Burgerlijke stand- De Postduif. te pARS8*aj in .A^s, teUete* pleizier in netft. Doch niemand die de hand uitsteekt om het kuifje glad te strijken. En als het beestje wat las tig wordt, jaagt de voorzitter-voge laar hem naar zijn hokje en sluit de deur. Beter in vogelenzang dan in ijzersklank, zegt de vogel vrijzinnig-democraat Het zoet ge fluit naar een andere antithese reikt niet verder dan de linksche ban ken en den vogel kent men wel aan z ij n v e e r e n. Ketelaar roert ook wel eens zijn sravtl, maar niemand die hem dit kwalijk neemt ieder vogeltjezingt als het g e b ekis. Een gladde vogel is mr. Tyde- man, die op zeurigen toon zingt, om anderen op de vlucht te jagen. Hij geeft en neemt, maar neemt meer dan hij geeft, want één vogel in de hand is beter dan tien in de lucht. De militaire vogel Thomson is de pechvogel. Die grijpt altijd mis of een enkele maal als hij bijna goed grijpt, is de vogel gevlo gen. Dirk de Klerk kan van zich zeiven als van geluksvogel spreken. Onverstaanbare en zinlóoze klanken vindt hij terug in prachtige verslagen van „N. Rott. Ct." en „Alg. Hdbl." De linksche vogels zingen een lof lied op de concentratie in 1913, welke hen het hoogte-record vast moet doen winnen, maar vogeltjes die zoo vroeg zingen zijn voor de poes. De onbeschermde vogels zitten naar vrijheidsgedachte aan de rechterzijde. Zij zijn ter linkerzijde v o g e 1 v r ij verklaard. N. D. O Sas van Gent. Huwelijks-aangiften. 5 April. Adriaan van Nieuwenhuize, oud 36 j., jm. en Amelia Maria Jacoba de Brabander, oud 31 j., jd. 9 April. Camillus Verhaege, oud 28 j-, jm. en Maria Catharina de Waele, oud 26 jid- Geboorten. 14 April. Emma. d. van Ferdinand Ludovicus Sclieffer en van Victorine Riteco. Overlijden. 4 April. Amelia Ber- nardina van Kerkvoorde, oud 70 j., wed. van Pieter Franciscus Braet. 16 April. Alice Marie van Reeih, oud 1 j., d. van Augustus en van Fiorentina Maria Christina Herrewegh. Overslag. Huwelijks-aangiften. 10 April. Gustaaf Winne, oud 32 j., jm. en Maria Louise de Block, oud 26 j.f jd. Geboorten. 7 April. Maria Augus'a, d. van Th.-ophile Baecke en van Juliana Maria Cock. Hinge. Huwelijks-aang 9 April. Franciscus Rennis, oud 28 j jm. en Celestina Maria de Cock, ój- 26 j., jd. Geboorten. 4 April. Aiicï, d. van Josephus Fiorer.tinus Rij.-brack en van Emma Ludovica Puijlaert. 5 April Fiorentina Paulina, d. van Thcodoor Hiel en van Maria Anthonia Bogaert. „Gij moest liever gaan zitten," sprak zij, z^eljt en vriendelijk en deelne mend. Gij hebt zooveel zorg gehad, dat ge wel vermoeid moet wezen en gij zult uwe krachten nog zoo noodig hebben Het was eene even nieuwe onder vinding voor hem, dat iemand bezorgd voor hem was, en op die wijze met hem praatte, als daar straks, dat hij werd tegengesproken. Weer moest hij aan „den jongen" denken en hij deed wat hem gevraagd werd. Mis schien had hij al wat geleerd door zijne smart en teleurstelling als hij zich niet zoo ongelukkig had gevoeld zou hij haar misschien zijn blijven haten nu was hare nabijheid hem een troost. Hij zou bijna alles aan genaam hebben gevonden na de ken nismaking met Lady Fauntleroy en dit jonge vrouwtje had een zoo wellui dende stem en iets zoo waardigs in toon en manieren. Onder den invloed Yan $eze toovermacht hegon hij zich allengs minder ellendig te gevoelen en opgewekter vervolgde hij „Wat ook gebeure, voor den jqngen gal ik zorgen. Niet alleen nu maar ook in de toekomst." „Is het huis naar uw zin vroeg hij. p Bijzonder." was haar antwoord. „Dit is een vroolijke kamer," her nam hij. „Mag ik hier nog eens weer komen praten „Zoo dikwijls als gij wilt Myiord,* antwoordde zij. Toen keerde hij naar het wachtende rijtuig terug en reed weg. Thomas A Apry, Iv^nuus loan nes BapQsle, z. van Charles Louis Bracke en van Fiorentina van den Broeck. 9 April. Gustaaf Joannes, z. van Jan Francies de Valck en van Maria Louisa de Vos 10 April. August jozef, z. van Frederikus Livinus Lockefeir en van Maria Leonia Vergauwen. 11 April. Josephina Maria, d. van Augustinus de Wilde en van Maria Francisca van Puijvelde. Anthonius Johannes Pru dent, z. van Ludovicus Jacobus Locke- feer en van Elodia Seraphina van Overloop. 14 April. Maria Isabella, d. van Ludovicus Josephus Lockefeer en van Eugenia Melania Pauwels. Angeline, d. van Michael Bosman en van Ida Maria Johanna Scheers. Oscar Franciscus Edmundus z. van Gusta- vus Jacobus Verbist en van Eulalia Coralia van der Heijden. Overlijden. 2 April. Cijrillus Bleij- enberg, oud 1 j., z. van Franciscus en van Eliza Maria Joanna Schoon vliet. 4 April. Silverius van Helsland, oud 68 j„ echtgenoot van Pelagia van van Dorsselaer. —o Als men de Maskegon in den staat Michigan afvaart komt men aan het Hongthonmeer, een groot waterbekken van meer dan twintig Engelsche mijlen in middellijn. Op een namiddag in September slenterde een jonge man langs de oevers van het meer. Hij was een Hol lander van geboorte, Eduard Almer genaamd, en was sedert eenige jaren als ingenieur en opzichter in een groo- ten zaagmolen aan de Maskegon aan gesteld. Het bedrijf ging zeer goed, totdat het op een goeden dag door het lot getroffen werd, dat de tijd met zich mede brengt. Wegens geschillen over loonsverhooging legden alle arbeiders plotseling bijl en zaag neer en de. mo len moest natuurlijk stilstaan, totdat de staking geëindigd was. De ingenieur had dus veel vrijen tijden benutte dien voor de jacht. Op den dag, toen hij, voor de jacht uitgerust, zijn aardig huisje naast den zaagmolen verliet, had hij zijn jonge vrouw gezegd, dat hij wel twee af drie dagen kon uitblijven en, terwijl hij op een mooie, met veel zorg in gerichte duiventil wees, voegde hij er aan toe „Vergeet niet, Mathilde terwijl ik weg ben, mijn postduiven te voeren. Al heb je de diertjes niet graag, om dat je meent, dat er te veel tijd mee verspild wordt, toch moet je me dat genoegen eens doen." Hij was nl. een hartstochtelijk lief hebber van postduiven en stond ook door middel van deze diertjes in ge meenschap met een vriend te Chicago, die lid was van de groote Amerikaan- sche vereeniging van postduivenhou- ders. Nu wandelde dus Eduard Almer, met zijn geladen buks onder den arm, door zijn trouwen jachthond Terry begeleid, aan den zuidelijken oever van het Hongthonmeer. Om dien schilderachtigen oever be ter te kunnen overzien, ging hij naar en Henry zafen op den bok, stom van verbazing over den loop, dien de zaak nu scheen te nemen. XiU. DlCK, DE REDDER. Zoodra de geschiedenis van Lord Fauntleroy en de zorg, waarin de Graaf van Dourincourt verkeerde, in de Engelsche dagbladen ter sprake kwamen, namen de Amerikaansche bladen de berichten natuurlijk over. De historie was te belangwekkend om oppervlakkig behandeld te worden, en er werd heel wat over geredeneerd Er bestonden zooveel verschillende lezingen van, dat het wel wat aardig geweest zou zijn al de couranten te koopen en ze eens met elkander te vergelijken. Mijnheer Hobbs las er zoo veel over, dat zijn hoofd er van in de war geraakte. In het eene ver haal was zijn vriend Cedric een kindje, dat nog niet loopen kon in het andere een student te Oxfort, die al zijne examens met glans aflegde en zich onderscheidde door het maken van Grieksche verzende een ver telde. dat hij verloofd was met een mooi jong meisje, de dochter van een hertog; een ander dat hij pas ge trouwd was het eenige eigenlijk, dat niet gezegd werd, was dat hij een ventje was tusschen de zeven en acht jaar, met eer; paar vlugge beenen en prachtig blond krulhaar. De een be weerde, dat hij in het geheel geen fa milie van Graaf Dorincourt, maar een bedrieger was, die vroeger met cou- een kleine landtong, die zich tamelijk ver in het'meer uitstrekte.'Er*stond een stevige Noordenwind en de golven ruischten hem te gemoet. Daar ontdekte hij tot zijn verbazing een klein zeilscheepje, dat naar het uiterste punt van de landtong voer. Toen het dichter bij kwam en in het riet bleef zitten, liep Almer er naar toe. Onder de bank aan het roer stónd een mand met vier flesschen rum, waarvan er twee geheel vol, twee half geledigd waren. En verder stond in het vaartuigje een eigenaardig te estel. Het scheen een soort copiéér-pers te zijn en wel een heel nieuwe, ongebruikte. Aimer's plan' was geweest, het heele meer, welks omvang hij niet nauwkeu rig kende, om te trekken. Nu kon hij het zich echter gemakkelijker maken en in dit scheepje het meer in alle richtingen bevaren. Hij stapte in de boot, liet den hond erin springen, richtte den mast op, spande het zeil en voer af. Daarop greep hij het roer en stuurde op het Noord- Westen aan, om na verloop van een uur in Noord-Oostelijke richting verder te varen. Toen hij zich wendde om weer naar het Noord-Westen te varen, waren er eenige uren verloopen en de zon neigde ten ondergang. Het beste was thans te landen en den volgenden morgen weer verder te varen. Een poosje later zag hij onduidelijk in het Noorden kale rotsen en zand heuvels opduiken. Het moest een ei landje zijn, en onverschillig wilde hij het voorbij varen, toen het hem plot seling voorkwam, alsof hij in de verte stemmen hoorde. Er moest zich dus iemand op het eiland ophouden. Oogenblikkelijk bracht Almer het scheepje zoo dicht bij het eiland, dat hij door den nevel heen, aan den oever twee mannen bemerkte, die hem toe wenkten. Toen de ingenieur een veertig schre den van hen verwijderd was, riep hij hun toe „Heeft u een zeilboot verloren „Ja, Heer antwoordde de grootste van de beide onbekenden. Wij hadden het bootje niet genoeg vastgelegd, naar het schijnt, en zoo is het weggedreven, terwijl wij op het eiland rondliepen. Een onaangename geschiedenis, want mijn kameraad en ik kunnen beiden niet zwemmen. U komt dus als een redder in den noodkom maar spoedig hierheen. Ja, ik zie het reeds, het is onze boot. Er staat een soort copiëerpers in, niet waar „Ja", antwoordde de ingenieur, en stuurde de boot naar den zandigen oever. Hij stak een stuk hout in net zand en legde het bootje daaraan vast. Een van de onbekenden was een echte Yankee van ongeveer vijftig jaar, met een sluwe uitdrukking in het ma ger gezicht, zijn makker was jonger en zag er eenigszins als een kunste naar uit in zijn lange grijze jas en met zijnen slappen,, lichten hoed. Hij scheen slechte oogen te hebben, want hij droeg een blauwen bril. „Welk toeval voerde U op dit af gelegen meer vroeg de eerste* „Ik ben ingenieur van den grooten ranten geloopen en op straat geslapen had, vóórdat zijne moeder den rechts geleerde, die naar Amerika was ge zonden om den erfgenaam op te zoe ken om den tuin had weten te leiden. Daarop volgden allerlei beschrijvingen van den nieuwen Lord Fauntleroy en van zijne moeder. Dan eens was zij eene Zigeunerin, dan eene actrice, dan weer eene schoone Spaansche maar daarover waren het allen eens, dat de Graaf van Dourincourt haar doods vijand was en zeker haar zoon niet als erfgenaam zou erkennen, indien er iets tegen te doen wascn aan gezien er een kleine onregelmatigheid was in de papieren, die zij getoond had verwachtte men, dat een langdu rig proces voigen zou, belangwekken der dan eenige zaak, die ooit op deze wijze behandeld was. Mijnheer Hobbs verdiepte zich in al die tegenstrijdige berichten tot zijn hoofd er van dui zelde en des avonds praatte hij met Dick over niets anders. Zij begonnen te begrijpen welk een gewichtig per soon die Graaf van Dorincourt was, welk een prachtig inkomen hij had, hoeveel landgoederen hij bezat, en hoe grootsch en weelderig het kasieel was, dat hij bewoondeen hoe meer zij daaromtrent hoorden, hoe op ge- wqndener zij werden. „Er zal toch iets gedaan moeten worden," meende mijnheer Hobbs. „Dergelijke dingen moet men goed onderzoeken, het mogen dan graven zijn of geen graven." Maar wat zouden zij doen dan ieder een brief aan Cedric schrijven zaagmolen aan de Maskegon," zeide Almer, „en daar de weiklieden sta ken, gebruik ik mijn vrijen tijd om te jagen." „Mag ik ook uw namen weten, heeren vroeg de ingenieur. „Ik heet Jones," antwoordde Yan kee. „Deze jonge man heet Smith en is mijn neef. Hij is teekenaar en schilder en maakt hier studiën van de natuur. Ik ben werktuigkundige, de copiëer-pers, die u op hef bootje ziet, is mijn uitvinding. U zult het mis schien vreemd vinden, dat ik dit toe stel hier mee heb genomen. Ik zal u er uitleg van geven ik houd mijn neef gezelschap en werk tegelijk om mijn uitvinding te volmaken." De mannen bereidden nu een goed maal, en de ingenieur was de gast van twee vreemdelingen. Intusschen was het donker geworden en de sterren schenen met matten glans door den nevel. Almer gevoelde zich zeer vermoeid en strekte zich op een wollen deken uit, die zijn nieewe kennissen hem welwillend leenden. De Yankee en zijn makker dronken nog eenige glazen rumen daarop strekten zij zich ook op een deken uit, maar niet om te slapen. Een tijdlang hielden zij zich heel stil, maar toen de diepe, rustige adem haling van den ingenieur verried, dat hij vast ingeslapen was, staken zij de koppen bijeen en hielden fluisterend raad „Wij moeien maken, dat wij met de boot wegkomen, eer hij wakker wordt," zei de jongste. „Wij zullen dien kerel maar hier achterlaten. Als hij nog langer bij ons blijft, zal hij zeker wantrouwend wor den en dan zouden wij nog last mei de politie kunnen krijgen." „Hoe laat zullen we vertrekken?" „Zoo spoedig mogelijk. Weet gij, wanneer de maan opkomt?" „Neen." De jonge man met den blauwen bril haalde een zakkalender voor den dag, waaruit een blaadje papier viel, dat over het zand wegvloog, zonder dat hij het bemerkte. Hij stak een lucifer aan en zocht in den kalender. „Om vijf minuten over één." De Yankee keek op zijn horloge. „Dus nog twee uur." Daarna verzonk alles weer in duis ternis en stilte. Even voor éen uur maakten de beide mannen zich voor het vertrek gereed en staken langzaam af. Ofschoon zij uiterst voorzichtig te werk waren gegaan, werd Terry door het geruisch wakker. Toen de boot wegvoer, kwam het geval hem ver dacht voorhij stiet een lang gerekt gehuil uit en wekte daardoor zijn meester, die uit den slaap opschrikte, om zich heen keek en de boot met twee Amerikanen zag wegvaren. Nu was het hem duidelijkhij was alleen en verlaten op het eiland mid den in het groote Hongthonmeer. Maar waarom hadden de kerels hem achtergelaten Hadden zij hem bestolen Neen hij vermiste niets. Hij was een goed zwemmer, maar een afstand van tien Engelsche mijlen vol betuigingen van medegevoel. Zij schreven die brieven dan ook, zoo dra zij het bericht ontvangen hadden en lieten elkander het geschrevene lezen. Dit las mijnheer Hobbs in Dicks brief „Beste vriend, ik heb uw brief ontvangen en mijnheer Hobbs ook en het spijt ons zeer veel dat het u zoo tegenloopt, en wij hopen, dat gij u ferm zult houden. Laat u de kaas niet van het brood eten. Die leelijke dieven zullen u alles afnemen wat zij maar kunnen als gij de oogen niei flink open houdt. Deze dient hoofdzakelijk om u te zeggen, dat ik niet vergeet hoe gij mij geholpen hebt. Als gij niets anders weet en de nood is aan den man, kom dan maar terug, dan zullen wij samen doen. De zaak gaat best en ik zal wel voor. u zor gen. Al kwam ook de grootste kerel om u kwaad te doen, dan zou hij eerst een appeltje moeten schillen met professor Dick Tipton. Nu eindig ik met de pen. Dick." En dit las Dick in den brief van mijnheer Hobbs: „Waarde HeerDen uwe ontvan gen en ik moet zeggen, dat het afge- gesproken werk is en degenen, die het gedaan hebben, moeten goed in het oog gehouden worden. Ik schrijf deze om u twee dingen te zeggen, de zaken staan slecht. Ik 2al dit zaakje eens secuur onderzoeken. Wees maar gerustik zal naar een advocaat gaan en doen wat ik kan. En mocht het met zwemmen af te leggen in een meer, dat door zoo'n geweldige strooming doorsneden werd, leek hem een al te gevaarlijke onderneming. De maan steeg langzamerhand hooger en haar zachte glans drong meer en meer door den nevel. Al mer liep onrustig op het zand van den oever heen en weer. Plotseling zag hij een stukje papier, hetzelfde, dat de man met den blauwen bril had laten vallen. Hij raapte het pa pier op. Het was een bankbiljet van tien dollar, maar slechts op den voor kant bedrukt, de andere kant was wit gebleven. Het moest dus een proef zijn. Nu ging hem een licht opde ke rels, die hem in de steek hadden ge laten, waren valsche munters. Intusschen was de morgen aange broken. Plotseling zag hij hoog in de lucht twee puntjes, die op het eiland sche nen af te komen. Na een minuut onderscheidde hij duidelijk een duif, die door een valk achtervolgd werd. Almer greep zijn geweer, legde aan en gaf vuur. De valk viel naar be neden en de duif fladderde naar de aarde. Hij herkende tot zijn verwondering een van zijn postduiven. Het was een merkwaardig toeval, dat hem goed te stade kwam en hem zou kunnen redden. Het duifje had een bericht tusschen de vleugels van zijn vriend te Chica go, die hem om mededeeling vroeg over de staking. Hij wikkelde de duif in een zak doek, opdat zij niet zou kunnen weg vliegen. De ingenieur scheurde een blaadje uit zijn notitieboekje en schreef zijn vrouw het volgende briefje „Ik zit op een eiland midden In het Hongthonmeer en kan onmoge lijk den oever bereiken. In dezen onaangenamen toestand ben ik door twee valsche munters gebracht, die op het meer rondvaren. Deel dit aanstonds aan sheriff Ro berts mede en laat een boot zenden om mij te halen." Dit briefje bevestigde hij aan de vleugels van de duif. Hij liet het diertje nog even uitrusten, gaf het eenige broodkruimels en liet het drin ken aan het meer. Vervolgens gaf hij de richting aan en lier haar vliegen. De postduif sloeg eenige malen met de vleugels en vloog dan rechtstreeks naar het zui den. De vrouw van Almer ontving het briefje en waarschuwde den sheriff, die er met een boot en een zestaL gewapende mannen op uit ging. De valsche munters werden gepakt, Almer bevrijd en in triomf naar huis, teruggebracht. Almer behoeft sinds dien, als hij op reis gaat, zijn jonge vrouw het voe deren der postduiven niet meer op het hart te drukken. Sedert dat gevaarlijke jachtavontuur van haar man zijn zij haar bijzondere lievelingen geworden. ergste gebeuren, mochten al die gra ven met elkander ons te machtig zijn, reken er maar op, dat gij mijn compag non wordt als gij groot zijt en dat gij altijd een tehuis kunt vinden bij uw ouden vriend. Sillas Hobbs." „Zie zoo", zei mijnheer Hobbs, als gij dan geen graaf kan wezen ver zorgd is hij toch." „Dat is hij," zei Dick, „ik zal hem nooit in den steek laten. Ik hield toch zoo veel van dat kleine ventje I" Den volgenden morgen keek een van Dicks vaste klanten zeer verwonderd op. Het was een jong advocaat, zon der praktijkzoo arin als een jong advocaat, bij mogelijkheid wezen kan, maar met een helder hoofd, veel geest kracht, veel scherpzinnigheid en een uitstekend humeur. Hij had een klein kantoortje, niet ver van Dicks gewone standplaats en deze poetste hem iederen morgen de laarzen zfi waren niet altijd volkomen waterdicht, maar hij had altijd een vriendelijk woord of een grap. Toen hij dien zekeren morgen zijn voet op het bankje zette, had hij een blad in de hand, een geïllustreerd blad nog wel, met afbeeldingen en portretten van de meest besproken dingen van den daghij keek het eens door en door, en toen de tweede laars gepoetst was, gaf hij het aan den knaap. Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 6