Burgerlijke stand. Met Huurschuld! haar portret te laten maken. Dit ge schiedde echter geheel in stilte en niemand werd dan toegelaten. Een lord dacht echter meer te mogen doen en weet het artelier binnen te drin gen. Holbein ontsteekt in woede en in zijn angst pakt hij den edelman bij den kraag en werpt hem de trappen af. De schilder zag echter de gevol gen zijner handeling in en maakte alles aan den koning bekend. Deze vergaf hem alles. Ook de Lord ging naar den koning en vroeg voldoening, terwijl hij dreigde Holbein te dooden. De koning waarschuwde hem. Maar, Sire, riep de Lord, denk aan het ver schil van rang en stand. Malligheid, hernam de koning, van zeven boeren kan ik dadelijk zeven Lords maken maar van zeven Lords als jij, geen enkelen Holbein o Geen schelden. Jozuë, tot Mozes na eene hevige ruzieJe weet, Moos, dat ik nooit iemand scheldnamen geef. Daar is Jozuë te fatsoenlijk voor. Maar als de burgemeester me zou zeggen Jozuë, haal mij den grootsten leven maker en gauwdief van de gemeente eens hier, weet je wat ik doen zou Mozes. Nah wat zou je doen Niets zou je doen Jozuë. Ik mag gezond zijn ik zou naar je toe komen, mijn hand op je schouder leggen en zeggenMoos, de burgemeester wil je spreken. o— Proces-verbaal van een politie-agent. Ik noodigde den betrokkene uit, mij te volgen, waarop hij ant woordde „Je kunt naar de maan loopen." Nadat dit gebeurd was ging ik on middellijk tot de arrestatie over. o i Huurder (tot huisheer) Ik kom u eveu waarschuwen, mijuheer, dat de kelder vol water staat. Huisheer ja, wat zal ik je er van zeg gen Je kunt toch moeilijk verlan gen dat ik je eeu huis met een kel der verhuur voor 600 gulden en dat dan die kelder vol champagne zit o Nog eens de Arabieren Een Arabisch blad heeft te Alexan- drië een onderhoud gehad met den commandant van de Turksche troepen voor Tobroeck, op diens terugreis naar Konstantinopel. Zijn berichten luiden al even ontmoedigend voor de Italianen als alles, wat uit Arabische koker komt, al moet men niet uit het oog verliezen, dat deze mededeelin- gen, hetzij door den generaal, hetzij door den journalist tendentieus ge kleurd zijn, omdat dit blad den Ara bieren rechtstreeks onder de oogen komt. De Ottomaansche officier vertelde dan, dat er bij het uitbreken van de vijandelijkheden niet meer dan 12.000 Turksche soldaten in Tripolis ston den, en dat nu reeds 40.000 militair- gedrilde Arabieren als gewone solda ten in de gelederen van dat leger hebben dienst genomen. Dit getal kan gemakkelijk tot 60.000 worden opgevoerd, nog ongerekend de vrij- of eene geschiedenis, waarvan de hoofdpersonen tot den hoogen adel behoorden, hem niet zou kunnen dienen. „Ja," zei mijnheer Hobbs, „als ik dan geen boek kan krijgen, dat uit sluitend over graven handelt, zal ik 1 mij daarmee moeten behelpen." De bediende verkocht hem daarop een roman van Harrison Ainsworth „De Tower van Londen" en daarmee ging mijnheer "Hobbs naar huis. 1 Toen Dick kwam, begon de lectuur. Het was een aangrijpend verhaal, dat speelde onder de regeering van de 1 bekende Engelsche koningin, die door de protestanten „Maria de bloeddor- stige" genoemd werd. En toen mijn heer Hobbs daar zoo hoorde lezen van Maria's daden, van de gewoonte, die zij had, om de menschen het hoofd te laten afslaan, of te martelen of le vend te verbranden, sloeg de angst hem om het hart. Hij nam den pijp uit den mond, bleef Dick onafgebro ken aanstaren en haalde eindelijk zijn bonten zakdoek te voorschijn om zich de parelende zweetdroppels van het voorhoofd te wisschen. „Hij is daar niet veilig! Hij is zijn leven niet zekerriep hij. „Als het vrouwvolk op den troon kan zitten en zulke dingen kan laten gebeuren, wie weet wat hem dan nog overkomt 1 Hij is er niet veilig! Laat zulk een schepsel krankzinnig worden, dan is geen mensch zijn leven zeker \u „Ja maar," sprak Dick, die echter zelf ook niet zoo heel gerust was, „ziet ge dit is niet dezelfde, die willigers, die zich iederen dag bij honderden uit het binnenland bij de Ottomanen zouden aansluiten, ter verdediging van het kalifaat en het vaderland. Ook de bekende stam van de Se- noessi vecht mee tegen de Europe anen. Voorts vertelde de Muzelman, dat de oorlog geen nadeeligen in vloed op den landbouw heeft. De Arabieren hebben een soort ploegen- stelsel ingevoerd als zij een tijdje hebben gevochten lossen zij de an deren bij den akkerbouw af, die dan naar de voorhoede trekken. Ook hebben ze den vrouwen die kunst ge leerd. o Eeu gegeven paard. Dezer dagen werd, zoo lezen we in de „Res. bode", een predikant in een Zuid-Hollandsche gemeente door een zijner gemeentele den met een pot boter vereerd. De dominee proeft de boter en vindt ze niet lekker. Hij verzoekt een boertje die boter op de markt voor hem te verkoopen. Ons boertje neemt met dominee's pot boter, gemerkt met „na tuurboter", plaats in de rij. De boter wordt aan een keuring onderworpen en bevonden te zijn kunstboter. Pro ces-verbaal wordt opgemaakt en het boertje zegt in dienst te zijn van den dominee. De rechter zal nu uit te maken heb ben, wie hier strafbaar is, de edele gever of de dominee-boterhandelaar. O St. Jansteen. Huwelijks-aangiften. 29 Maart. Alphonsus Sturms, oud 27 j., jm. en Maria Josephina Strobbe, oud 24 j., jd. Geboorten. 22 Maart, Seraphina Louisa, d. van Josephus Augustinus Carolus Adam ën van Rosalie Wasre- naer. 28 Maart. Emma Seraphina, d. van Eugenius van Puijenbroek en van Maria Clementina Wante. 29 Maart. Franciscus Petrus Joseph, z. van Eugenius Franciscus de Smet en van Amelia de Block. Overlijden. 18 Maart. Maria Cóleta van Looij, oud 1 m., d. van Aloijsius en van Rosalia Rottier. 23 Maart Petrus Johannes Verstraeten, oud 67 j., echtg. van Rosalia de Kauwer. Overslag. Overlijden. 17 Maart. August Emiel Baecke, oud 2 m. z. van Cijrille en van Emerantia Maria van Laere. Smeerlapriep de papegaai en zijn kop kwam nijdig uitkyken boven den rand van het Bismarck- portret, dat tegen de kooi een plaatsje had gekregen. Wien hij bedoelde was onzeker Den koetsier, ot Bis marck of den baas De eerste was bezig een spiegel zwart met ver guld vast te binden op de la tafel. De baas stond er met 't ge zicht van een vakman bij te kijken, zenuwachtig en kennelijk zeer be angst. nu aan het regeeren is. Ik weet ze ker, dat die Victoria heet en deze, hier in het boek, heet Maria." „Dat is zoo," zei mijnheer Hobbs, nog altijd zijn voorhoofd afvegend, „dat is zoo. En in de couranten staat niets van radbraken en martelen en verbranden, maar toch geloof ik, dat hij niet veilig is daar bij die wonder lijke menschen. Ik heb gehoord, dat zij niet eens den vierden Juli vieren Toch was en bleef hij ongerust de volgende dagen, en eerst toen hij Ce- drics brief ontvangen en gelezen had, voor zich zeiven eenige malen en la ter, toen Dick kwam, nog eens, en toen hij den brief, dien Dick bijna tegelijker tijd kreeg, ook bijna van buiten kende, begon hij langzamer hand weer op zijn verhaal te komen. Zij genoten van die brieven, en spra ken er samen over en hechten waarde aan ieder woord. Ze besteedden da gen aan hun antwoord en lazen dat bijna even dikwijls over als de brie ven, die zij kregen. Voor Dick was het schrijven een inspannend werk. Al zijn bekwaam heid in lezen en schrijven had hij op gedaan gedurende een paar maanden, toen hij met zijn ouderen broeder sa mengewoond en de avondschool be zocht hadaangezien hij echter een vlugge jongen was, Jhad hij zooveel mogelijk zijn voordeel gedaan met dien korten leertijd, en was zich blij ven oefenen door het spellen van oude couranten en het schrijven met krijt op schuttingen en muren. Hij vertel de mijnheer Hobbs alles van zijn le- Daar was reden voorhet extra- vroeg morgenuur had hij uitgekozen om vlug en ongemerkt te verhui zen de huishuur over het laatste kwartaal was nog niet afgedaan. Elk oogenblik kon de op de eerste verdieping wonende broer van den eigenaar de verhuispartij opmerken. Dat zou maar moeilijkheden geven om de huur en ook om de meubel tjes, waarbij er nog al wat op af betaling was gekocht, 't Was daar in de Rovenstraat vóór no. 14 een rommel, zoo erg, als een overbeladen verhuiswagen maar geven kan. Stoelen en kas ten en tafels en beddengoed en glas werk en keukengerei, alles was op en tegen elkaar gestapeld. Van Puffefen, zoo heet de baas, keek nog eens om, waar zijn vrouw toch bleef, die met het dochtertje nog eens was gaan kijken of men ook iets vergeten had. En ja, daar kwamen ze nog met wat prullen aandragen. Die moesten ook nog mee, al ging 't moeilijk de wagen deur dicht te krijgen. De sluit boom kon er niet voor, maar dat was geen bezwaar, want van Puf- felen zou toch meeloopen, het om de deur gespannen touw stevig vast houdend. Zijn vrouw werd bij den koetsier op den bok geholpen. Smeerlap, riep de papegaai nog eens uit het binnenste van den verhuisboel, 't Geluid klonk schor, lang zoo helder niet als de roep van den baas, die „klaar" riep, blij dat zijn angst voor den broer van den huiseigenaar nu wijken kon Vort, riep de koetsier. Vort, riep hij nogmaals, maar het baatte niet. De twee oude, magere paar den zeiten maar flauwtjes aan Geen geknal bracht daarin verandering de wagen was te zwaar en stond bovendien in een kuil. 't Benne knolle, zei de dames passagier, goed voor eeu groentekar, voor een verhuiswagen moet je an dere hebben. Klets maar niet, gromde de koetsier, ze kenne de meubels best trekken, maar de voorkant is te zwaar met al dat vleesch. Met al dat vleesch Vragend zag ze haar buurman aan. Met al dat vleesch Bedoel je mijn Dan zal ik er wel afgaan. En 't hielp. Kregen de paarden na het lossen van 220 pond nieu wen moed? In elk geval: ze zet ten aan, de pezen werden gestrekt, de wagen kwam in beweging. Van Puffelen glimlachte. Even keek hij om naar de met zooveel ven en van zijn broeder, die zoo goed voor hem geweest was, toen hunne moeder stierf en hij nog zelf een klein kereltje was. Hun vader was eeni- gen tijd vroeger gestorven. De naam van zijn broeder was Ben en hij had voor Dick gezorgd zooveel hij kon, totdat de knaap oud genoeg was om couranten te verkoopen en boodschap pen te doen. Zij hadden samenge woond en Ben had altijd zoo goed opgepast, dat hij eindelijk een fatsoen lijk baantje kreeg in een winkel. „En toen," vertelde Dick met alle teekenen van afkeer, „toen was hij zoo gek om te gaan trouwen Hij werd verliefd en er was niets meer met hem aan te vangen. Hij trouwde haar en begon zijn huishouden in twee achterkamers. Eene heks was zij, eene tijgerkat, zeg ik uZij scheurde alles aan stukken, wanneer zij eene bui had, en die had zij alle dagen. Zij kreeg een kind, precies als zij zelve was het gilde den heelen dagEn ik moest er op pas sen en als het dan schreeuwde wierp zij mij allerlei dingen naar het hoofd. Eens smeet zij met een bord en dat raakte ongelukkig het kind tegen de kin het was eene diepe snee en het bloedde verschrikkelijk. De dokter zei, dat hij het lidteeken levenslang houden zou. Een mooi soort van eene moeder was zijWij hebben een leven gehad Ben en ik en het kind Zij was woedend op Ben, om dat hij niet meer geld verdiende en ten laatste trok hij naar het westen met een man, die vee wilde gaan fok- o verleg in de vroegte verlaten wo ning Toen opeens werd zijn vreug de gestoord. Er kraakte iets ach ter aan het voertuig, het linker ach terwiel brak, het sluittouw van den sterk overhellende wagen schoot los, de achterdeur sloeg open en de la tafel met spiegel, de lampetkan, de keukenlamp en een rytje potten en pannen tuimelden op den grond. -Smeerlap, riep de papegaai uit zijn kooi, die dwars op Bismarck kwam te liggen. En Yan Puffelen schreeuwde vol woede den koetsier oe, dat de heele boel aan gruizele menten ging Dat komt er van als je de boel niet goed vastmaakt, maar de stalhouder moet me de schade vergoeden, ik hou 't van je geld af. Het was nog heel erg vroeg. Als men in stilte verhuizen wil en de broer van den huigeigenaar op de eerste verdieping woont, ja dan moet men wel vroeg er bij wezen. Ge lukkig ook maar, want er zou een heele oploop ontstaan zijn. Nu bleef alles bij klein publiek. Een bakkersjongen, een nachtkoetsier, die naar huis sukkelde, een paar straat slijpers, die bezig waren van den nacht een dag te maken, een tram conducteur, die in de vroegte uit visschen ging, een paar wegwerkers, die aan een brug gewerkt hadden. Dat was alles. En natuurlijk wa ren ze dadelijk aan 't overleggen hoe het toch wel gekomen was. 't Komt van de droogte zei de nacht koetsier, as je de boel niet nat hou, dan komt de wurm er in. Yan Puffelen, alleen maar vree- zende voor den broer van den buis eigenaar, deed nog een poging den koetsier te bewegen 't met drie wielen maar te probeeren. Het zou misschien nog wel gaan, meende hij, als iedereen wat hielp duwen. De daad bij het woord voegende, zette hij den vleezigen schouder te gen het kreupel voertuig. Smeerlap, riep de papegaai, en de koetsier sprak van gekken werk. Er kon natuurlijk alleen maar sprake zijn van overladen en dus spande hij de paarden uit, om een tweede wagen te halen. Yan Pnffelen zou dan op nummer eeu en op de goederen passen. Het straatrumoer had middeler- wijl de geheele buurt wakker ge maakt. Hier en daar keken per sonen om een hoekje gordijn of zonneblind. Vensters werden er opengeschoven om beter te kunnen zienook op de eerste verdieping van Rozenstraat no. 14, waar een rosblond vrouwehoofd verscheen, ken. En hij was nog geen week weg, toen ik eens op een avond thuis kwam, hongerig en doodmoe, en toen vond ik de kamers gesloten en ledigen de vrouw aan wie het huis toekwam, vertelde mij, dat Mina verdwenen was. Een ander wist te zeggen, dat zij de zee over was gegaan om kindermeid te worden bij eene dame. Ik heb nooit meer iets van haar gehoord en Ben ook niet. Als ik hem was geweest, zou ik niet hard getreurd hebben en ik geloof ook niet, dat hij het deed. Maar toen zij trouwden, was hij dol gek verliefd, dat kan ik u zeggen. Zij was ook een knappe meid als zij netjes aangekleed was en niet van die driftbuien had. Zij had groote zwarte oogen en prachtig zwart haar, dat tot de knieën reikte. Zij maakte er een vlecht van zoo dik als mijn arm, en draaide die ik weet niet hoe dikwijls wel om haar hoofd en blinken, dat haar oogen konden De menschen zeiden, dat zij zoo half en half eene Italiaansche washaar vader of haar moeder was daar van daan gekomen en dat maakte haar zoo wonderlijk. Want zij was er eentje dat verzeker ik u \u Dikwijls sprak hij met mijnheer Hobbs over dien tijd en over zijn broeder Ben, die hem een paar maal geschreven had sedert hij naar het Westen was getogen. Het was den armen Ben niet meegeloopen hij was van den eene plaats naar de andere verhuisd en ten slotte terecht geko men op eene veefokkerij in Califor- nië, waar hij nog werkzaam was toen Een hoogé sopraan zei, met een ac cent vol nieuwsgierigheid Wel, wel, juffrouw van Puf felen, is u al zoo vroeg bij de hand Fen oogenblik later volgde naar binnen het vermaan Je mag je broer wel waar schuwen, ze wille er stilletjes uit knijpen. Een boodschap langs metalen draad kan verrassend snel werken. Ze deed het ook nu, bij bet bericht aan den huiseigenaar, den timmer man, die zich juist bezig hield met het verstrekken van orders aan het werkvolk. Drie minuten na de ontvangst der waarschuwing draal den zes mannen in de richting der Rozenstraat. Werden er veel woorden gewisseld Och neen. „Heb je geld om te be talen klonk de korte vraag. „Ik kom morgenmiddag bij u", luidde het antwoord. „Eerst centen, andets blijft de boel", kon men in het gedruisch nog verstaan. Van Puffelen had zich instinctmatig voor de open wagendeur geplaatst, met wijd uitgestrekte armen als een beschermengel. Is het noodig te zeg gen dat hij in een ommezien op zij gedrongen werd De huiseigenaar en zijn broer, de knechts en de leerjon gens, zij vielen allen op den goede renvoorraad aan, als vliegen op een suikerpot. En juist toen de koetsier met een reservewagen aanstappen kwam, verdween het laatste stukje van den inboedel weer in de gang van nummer 14. Het laatste Neen, toch niet geheel en al. Op den grond lagen de keu kenlamp, de spiegel en drie potten scherven bij de tafel die een poot verloren had, in den wagen lag nog een gebroken kachelpijp en een ver bogen vogelkooi die bij het rukken en duwen opengeraakt was. Op dat oogenblik verscheen er een politieagent, die belangstellend en met nadruk vroeg, naar de oorzaak van het straatrumoer. Vele stemmen ga ven hem antwoord. Van Puffelen en diens rrouw, de huiseigenaar en de broer, de koetsier, de timmerlieden, de leerjongens, de omstanders en de buren. Het gesprek was inderdaad zeer levendie. Meer levendig dan duidelijk. Maar boven alles uit snerpte de kreet van den ontsnapten pape gaai, die boven in een boom een goede wijkplaats had gevonden en van daar volhardend „smeerlap" riep. Tegen wien? Tegen zijn baas? Tegen den huiseigenaar? Tegen den koetsier? 't Is moeilijk dat met ze kerheid te zeggen. Maar de politie man werd ernstig booshij meende dat hem de roep wel gelden zou. En geen kans zier.de deie schending van het openbaar gezag naar verdienste te straffen, richtte hij zich vol waar digheid tot Van Puffelen, met de me- dedeeling: „Proces-verbaal wegens burengerucht en 't uitlokken van een volksoploop. Onthoud uw dag. Je wou met huurschuld vertrekken" Dick in kennis kwam met mijnheer Hobbs. „Die meid," zei Dick op zekeren dag, is zijn ongeluk geweest. Ik heb zoo dikwijls medelijden met hem ge had." Zij zaten samen bij de open deur en mijnheer Hobbs stopte zijn pijpje. „Hij had niet moeten trouwen," sprak hij op hoogst gewichtigen toon, terwijl hij opstond om een vlammetje te krijgen. „Dat vrouwvolk ik weet niet waar het toe dient!" Terwijl hij een lucifer afstreek, sloeg hij een blik op de toonbank. „Wel heb ik van mijn leven riep hij. „Daar ligt een bfiefIk heb hem niet zien komen, terwijl ik straks op de stoep stond en de courant lag er boven op Hij nam den brief op en bekeek het adres. „Van hem riep hij. Van niemand anders dan van hem Hij dacht niet meer aan zijne pijp. ging weer zitten, kreeg zijn penne- mes uit den zak en sneed het couvert open. „Wat zou er nu voor nieuws in staan? zei hij. Toen ontvouwde hij het papier en las het volgende: Dourincourt-Castle. „Waarde mijnheer Hobbs. „Ik schreef in groote haast omdat ik u iets nieuws te vertellen heb en ik weet dat gij heel verwonderd zult zijn als gij het leest. Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 6