No. 138. 3e Jaargang, Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELIEM ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. W? Stichter: H. A. van Dalsum. Bierkaaistraat A 28 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. DE MARIS VAN DALSÜM-MARSCH DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DHUKKEHIJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Laten wij eens vierkant onder de oogen zien de verontschuldiging, die velen uiten als hun wordt gevraagd maar wat hebt ge nu eigenlijk tegen van Dalsum Het antwoord is dan, als er thans een antwoord komthij is tegen de geestelijkheid. En als op dit antwoord wordt ge vraagd maar dit is niet waar, dat weet iedereen wel, hij komt alleen op tegen bepaalde daden van bepaalde geestelijken, dan krijgt men als ant woord dat moeten deze van zich zeiven maar weten wat ze doen. En als men zelf met een geestelijke spreekt en hem zegtmaar als ge het Evangelie leest, dan leest men op bijna elke bladzijde, dat Christus de Joodsche priesters van zijn tijd, die Hem verdacht maakten bij het volk, toch openlijk publiek voor net volk benamingen geeft die niet malsch zijn. dan knjgt men als antwoord ja, Christus mocht dat doen, omdat Hij God is. En als men dan vraagt ais leeken onder elkander: maar waarom is toch eigentlijk de geestelijke tegen van Dalsum, dan weet niemand een ant woord te geven, of het moet zijn ditomdat hij hen aanvalt. Maar als men dan vraagtWie is begonnen dan wordt gezwegen, omdat ieder wel Weet, cjat van Dalsum niet," de geeste lijke wel begonnen is. Toch als er een in het gezelschap is, die de zaken van af den beginne heeft medegemaakt, dan werpt deze er tusschenwaarom had hij ook op den Katholiekendag van Bergen op Zoom over den wijnkelder moeten spreken Deze laatste slaat den spijker p,p üen kop: de geestelijke is begonnen uit wrok wegens dit laatste woord, omdat het bevatte het woord en het verlangendat hij persoonlijk in het geven van het goede voorbeeld zou voorgaan. Dit woord en dit verlangen bevatten een les, en de geestelijke verlangt geen les van een leek te ontvangen. Dit is de verklaring vin den wrok en p f s g'e tla nqere, En deze wrok werd steeds dieper tegen den leek van Daisum, omdat, hoe er ook werd gezocht in zijn heden en in zijn verleden, niemand oieek in staat te zijn een smet te vinden in zijn karakter. En wegens dit niet kunnen vinden van eenigen smet gevoelden zij jn zich meer en dieper de les, die zij wegens den wijnkelder meenden té hebben ontvangen t de les van voorgaan In het goede voorbeeld, Maar vond de wrok haar oorsprong wegens het meenen ontvangen van een les, de diepste oorzaak was zij nog niet. De diepste oorzaak ligt in den strijd tusschen natuur en ge nade, waarvan dc verschillende nei gingen zijn ontleed in het 54e hoofd stuk van het 3e boek der Navolging. En in deze diepste oorzaak is het de taal der natuur die uit haar afgunst fpgeji de werking der genade die de natupr meent te zien weerspiegelen jn de ziel en in de daden van den leek- Deze afgunst was oorspronkelijk Slechts eene gewone menschüijke ja lousie, maar gelijk het zaad zich ont wikkelt tot plant en boom en vrucht, zoo ontwikkelt zich ook eene gewone menscheüjke zwakheid tot boosheid, als zij niet wordt bestreden, cn tot boosheid is zij ontwikkeld bij enk e- 1 e n, en deze boosheid is eene zonde van afgunst wegens Gods genade, eene zonde die er eene is tegen den Hei ligen Geest, en volgens de Schrift niet vergeven wordt noch in het tegenwoor dige noch in het toekomende leven. En waar deze boosheid bij enkelen openbaar bekend is bij ieder, en zelfs door onze tegenspre kers wordt erkend maar met deze beperking, „ja, maar ge moogt het toch niet zeggen", daar zou men zich zeiven en anderen niet mogen verdedigen door het openbaa? maken van de aanslagen tegen eer en goeden naam en levensbestaan Wat zouden z ij doen, die nu zoo zeggen „ja, maar gij moogt het toch niet zeggen", als eens tegen hen werd gedaan wat tegen ons gedaan is Laten zij zich zeiven deze vraag stellen, en willen zij eerlijk antwoorden naar hun overtuiging dan zullen zij antwoorden van Dalsurp heeft gelijk. Maar wat blijft er dan over van die verontschuldiging ja, maar hij is tegen de geestelijkheid Neen, wij zijn niet tegen de gees telijkheid, en het bewijs is weldat tot tweemaal toe wij voor onze rekening een aan ons niet eens verwante jonge ling voor priester lieten studeeren. Doch waar wij tegen zijn is dit, dat de priester als zoodanig den godsdienst maakt tot een verkiezingsmiddel ten bate van een leek en tot een middel om geld te verdienen dooreen ander, die hem vleit en zich bij het krijgen van slagen achter zijn toog verbergt, en waarover wij verontwaardigd zijn als katholiek en als christen is dit dat ter wille van verfeiesingsdoelein- den valsch wordt gespeeld met het uitdeelen van de Heilige Sacramenten, valsch wordt gespeeld nog door andere godsdienstige middelen. Omdat wij verontwaardigd zijn als dit valsche spel van spelen en verlagen van den godsdienst wordt gespeeld tegen ons en tegen onze vrienden om ons zouden we zijn tegen d e geeste lijkheid Hebben wij dsn wel eens andere ijamen genoemd dan die van de bepaalde geestelijken, in wie de bo vengenoemde boosheid algemeen bekend is? Neen, dit hebben wij niet gedaan, omdat wij niet generaliseeren op alien wat is daad van een of van enkelen. En daarenboven weten wij dat, zelfs in het dekanaat Hulst, meerderen, zoo niet de mees ten, in hun hart er leed van hebben wat tegen ons is gedaan, zich scha men dat het gedaan is en er heel wat voor over zouden hebben, als het nooit gedaan was. Maar zij zwijgen gelijk op zoovelerlei gebied maar liever wordt gezwegen in ae hoop, dat de tijd de beste geneesheer zal zijn. Het is waar, dit is geen mannelijke houding, maar het is eene menscheüjke houding om niet de volle waarheid te zeggen tot een ambtgenoot of tot een eigen overheid. Doch als eens nimmer iemand op zou komen, die de waarheid durft te zeggen, dan zouden de maatscnappij en ook de Kerk spoedig voor den grond liggen, daar alsdan het onrecht eri de schaamteloosheid zouden wor den aangezien als recht en fatsoen. Daarom is valsch en onwaar het woord „ja, maar ge moogt het toch niet zeg gen." Dit zeggen is plicht, en er niet naar te luisteren en aan de vervulling dezer plicht te knagen is klein en on mannelijk, het is laf en valsch. H. A. VAN DALSUM. o Deze marsch, muziek van den heer B. de Graef, Kapelmeester te Mage- lang, Ned. O. Indië, tekst daarop ge maakt door den heer Ed. de Stobbe- leere, Directeur van de Zangmaatschap pij Apollo te Hulst, is Zondag 12 Mei 1912 voor het eerst gespeeld op het festival van de Verbroedering te Sas van Gent. Op verzoek van velen laten wij de woorden hieronder volgen. Waarschijnlijk zal over eenigen tijd de marsch, muziek en woorden, in druk verschijnen. INLEIDING. Komt, Broeders, heft aan En zingen wij te saam een lied 't Geldt onzen vriend Voor wien die taak geschiedt. 1 Ja we zingen blij en vroolijk van den vrede En onze bede, Is dat op heden, Met onzen zang voor recht en waar heid wordt gestreden. Daarom, het hoofd naar omhoog, Gezongen met vroolijken moed (2 maal) Ja wij zingen vroolijk 't lied van heil en vree En dat wij overwinnen is ons aller hoop en beê Dan is er zegen, heil en voorspoed in ons land, En zijn wij vast verbonden door een sterken broederband. (2 maal) 3 (finale) ja, aan den goeden man van den vree, Zij dit ons vroolijk lied gewijd Wij helpen dapper ten allentijd Hem in zijn Hinken, wakkren strijd Al is 't een moeilijke taak 't Is voor een goede, eedle zaak: En daarom moedig op ten strijd, 't Maakt ons gelukkig en verblijd Trio, Leve de Vrijheid en haar vele trouwe vrienden, Leve de Vrede in de goede Burger schaar. Leve de Vrijheid, weg met valsch- heid, nijd en dwang, Strijden wij moedig voor volk en recht (2 maal) Terug naar inleiding tot Trio. Over den strijd van het bestaan. Een woord wil ik zeggen over dit gewifhtig vraagstuk van liet levens- bestaan. Reeds van in de prilste ja ren is de jongeling er mede bekom merd, en spant hij al zijne krachten te zamen om in het maatschappelijke leven iets te bekomen, iets te ver overen dat zijnbestaan verzekerd IrnmerB de mensc-h is geboren om te werken gelijk de vogel om te vliegen. De strijd van het bestaan is om zoo te zeggen een richtsnoer voor sommigen geworden, die dwaaslijk meenen dat zjj, om in hunne poging te slagen, niet alleenlijk hoeven le strijden tegen moeilijkheden, die zij op hunne levensbaan kunnen ont moeten, maar zelfs zoo verre gaan den evenmensch te bestrijden, hem ongenadig onder de voeten vertrappe len, hem in achting bij anderen doen verliezen en hem voor hun eigen baatzuchtig belang onschadelijk maken. Zulk vermetel mensch gaat dus den strijd aan tegen zijn eigen bond genoot, zijnen evennaaste en daardoor vernielt hij zijn eigen macht Mag onder katholieke vlag de eene mensch den andere bekampen of be vechten? Mag de sterke den zwakke verpletteren Neen, ik laat nog de leering der Christelijke broederlijk heid ter zijde, en ik volg het ge dacht van edelmoedige volksverlich ter die altijd uit al hunne kracht deze noodlottige dwaalleer bestreden hebben, de ware strijd voor het be staan moet de wereld overheerschen, gesteund op wederkeerig dienstbetoon. In 't maatschappelijk leven moet de eene mensch den anderen in zijn, stoffelijk strijden en streven helpen en bijstaan, en niemand mag leven en werken om alle voordeel voor zijn eigen te houden, zulk streven is niet op zijn plaats in de maatschappij. Wij moeten leven door en voor elkander, zonder onderscheid van persoon te maken, want wij moeten wel weten dat wij allen broeders zijn, dus verwante leden van het groot wereldhuisgezin. Gelijk niemand onledig ofte wer keloos mag loopen, maar het zijne tot den gemeenschappelijken arbeid moet bijdragen, zoo ook mogen wij elkander als waanzinnige verdwaal den niet bevechten. Lieden die alzoo handelen zijn kleingeestig, ook voor de maatschappij en verdienen er uit verbannen te worden. De natuur zelf wekt ons op el kander te helpen en te steunen. In het plantenrijk treffen wij wel sprekende voorbeelden aan, en bij het beschouwen van de wonderen der natuur, wordt de mensch doordron gen van de groote waarheid, dat zijne maoht of,eigen belang gelegen is, niet met op eigen krachten te staan en te steunen, maar in eene groote afhankelijkheid zijner me- deiuenschen met wie en nooit tegen wie hij den strijd voor het bestaan moet aangaan Help u zelf is goed, maar help elkander is veel beter, daarin ligt de strijd voor het bestaan, en wan neer dit groot vraagpunt door het men8chdom zal begrepen zijn, dan ook zal het met onvermoeibare werk zaamheid tot een hoogen trap van voorspoed stijgen en reuzenwerk verrichten. CRITICUS. De opleiding van den reehlsgeleerde. Het „Weekblad van het Recht" klaagt over de gebrekkige opleiding voor den practischen jurist en stelt het vraagstuk aan de orde, hoe tot verbetering van dien interakademialen misstand te geraken dat de kennis en het inzicht van den gemiddelden student in meer dan een opzicht te wenschen overlaat, zal moeilijk kunnen worden betwist. Hoe ver de inrichting van het onderwijs daarvoor aansprakelijk is, zou eene der vragen zijn, die zou moeten wor den gesteld en onderzocht. Zeker is, al is eenige verbetering waar te nemen, dat aan de practische oplei ding uiterst weinig wordt gedaan, dat van een systematische voorbereiding in die richting in het geheel geen sprake is. Bij de rechtsgeleerde stu die neemt de repetitor eene steeds belangrijker plaats in ook van dc goede studenten zullen er niet velen zijn, die zonder de leiding van een repetitor te hebben gehad voor een examen opgaan. Onder die repitoren zijn hoogst bekwame mannen, van wier onderwijs de leerlingen veef voor deel kunnen trekken. Wij denken er dan ook niet aan over het repititoren- stelsel zonder meer den staf te breken. Het is een der aan de orde te stel len problemen, waarbij vooral de aan dacht zal verdienen het leggen van meer verband tusschen het professo rale onderwijs en den arbeid der re- pititoren. De examina, zooals zij nu-' moeten worden afgenomen, zijn on voldoende, om over de kennis, de we tenschappelijke ontwikkeling van den candidaat een op goede gronden rus tend oordeel te vormen. Van de ge schiktheid voor de praktijk kan na tuurlijk op het zuiver theoretisch exa men absoluut niets blijken. Of de candidaat iets weet van de beginse len van het procesrecht moet soms in enkele minuten worden onderzocht. Voor de voltooiing van de opleiding in de practijk wordt niets gedaan. De jonge rechtsgeleerde moet trachten zichzelf te helpen, wanneer hij geroe pen wordt anderen als rechtskundig bij te staan. Hoe dikwijls blijkt dat hij tot dien bijstand buiten staat is? Wij durven het niet beslissen, doch zouden meenen, dat het wenschelijk is, zich daaromtrent het noodige licht te verschaffen. Wie later tot het rechs- ambt geroepen word, heeft weinig ge legenheid gehad zich daartoe prac- tisch te bekwamen. Wanneer hij zich later een goed, geschikt rechter zat toonen, dankt men dat aan een geluk kig toeval. Zeker zijn dus de toestanden niet zooals men zou mogen en moeten wen schen. Hoever zij daarvan verwijderd zijn, kan slechts een langs zeer ver schillende wegen ingesteld onderzoek leeren. Dat hervorming noodig is, schijnt onbetwistbaar. In welke rich ting zal slechts zijn te bepalen na overleg tusschen hen, die tot oordee- len het meest bevoegd zijn. Er be staat alle aanleiding, om op dat onder zoek en na overleg met ernst aan te dringen. Immers de taak van den

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 1