LUI DINGEN 1001 PRATEN. lien kiesche vraag. tijd, maar het zal goed zijn, dat reeds nu''wordt tot'dé Rubrfek Dèslotéh de gedachten zich wenden in de richting van een Verkiezingcomité, doch zonder Kiesvereeniging, om dat, althans wat van Dalsum betreft, deze nimmer de candidaat wil zijn noch gekozen wil worden door ééne richting, omdat zijn kracht in de Ka mer moet zijn dezedat achter hem staat een volksdeel dat niet langer wil de partijgeest, die nu Nederland verscheurt tot soms in het huiselijk leven, die op menig dorp afkeer en haat brengt onder de dorpelingen, die het openbare leven vergiftigt en den godsdienst maakt tot een handelsar tikel en een werktuig tot heerschzucht, eer- en broodroof. INGEZONDEN. ïtn®e_ïïlj{i§?>e3asSli5g'osi. Een maatregel, die zóó slechts is, dat er ter wereld niemand wèl bij vaart, is, geloof ik. nog nooit ge nomen. Altijd is er wel de een of ander goed mee. Zoo staat het nu ook met het ta rief-ontwerp. Wij, van het standpunt van den arbeider, hebben er zeer ern stige bezwaren tegen. Maar er zijn natuurlijk wel menschen, die er voor deel van zullen hebben, geldelijk of politiek. Dat deze menschen voor het ontwerp zijn, spreekt vanzelf. En wij kunnen ons ook best begrij pen, dat zij alles in het werk stellen, om de wet er door te krijgen. Maar in hun al te grooten ijver gaan zij te ver. Zij probeeren n.l. ons wijs te maken, dat w ij er óók zoo goed mee zullen zijn. En zij doen dit met zulke schoonschijnende argumenten, dat ik er geen oogenblik aan twijfel, of me nigeen laat zich die voor goede munt in de handen stoppen. Dat moeten wij, als tegenstanders van het ontwerp, voorkomen. Dat is van groot belang en ik zal u zeggen waarom. Wanneer een minister een wetsont werp ingediend heeft, duurt het altijd nog eenigen tijd, eer het in behande ling komt. Dien tijd gebruikt de mi nister, om goed te luisteren, wat er van zijn ontwerp gezegd wordt. Hoort hij er niets dan goeds van, bewijzen van instemming en vriendelijke woor den, dan zegt hij tot zich zeif: „Voor uit met het scheepje, de zee is kalm, wij zullen een gemakkelijken over tocht hebben Maar zijn er veel tegenstanders, en weren zij zich geducht, zoodat er als het ware een storm opsteekt in het land, dan denkt de minister„Jongen, 't is erg ruw op zee, Iaat ik 't nog maar eens een poosje aanzien En als die storm maar hevig ge noeg is en lang genoeg aanhoudt, dan is er alle kans dat de minister heelemaal niet uitzeilt. M. a. w., dan is er kans, dat het ontwerp n o o i t wet wordt, of ten minste, dat de minister zijn ontwerp wijzigt, om aan de bezwaren van de tegenstanders tegemoet te komen. Dit resultaat wordt echter n i e *(en nooit 1) bereikt, wanneer het aan de voorstan ders van het ontwerp gelukt, de te genstanders met mooie woorden en schoonschijnende argumenten in slaap te wiegen. Daarom zullen we die schijn-argu- menten hier eens nauwkeurig nagaan en tot hun juiste waarde terugbren gen. Het eerste argument dan luidt al dus „Het is wèl waar, dat vele eer ste levensbehoeften zwaarder belast wordenmaar het is niet waar, dat al deze zaken duurder zullen wor den. Dat geldt wèl voor dingen, die in ons land niet, of niet voldoende kunnen voortgebracht worden. Maar zaken, waarvan ons land zelf genoeg voortbrengt, kunnen de leveranciers tegen dezelfde prijzen blijven leveren." Wij begroeten dit argument met vreugde, want er schuilt een zeer be langrijke erkenning in. Van artikelen als thee, petroleum, stokvisch, sinaas appelen, vijgen, dadels enz., wordt namelijk erkend, dat het invoerrecht ze duurder zal maken. Dat zegt al heel wat 1 Maar van een artikel als margarine bijv. beweert men, dat de binnen- landsche fabrikanten ze tegen den zelfden prijs kunnen blijven leveren. Dat ze het zouden kunnen, zal ik zeker niet ontkennen, lezer. Maar ik zeg, dat ze het niet zullen doen. Fabrikanten en kooplieden zijn over het geheel nou niet zoo héél erg dom. Als zij gelegenheid zien, om meer geld voor hun waren te krijgen, laten ze die gewoonlijk niet ongebruikt. En hier wordt hun door het invoer recht een prachtige gelegenheid ge- b&dè'n. ,;f Laten we maar eens bij margarine blijven. Neemt aan, er is een fabri kant in Duitschland, die tegenwoor dig marg. in ons land voert tegen 40 cent per pond. Nu komt de wet tot stand en de man moet voortaan per pond aan invoerrecht betalen. Zoudt gij nu denken, dat die man nóg tegen 40 ct. leveren kan en dus met 35 ct. voor zich zelf genoegen kan nemen Dat hij dus maar zoo 5 ct. op den prijs kan laten vallen Men moet toch van prijsvorming niet het ge ringste benul hebben, om zoo iets te kunnen beweren. Het zou misschien kunnen dat hij één enkelen cent kan laten vallen, maar meer zeker niet. Eenigszins verstandige verdedigers van de wet geven dit dan ook toe. „Maar," zeggen zij, „wij hebben in ons eigen land margarine-fabrikanten genoeg, die hoeven het recht niet te betalen en kunnen dus tegen 40 ct. blijven leveren." Nog eens, lezerkunnen zouden ze het zeker. Maar als hun buiten- landsche concurrent 45 cent of op zijj^ allerminst 44 ct. vraagt (en vra gen moetdenkt gij dan dat onze bin nenlandsche fabrikanten zoo mensch- lievend zullen zijn, dat ze hun waar tegen 40 ct. zullen blijven leveren Dat zij in. a. w. zoo maar uit pure naastenliefde, 4 ct. per pond aan de verbruikers cadeau zullen geven Lezer, mijn tegenstander is nog niet geheel verslagen. „Neen," zegt hij, „uit naastenliefde zullen zij dat zeker niet doen, maar ze zullen er toe ko men door de concurrentie. Want, kijk eens, wij hebben in ons land niet één margarinefabrikant, maar verscheidene. Ieder van hen wil natuurlijk den an der zijn klanten afwinnen door goed- kooper te leveren en omdat hij in werkelijkheid toch voor 40 cent leve ren kan, zal de prijs door de con currentie ook op 40 cent komen." Als deze redeneering juist was, als dus de binnenlandsche fabrikanten te gen 40 ct. bleven leveren, terwijl de buitenlandsche 45 ct. moesten vra gen, dan zou natuurlijk niemand meer buitenlandsche margarine koo- pen. Die zou dan niet meer inge voerd worden endan zou van dit artikel geen cent invoerrecht gebeurd worden. Gij begrijpt dat deze minis ter, die ronduit zegt, dat het hem vooral om de centen te doen is, nooit zulk een invoerrecht zou voorgesteld hebben. En dat hij het nu wel voorgesteld heeft, bewijst, dat hij van een andere meening is, dan de menschen, die op deze wijze zijn ontwerp verdedigen. De bewering van mijn tegenstander is dan ook geheel onjuist. Want, zooals ik straks reeds zei, fabrikanten zijn gewoonlijk niet zoo héél erg dom. De tijd van de concurrentie op leven en dood is goeddeels voorbij. De kleintjes, ja, die concurreeren mekaar nog dood. Maar de grooten zijn al lang verstandiger geworden, Als ten minste de gelegenheid wat gunstig is, sluiten zij zich liever aaneen, dan dat zij elkaar de winst uit de zakken con curreeren. Welnu, door het voorge stelde invoerrecht wordt hun een prachtige gelegenheid geboden, en wij kunnen ons overtuigd houden, dat zij die zullen benutten. De bewering, dat artikelen die in ons land óók voortgebracht kunnen worden, door het invoerrecht niet duurder zouden worden, meen ik hier mee voldoende te hebben weerlegd. Het is een praatje voor de vaak, en wie er zich mee troost, maakt zich blij met een dooie musch Maar nu moet ik hier toch nog even bij stilstaan, lezer. Want als het juist is, dat de bin nenlandsche fabrikanten hun prijzen ook tot 45 ct. of laten we zeggen 44 ct. zullen verhoogen, dan volgt daaruit, dat de margarine-gebruikers voortaan op twee manieren belasting zullen betalen. Vooreerst een belas ting aan het Rijk, die aan de grenzen geheven wordt. Maar bovendien nog een belasting aan de bin nenlandsche fa brikanten. De eerste belasting hebben we reeds vroeger onbillijk genoemd. Maar hoe ik de tweede noemen moet, weet ik werkelijk niet. „Schandelijk" zou be paald een te zwak woord zijn. Hoe groot deze tweede belasting zijn zal, is natuurlijk in de meeste gevallen niet na te gaan. Maar we zijn toch in staat, het van een enkel artikel te berekenen, n.l. van meel. Gij herinnert u, dat op meel voor broodbereiding een recht wordt voor gesteld van 40 ct. per 100 Kilo. Nu heeft ons land jaarlijks ongeveer 400 millioen kilo meel (tarwe en rogge) noodig. Hiervan zal, als het rechter eenmaal is, nog ongeveer 100 mil lioen kilo uit het buitenland komen "fé'nmihs.të vcigViis de -scéatting virt den minister, en die zal wel ten naas tenbij juist zijn. De overige 300 mill, kilo zullen dan geleverd worden door de binnenlandsche meelfabrikanten- Maar laten wij het niet te ruim reke nen en zeggen250 mill. kilo. En laten we verder alweer om niet te ruim te rekenen aannemen, dat ze hun prijs niet met 40 ct., maar met 30 ct. zullen verhoogen. Dan zit daar in elk geval voor die heeren toch een zoet winstje aan vast van 2500000X30 ct. 750000 gulden. En ze hoeven het niet eens met zoove- Ien te deelenEr zijn in ons land maar 17 meelfabrieken. Gij ziet dus, lezer, dat ik gelijk h2d, toen ik aan het begin van dit artikel zei, dat er wel menschen zijn, die van de voorgestelde wet zullen profiteered Maar voor ons, voor de verbruikers, die dat alles mogen helpen betalen, wordt zij er niet aantrekkelijker op. Wij zullen in een volgend artikel zien, hoe men deze ongerechtigheid nog op een andere manier tracht goed te praten. Zeeuw. O— Zooals men weet heeft Zelandia een twee weken geleden een artikel geschreven „Eert den Priester", in den geest zooals van het slot daar van dat „zelfs" Renan heeft ver klaard „dat er niets dan goede priesters zijn." Dat artikel van Zelandia is be sproken geworden in de N Rott. Courant, en naar aanleiding daarvan verzochten twee onzer abonnés, een uit Hilversum en een uit Goes, om Zelandia zelve toe te zenden om door haar te kunnen worden verkwikt Wij zonden aan den een ons eigen nummer en aan den ander konden we het artikel in zijn geheel zenden door toezending van „de Christelijke Actie", waarin het Zondag was over gedrukt. Een dezer stelt ons nu, na lezing van het geheele artikel van Zelandia, deze kiesche vraag „Met niet ge- ,,ringe verbazing heb ik het nog- ,,maals herlezen, en mij zei ven te- „vens verbaasd over de minder hoog staande daden welke deze boven „Christus verhevenen, tegen Uw stre- „ven hebben ondernomen Zeer „gaarne zou ik in Uw Volkswil „wilbn lezen, hoe U het een rijmt „met het ander." Ziedaar de zaak en de vraag. De vrager schijnt dus te meenen, dat de daden welke verschillenden tegen ons hebben ondernomen, „min der hoog" staan, en dat hierdoor niet rijmt het beweren van Zelandia, dat er „niets dan goede priesters zijn." Maar staan die daden werkelijk „minder hoog"? Noch de bisschop van Breda, noch de andere bisschop pen van Nederland, noch de Neder landsche Kardinaal, Kardinaal van Rossum in Rome, noch de zoovele geestelijken in Nederland en op de Belgische grens, en die allen zijn met die daden bekend, hebben openlijk tegen deze daden van „min der hoog5' geprotesteerd, hoewel het daden zijn geweest, die waren een ergernis voor elk geloovige en een spot voor den ongeloovige. We zouden dus moeten aannemen, dat ons streven, waartegen die daden van „minder hoog" waren gericht, slecht, zeer slecht is, of anders, dat die alleD, uit een geest van solida riteit, elkander de hand boven het hoofd houden tegen den leek Wij gelooven, dat dit laatste moet worden aangenomen, want als een geestelijke een daad van „minder hoog" verricht tegen een ambtge noot, dan wordt hij wel degelijk op de vingers getikt. Diezelfde geest van solidariteit vinden wij ook terug in de burger lijke overheden, niet alleen in Neder land maar in alle landen, en het verbond van beider solidariteit is de eenheid, die door de menschelijke zwakheden wordt verstaan onder de eenheid van Kftrk en Stua^ Öèitl die de oorzaak is geweest en het nog is van het bederf in den godsdienst en den geloofsafval des volks. Deze eenheid is de pest in de maatschappij en de oorzaak van alle groote maatschappelijke beroeringen, waarop reeds Dante wees in ver schillende gezangen zijner Divinia. Om nu de vraag fe beantwoorden dit korte antwoord; Zelandia, als zij hoog verheft den priester, dan denkt zij aan het ambt van den priester, maar niet aan den mensch, „geno men uit de menschen", met zijno menschelijke eigenschappen van goede en kwade neigingen En wegens dit ambt wil zij deze menschelijke eigen schappen- bedekken, wat is een daad van zelfmisleiding en afgoderij In deze zelfmisleiding en afgoderij ligt het hart van het clerical is me, dat een groote dwaling is, en in de po litieke christelijkheid zijne bekroning vindt en zijn schande. De daden van „minder hoog" te gen ons-streven zijn een toepassing dezer politieke christelijkheid en voor ons een eer, omdat zij bewijzen bet doeltreffende van onze bestrijding. Want gevoelde de politieke christe lijkheid ni^t de kracht van onze hand, dan zou zij niet zoo spartelen en niet zoo alles hebben gewaagd om toch niet anders te bewijzen dan hare schande. PaïllsOBWÏiijp. o Het ligt in de bedoeling van de Regeering, om een oorlogsschip te bouwen van 7600 ton, en dat zal kosten een zeven millioen gulden. Nu is hierover veel ruzie in de Kamer en in de pers en onder de ma rineofficieren. De marineofficieren zijn bijna allen van gedachte, dat een schip van 7600 ton weinig waarde heeft in onzen tijd, nu er worden gebouwd van 15000 ton. Onze gedachte is deze Turkije heeft een oorlogsvloot, en Italië heeft een oorlogsvloot. Maar de vloot van Turkije bestaat uit be trekkelijk kleine schepen -en Italië heeft groote schepen. En het resul taat is: dat de Turksche vloot zich op zee niet waagt Het is treurig maar het is niet an ders met die groote schepen kan men met marinegeschut vuren en mikken en raken tot meer dan 16000 meter. En als daar nu tegenover staan schepen met marinegeschut dat niet verder schiet dan, stelt eens 10000 meter, dan zijn deze laatste schepen in een zeegevecht een nul in het cijfer. Nu is ook de gedachtezulke zeer groote oorlogschepen zijn te duur voor een kleine mogendheid als Neder land, laten we maken een vloot van torpedobooten en onderzeebooten. Wat deze r.u voor gevcchtswaarde hebben weten we niet, dat moeten de de marinedeskundigen beslissen. Het is een moeilijke vraag waar over onze Regeering en onze Kamer hebben te beslissen, maar wat ons een ergernis is in deze zaak is deze: dat de" kwestie van Pantserschip is geworden een politieke partijkwestie, terwijl ze moest zijn geen paitijkwes- tie maar een zaak van kalm en wel willend overleg. Dat onze Hoogmogende staatslieden niet eens meer kalm kunnen redenee ren in eer.e zaak, die toch, zeker geene partijzaak maar een landszaak is, bewijst wel, hoe ziek ons open bare leven is. Tweede Eiasnf-s*. O Onze Hoogmogende Heeren hebben zich Dinsdag zoo netjes gedragen, dat de Voorzitter de "Heeren heeft doen wandelen door de Kamerzitting te sluiten. Is er nog meer noodig om te be- bewijzen wat partijgeest is? Partijgeest wil zijn zin doordrijven, maar de staatsman wil en zoekt over- leg. Het Vrije Woord voor Abonnés. o De Tariefwet, vermeerdering van work en daardoor moer woHaart voor do arbeidende klasse Het opmerkelijke verschijnsel dat .«wtet as smakters van Taricfwetgetffcg, va* voerrechten, worden gevonden, wordt begrijpelijk als men bedenkt dat zij voor een belangrijk deel de industrie in handen hebben en dus in de eerste plaats belanghebbenden zijn. Om overtuigd te worden dat het hen in zaken niet bepaald slecht gaat, ook niet onder onze vrijhandelspoli tiek, behoeft men slechts een bezoek te brengen aan de industrieplaatsen in liet zuiden des lands, in Tilburg, Eind hoven, en de behuizingen te zien waarin de industriëelen wonen, terwijl een enkel winstcijfer, zoo af en toe publiek gemaakt, dien indruk beves tigt, vooral als men bedenkt dat vóór de vaststelling van die winstcijfers reeds tal van uitkeeringen als tan tièmes, salarissen van directeuren (veelal de ondernemers zelf) en van commissarissen onder de onkosten van de bruto winst zijn afgetrokken, om nog niet eens te spreken van de veelal 2eer royale afschrijvingen. In uw blad. heeft de heer Bal met enkele voorbeelden trachten te be- toogen dat invoerrechten in verschil lende vakken meerder werk, dus meer der werkgelegenheid en misschien iet of wat meer loon, zullen bren gen. Daarbij wilde ik even de aandacht Uwer lezers bepalen. Eerste bewering Dcor invoerrechten op meel zal de Nederlandsche maalindustrie worden bevorderd. Zonder twijfel. Maar zullen daardoor meer arbei ders werk vinden Er zijn in ons land 17 meelfabrie ken, waarin nauwelijks 1000 arbeiders werkzaam zijn. En wie ooit een mo derne meelfabriek heeft bezocht, die is getroffen geworden door het zeer opmerkelijke feit dat voor de reuzen hoeveelheden graan die in zoo'n be drijf verwerkt worden, een slechts zeer onbeduidend aantal arbeiders worden vereischt. Voor de eigenlijke fabricage zijn per molen gemiddeld hoogstens een 20 arbeiders noodig. Daar de meeste dezer fabrieken dag en nacht door werken zijn dus per molen voor het eigenlijke malen 'n 40-tal arbeiders noodig. En dat is het kenmerkende van de moderne maalindustrie, waar bijna al les automatisch geschiedt, dat met het bijplaatsen van wat nieuwe machines, en zelfs zonder dat hulp middel, alleen door de fabriek vol te beiasten, met het bestaande personeel, de productie gemakkelijk kan worden uitgebreid. Tegenover de bewering dat toch al thans een zeker aantal sjouwers meer benoodigd zullen zijn, wanneer de fa brieken meer verwerken, mag worden verwezen naar de kolosale uitbreiding welke de moderne los- en laadmidde- len hebben ondergaan en in het 5e district kan worden volstaan met te verwijzen naar de suikerfabriek van den heer Malotaux te Sas van Gent. Uit officieele rapporten, in dit ge val, de verslagen van de Inspecteurs van den Arbeid der laatste jaren zijn over de gevolgen van de invoering van moderne loswerktuigen enkele leerzame cijfers te vinden. Voor een tweetai suikerfabrieken wordt name lijk opgegeven dat door invoering daarvan in eer.e fabriek 50 c-n eene andere ongeveer 70 arbeiders minder benoodigd waren voor het lossen der bieten dan voorheen. Zocdat men bij het beschouwen van deze aangelegenheid geenszins buifen de rekening mag laten de ge weldige vooruitgang van de techniek ook op dit terrein. Blijkt dus dat geen of nagenoeg geen meerdere arbeiders werk zullen kunnen vinden, dan mag gevraagd worden, waartoe zal dan voortaan van alle broodverbruikers een extra schatting worden geheven Een schat ting te grooter naar mate de opbren- gers meer brood verbruiken en wie doen dat meer dan juist de arbeiders, ten behoeve van wie deze maatrege len heeten te worden getrofien Een tweede voorbeeld. De heer Bal kent een looier d e 400? kuipen heeft leegstaan. Alweer dezelfde kwestie. In heel de Nederlandsche looierij zijn nog geen 2000 arbeiders werk zaam. Om die 400 kuipen te vullen zou die looi:r misschien een 20-tal arbei ders meer noodig hebben. Tenzij hij de voorkeur mocht geven aan machi- nalen arbeid, wanneer hij het met de helft zou afkunnen En is dat een prijs to'. v/elke heel het Nederlandsche volk duurder schoenen zou moeten dragen De beer Bal vergeet echter dat er tal van looierijen zijn, ook in ons

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 2