla
ming niet langer verongelijkt in de
openbare besturenVlaamsch in het
leger en gerecht, nevens het Fransch.
8. Vlaamsch vakonderwijs en
Vlaamsche Hoogeschool.
9. Vlaamsch zoowel als Fransh land
bouwonderwijs.
10. Verplichtend onderwijsde ge
leerdheid is het grootste wapen om
den strijd des levens te voeren. On
derwijs vermeerderen voortbrengst-
vermogen van boer en werkman
vermenigvuldigt de rijkdom. Zie
Duitschland.
11. Voor de landbouwers: herzie-
huis naderde zeide hij telkens tot zich
zelf: 't Is gedaan, het is er niet meer
en met een bevreesd hart, vol van
sombere voorgevoelens legde hij zijn
gelaat tegen de vensters: het spiegeltje
was er nog en wel degelijk hetzelfde,
met zijn prachtigen weerschijn, zoo
helder en doorzichtig, waardoor het
teruggekaatste licht zelfs scheen ge
zuiverd te worden. Voldaan het we
der gezien te hebben, ging de grijs
aard dan weder weg zonder den drem
pel der zaal te overschrijden, die zijn
schat bevatte. Het was een arme lief
hebber. Hij kocht slechts als hij zijn
koop kon betalen en hij had langen
tijd noodig eer hij den prijs bijeen
had voor zoo'n fraai stuk werk.
Den 7en Juli 1816 had hij weder
zijn gewoon wekelijksch bezoek ge
bracht, voor de twintigste maal mis
schien, aan het spiegeltje zijner wen-
schenhij had het meer dan een
kwartier staan bekijken met een bij
zondere aandacht, toen hij plotseling
een besluit scheen le nemen en den
winkel binnentrad.
Niets verroerde zich in den winkel.
De grijsaard bleef niet, zooals een
gewoon bezoeker voor de duizender
lei zeldzaamheden, die de nieuwsgie
righeid van een gewoon bezoeker zou
den hebben opgewekt; hij ging recht
naar het Venetiaansche spiegeltje en
bekeek het aandachtig, zelfs met een
vroolijken eerbiedhij bekeek het
nauwkeurig van voren, draaide het
om, haalde even de schoucers op, als
wilde hij zich de dwaasheid verwij
ten, die hij stond te begaan en zei