No. 134.
Zaterdag 20 April 1912.
3e Jaargang,
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting': Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKRN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
W?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abouneineiit per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Trye Woord en voor dien van Adrertontiën.
ADMINISTRATIE:
DKVKEERU:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
We weten uit den Catechismus,
dat de Duivel, uit afgunst jegens den
Mensch, deze tot het kwaad heeft ver
leid, opdat de mensch niet zou komen
tot het goed, waartoe deze was ge
schapen, en dat de duivel door zijn
hoogmoed en afgunst voor eeuwig had
verloren.
Nu zijn er menschen, en ieder die
nadenkt en om zich heen ziet, kent
ze wel, die doen, alsof zij den duivel
in zich hebben.
Deze menschen trachten steeds ui
terlijk te schijnen, alsof dit laatste niet
waar is, en hun handelingen willen zij
verbergen en verrichten deze daarom
in het geheim, zooals b.v. door ge
heime laster, ambtsrapporten en door
dergelijke middelen.
En wat het meest treffend is, is wel
dit, dat deze menschen hun kwaad
willigheid vooral en in de eerste plaats
richten op die medeburgers, die door
deugd en karakter hun meerdere zijn,
alsof zij daarmede willen zeggen, dat
zij verachten degenen, die den weg
bewandelen welke ten hemel leidt.
Deze menschen met den duivel in
zich haten dan ook met een diepen
haat hen, die vroom en oprecht zijn
en wars van het kwaad, en het is,
alsof zij zich verongelijkt achten, als
zij op hun levensweg medeburgers
ontmoeten, die eenvoudig en oprecht
van harte zijn.
Dit gevoel van verongelijking, wat
niets anders is dan de zonde van af
gunst wegens Gods genade, doet hen
wenschen, dat de medeburger die een
voudig en oprecht van harte is, niet
waar is in zijn eenvoud en oprecht
heid, en, door dit veel te wenschen,
beginnen zij te meenen, dat het zoo is.
En eenmaal meenende dat het zoo
is, beginnen zij met het werk, waartoe
de duivel, die in hen is, hen gebruikt:
zij gaan een valsch licht werpen op
de deugd en het karakter van hun
medeburger, eerstens opdat deze er
onder zal lijden en tweedens opdat
andere medeburgers, op wie het voor
beeld van de deugd en het karakter
zou kunnen werken als een navolging
in het goede, dit voorbeeld niet zullen
volgen.
Dit valsch licht werpen wordt aan
vankelijk met veel omzichtigheid ge
daan, opdat hun booze bedoeling niet
in het oog zal vallen zoolang er nog
burgers zijn, die vertrouweu hebben
in de oprechtheid van den medebur
ger, tegen wien de kwaadwilligheid
hare lagen legt, en vooral, opdat de
medeburger, tegen wien de lagen wor
den gelegd, er onkundig van zal blij
ven.
Stap voor stap, steeds in stilte en
langs geheime wegen, legt de mensch,
die door den duivel wordt gebruikt,
de strikken rondom den medeburger,
en meent deze mensch, dat de lagen
en strikken volledig zijn, dan begint
hij een openlijke daad, maar zorgt
steeds, dat hij persoonlijk achter de
schermen blijft.
Om tot deze openlijke daad te kun
nen komen en toch persoonlijk achter
de schermen te blijven, gaat hij met
de taal van de slang naar hen, reeds
voorlang daartoe door hem voorbe
reid door in hunnne ziel de kiemen
te brengen van wantrouwen, die hij
tot uitvoerders van deze openlijke
daad heeft bestemd en zoó, dat deze
niet weten noch beseffen, dat zij wor
den gebruikt.
Vermits deze laatsten niet weten
noch beseffen tot welke boosheid zij
worden gebruikt, niet weten noch be
seffen, dat zij zeiven het slachoffer
zijn van hen, door wien zij worden
gebracht tot het verrichten van de ver
langde openlijke daad, meenen zij hun
plicht te doen, dat deze daad wordt
gesteld.
Indien nu de medeburger, tegen
wien deze daad wordt verricht, de
daad niet aanvaardt, zich er tegen ver
dedigt op wettige wijze, dan worden
zij door dezen wettigen tegenstand
geprikkeld en achten zich persoonlijk
verongelijkt, dat zij tegenstand heb
ben ontmoet, maar deze persoonlijke
verongelijking wijten zij niet aan den
mensch, die hen heeft gebruikt maar
aan den mensch, die zich verdedigde.
Zij zijn nu geworden de bondgenoo-
ten ven den mensch, die de duivel in
zich heeft.
Wel zijn gebleken, dat de lagen en
strikken rondom den mensch, wiens
verderf wordt gezocht, niet voldoende
waren om reeds tot een openlijke daad
over te gaan, maar toch heeft de po
ging voor den kwaadwillige in zoo
verre succes gehad, dat hij door het
mislukken bondgenooten heeft gekre
gen, die hem ook voortaan en nu nog
daarenboven uit persoonlijke voorkeur,
willen ter wille zijn.
De geheime lagen en strikken wor
den opnieuw gelegd en gespannen, en
ten slotte zou de boosheid haar doel
moeten bereiken, als het ging van
mensch tegen mensch.
Maar gelijk het de roeping is van
den duivel om steeds het goede te
belagen doch ook, om zijn doel op
het laatste oogenblik te missen, zoo
heeft ook de mensch, die den duivel
in zich heeft, en arbeidt om het goede
in en door zijn medemensch te doen
onteeren en mislukken, voor roeping
daarin op 't laatste oogenklik de ne
derlaag te lijden, indien de mensch,
rondom wien de lagen en strikken
worden gelegd en gespannen, zijn ver
trouwen stelt in Hem, die alles door
ziet tot zelfs de geheime roerselen
der ziel.
Is de tijd voor deze nederlaag ge
komen, dan verandert het tooneel.
De mensch, die den duivel in zich
heeft en wist te handelen door ande
ren door zelf achter de schermen te
blijven, erkent zijn nederlaag niet en
begint een laatste zethij komt zelf
te voorschijn en doet een naar zijn
gedachte, alles beslissenden stap, die
zijn zoo lang voorbereid doel in éénen
slag zal bereiken.
Maar juist deze laatste zet beslist
zijn nederlaag, vermits deze laatste
zet hem zelf ontmaskert, en door deze
zelf-ontmaskering blijken ijdel te zijn
al zijne booze en geheime wegen.
In deze zelfontmaskering nu ligt
een taktiek en wel een taktiek van
het meest booze beleid.
Door den laatsten beslissenden zet
gevoelt de mensch met den duivel in
het lijf instinctmatig, dat hij hoog
spel speelt, gevoelt hij vooraf zijn
nederlaag, maar in het hooge spel
met een voorgevoel van beslissende
nederlaag tracht hij, ondanks neder
laag, toch nog te winnen door zijn
doel te bereikenen wel door zijn
nederlaag te gebruiken als een mid
del om den mensch van oprechtheid
en van eer in zijn oneer te doen dee-
lenhij onteert met zelfbewusten wil
zich zeiven doch tracht in dit zelfont-
eeren te doen deelen den man van
eer tegen wien de duivel in zijne
ziel hem gebruikten hij doet dit
met de wetenschap, dat menig mensch
geneigd is eerder het kwade dan
het goede in een ander te erkennen
en tegelijk geen doorzicht genoeg
heeft om te onderscheiden, of het
spreekwoord van geen rook zonder
vuur wel toepasselijk is.
Het is op deze wijze dat de boos
heid in haar hoog spel van het sluw
ste booze beleid zich wreekt wegens
haar nederlaag, en de gegronde ver
wachting heeft, dat zij toch, ondanks
haar nederlaag, haar doel heeft be
reikt.
Maar als de deugd zich paart aan
kracht en beiden zich onderwerpen
aan Godsvertrouwen, dan zal ook
zelfs deze gegronde verwachting te
niet gaan, dan zal blijken, zoodra de
tijd geheel rijp is, dat, gelijk de ge
heime werking der boosheid slechts
heeft gediend om den mensch van
vroom, oprecht en wars van het kwade
te beproeven en daarin te versterken,
de laatste werking, de zelfonteering
om den mensch van eer er ook mede
te besmetten, voor gevolg heeft hem
in het volle licht te plaatsen als man
van eer en van geloof. De boosheid
is dan geheel verslagen en als steeds
volgens hare roeping op 't laatste
oogenblik tot machteloosheid gedoemd,
om echter op nieuw op anderen te
beproeven wat zij op den eerste te
vergeefs beproefd heeft.
De strijd der geesten wordt op aarde
uiterlijk gestreden tusschen menschen,
maar waar de haat tegen het goede
duivelsch wordt, daar leidt de duivel
zelf door middel van een mensch den
strijd tegen het goede. Doch als de
haat tegen het goede duivelsch wordt,
daar neemt ook de goede geest een
mensch die uiterlijk strijdt voor het
goede en daarin geleid wordt door
den goeden geest.
Kan de duivel den mensch, die zijn
werktuig is geworden, slecht doen
handelen door sluwheid, de goede
geest doet den mensch, die zijn werk
tuig is, handelen door hem zijn ver
stand te verlichten en hem in de deugd
te versterken.
Deze strijd der geesten wordt meer
of minder overal gestreden al naar
gelang de tegenstelling tusschen goed
en kwaad meer of minder groot is.
Deze strijd is het, die gevoerd is
en wordt in het Land aan Hulst.
Deze strijd is uiterlijk een van men
schen, maar het is geen strijd van
menschen, het is een strijd, waarin
de duivel strijdt om de ziel van het
Hulsterlandsche volk, waarvan zij zich
bijna zeker had gewaand, maar haar
ontsnapt door den arbeid, de beproe
vingen en het Godsvertrouwen van
een, die door de valsche vroomheid
wordt verworpen.
In dezen strijd zal de duivel zijn
spel volledig verlie^n, en hij zal
zich met zijn strijd om de ziel, tevre
den moeten stellen met de ziel van
hen, die ten einde toe ziju spel heb
ben gediend.
H. A. VAN DALSUM.
INGEZONDEN.
Onze Styk^bela^ingon
EN
de Plicht der Itegeering.
Er zal wel niemand zijn, die belas
ting betalen een aangenaam werk
vindt. Maar wie even nadenkt, zal
toch inzien, dat het noodzakelijk is.
Een huishouding kost geld, dat weet
ieder. Wie lid is van een vereeniging,
zal wel eens gemerkt hebben, dat ook
de huishouding van die vereeniging
geld kost. De leden mogen dat geld
in den vorm van contributie op
brengen.
Zoo is het ook met de huishouding
der gemeenteDaarvoor betaalt men
gemeentelijke belasting of hoofde-
I ij ken omslag.
En eveneens met de huishouding
van de provincie en van het Rijk.
Vooral het Rijk heeft veel geld noo-
dig. Voor het jaar 1912 bijv. meer
dan 200 millioen gulden. Door ver
schillende belastingen weet het
dat geld uit de zakken der bewoners
te halen. Deze rijksbelastingen worden
nu in het gewone leven in twee soorten
onderscheiden
le directe belastingen
2e indirecte bel.
De directe belastingen kent
iedereen. Het zijn de vermogensbel.,
de bedrijfsbel., de personeele bel. en
de grondbelasting. Voor deze belas
tingen krijgt gij een biljet thuis, waar
precies op staat, hoeveel gij betalen
moet. Gij gaat dan met het biljet naar
het kantoor van den ontvanger, telt
daar uw geld neer en de zaak is af-
geloopen.
Dat is heel eenvoudig.
Maar met de indirecte belas
tingen dat zijn de invoerrechten
en accijnsen gaat het heel anders
en lang zoo eenvoudig niet. Vele
menschen weten niet eens, d a t zij
die belastingen betalen. En als zij
het wel weten, dan weten zij toch in
de meeste gevallen niet, hoeveel ze
wel betalen. Dat is baast niet na te
gaan.
Als ik de belastingen eens met de
menschen mocht vergelijken, zou ik
de directe willen noemenoprechte,
eerlijke rondborstige kerels.
En de indirecte zou ik noemen
sluwe, heimelijke stiekemerds.
Nu heb ik voor mij liever te doen
met rondborstige menschen, omdat Je
weet, wat Je daaraan hebt.
En zoo heb ik ook liever te doen
met de eerste soort belastingen. Als
men geld van mij moet hebben, als
dat niet anders kan en als het billijk
is, Iaat men mij dan maar rondweg
zeggen hoeveel het is. Maar Iaat men
het mij niet op een heimelijke manier
afhandig maken. Want ik vrees, dat
ik dan in alle stilte onbillijk
behandeld word.
We zullen dan ook aanstonds zien,
dat deze indirecte bel. werkelijk on
billijk zijn.
Laten wij maar eens nagaan, hoe
zoo'n belasting geheven wordt.
Bijvoorbeeld de suikeraccijns.
Bij elke suikerfabriek ziet gij één
of meer kommiezen. Waarvoor zijn
die daar Zij moeten aanteekening
houden van de suiker die uit de fa
briek gaat. Want voor eiken zak van
100 Kilogram, die de fabriek verlaat
om in den handel gebracht te wor
den, moet de fabrikant f 27 aan het
Rijk betalen. De fabrikant lijdt daar
natuurlijk geen schade bij, hij laat
eenvoudig den winkelier f 27 meer
betalen. En deze verhaalt de f 27
weer op de klanten. Zoodat de be
lasting bij slot van rekening komt uit
de zakken van de verbruikers. Ieder
die in den winkel een kilo suiker
koopt, betaalt 27 centen rijksbelasting.
Let wel, lezer, ieder. Een arme ar
beidersvrouw, die geen cent missen
kan, betaalt precies evenveel als een
rijke dame. Is dat billijk?
En wie een groot gezin heeft, be
taalt meer dan iemand met een klein
gezin. Is dat soms billijk? Bij de
directe belastingen houdt het Rijk re
kening met de draagkracht: Wie
weinig heeft betaalt niets of een beetje
wie veel heeft, betaalt veelen men
schen met groote gezinnen krijgen
vaak nog vermindering van belasting.
Maar voor de indirecte zijn we al
lemaal gelijk Een arme stumper, die
van de bedeeling een gulden per
week krijgt en er misschien een onsje
slechte suiker van koopt, moet er toch
zijn 3 centen bij opdokken
Het onbillijke van dezen suiker
accijns zal ik wel niet nader hoeven
aan te toonen. Alleen wil ik nog
vermelden, dat hij In het jaar 1910
meer dan 23 millioen gld. heeft op
gebracht. Schat nu maar eens zelf,
hoeveel zuur verdiende guldens van
arme menschen daarbij zijn geweest 1
Nu zijn niet alle indirecte belastin
gen even erg. Zoolang zij dingen
betreffen, die alleen of bijna alleen
door rijke lieden gebruikt worden,
zooals bijv. wijn, diamanten, automo
bielen enz. enz., zoolang hoeven wij
er ons niet druk om te maken. Maar
zoodra zij eerste levensbehoeften be
treffen, dingen dus, die ieder mensch
eiken dag noodig heeft, zijn zij een
voudig een schandelijk onrecht.
Het is ons aller plicht, lezer, ook
de uwe, om er aan mee te wer
ken, dat dit onrecht zoo spoedig mo
gelijk verdwijnt.
En de regeering heeft naar mijn
meening den plicht, deze onbillijke
belastingen met bekwamen spoed af
te schaffen. Natuurlijk gaat dat niet
ineens, dat weten we ook wel. Maar
men kon er tenminste een begin mee
maken. En een regeering die het
goed meent met den minderen man,
zou dat ook zeker doen. Wij zullen
echter in een volgend artikel zien,
dat onze tegenwoordige regeering
juist het tegenovergestelde wil doen
de indirecte belastingen nog verzwa
ren. Gij zult zelf gemakkelijk genoeg
de vraag kunnen beantwoorden
„Meent onze huidige regeering het wel
goed met de arbeiders
Zeeuw.
Een eigenaardige Augias
stal in Limburg.
—o
Ook in Limburg is onder de katho
lieken een beweging gaande, om eenige
eigenaardigheden onder katholieke vlag
te doen ophouden.
Deze katholieken hebben daarvoor
als orgaan Limburgs Belang, door den
Bisschop van Roermond veroordeeld,
omdat, ja omdat
Iri enkele gemeenten dan zijn eenige
nieuwe raadsleden gekozen,-die we
hier zouden noemen Volkswilmannen,
en in ééne gemeente, Heer, bij Maas
tricht, hebben deze bij de laatste ver
kiezing de meerderheid verkregen in
den Raad.
Uit Limburgs Belang nemen we een
paar féiten over.
In Bemelen werd aan een „lastig"
nieuw raadslid een keer geen oproe
pingsbrief gebracht, omdat men blijk
baar b3ng was, dat deze zijn neus in
de gemeenterekening zou stekeneen
andere keer werd de vergadering uil-