No. 133. Zaterdag 13 April 1912. 3e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst, Richting': Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. w? Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. Averechts. TAN t Dim DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Er wordt zoo vaak door ons Noord- Nederlanders geoordeeld over de Vla mingen, dat we ook wel eens mogen luisteren als een Vlaming een oordeel uitspreekt over ons. In de jongste aflevering van „Neerlandia" geeft de „Vlaamsche redactie" naar aanleiding van prof. Bolland's bekende boetpre dikaties over de Vlaamsche beweging, een beschouwing over „Nederlandsch nationaal gevoel", en waarin men o.a. het volgende leest Wanneer veel Noord-Nederlanders nu eens tot inkeer van zich zelf kwamen, zouden zij dan werkelijk, met de hand op het hart, in gemoede kunnen verklaren, dat zij zich in dit opzicht niets te verwijten hebben O, wij weten wel welk antwoord ons daarop zal worden gegeven. Men zal spreken van verschil van be schaving en ontwikkeling tusschen Noord-Nederlanders en Vlamingen men zal zeggen dat men wel van bet Nederlandsch, niet van het Vlaamsch houdt. Alles goed en welWij zullen in dit artikel daarop niet verder in gaan wij doen dit wel eens later, liefst wanneer een Noord-Nederlander eens op deze kronijk zal hebben ge antwoord en ons klaar en duidelijk, met deugdelijke argumenten zal heb ben medegedeeld waarom zijn land- genooten niet van het Vlaamsch en van de Vlamingen houden, waarom de Vlaamsche Beweging, de uitzonde ringen natuurlijk niet te na gesproken, hun sympathie niet wegdraagt en waarom zij zich, vooral in het buiten land, zoo dikwijls slechte Nederlanders betoonen. Te Antwerpen is de Nederlandsche kolonie 16.000 personen sterk; te Brussel 8000, maar men kan zeggen dat men noch in de eene noch in de andere stad veel van de aanwezigheid van zoo een talrijke schaar Nederlan ders merkt. Wanneer zooveel men- schen van één nationaliteit in een stad verblijven, is het allicht te ver wachten dat het openbaar leven in die plaats daarvan eenigszins den stempel draagt. In de beide steden bespeurt men wel de aanwezigheid van Duitschers en Franschen die van de Nederlanders moet men dikwijls zoeken. Zeker, enkele Nederlandsche vercenigingen bestaan er welte Brus sel heef men ook een Nederlandsche Kamer van Koophandel, maar zij dra gen niet veel bij tot de instandhouding van het zelfbewustzijn der Nederlan ders. Te Antwerpen kan men uit den Franschen titel van een levens verzekering maatschappij opmaken, dat zij van Nederlandschen oorsprong is. Wij willen dit alles zelfs als van ondergeschikt beiangbeschouwen. Maar het beste bewijs hoe weinig nationaal onze in Vlaanderen verblijvende Noord- Nederlanders voelen, vinden wij in de omstandigheid, dat zij niet eens de noodzakelijkheid beseft hebben om op het voetspoor van Duilschers en Franschen, een eigen-nationaal-Neder- landsche school in het leven te roe pen. Wanneer zij op dit verwijt ant woorden, dat zij er de behoeften niet toe gevoelen, dan veroordeelen zij met één zich zelf. Steen en been kan men ze soms hooren klagen over het leelijke, platte Vlaamsch, dat op de Belgische scholen onderwezen wordt, waarmee zij volstrekt niet heelemaal ongelijk hebben. Zij trekken echter uit dit feit het gevolg, dat het dan maar beter is om hun kinderen geen Vlaamsch te laten leeren, zoodat zij ze of in de Fransche afdeeling der Belgische openbare scholen de lessen latenbijwonen, of naar een vreemde- lingenschool bij voorkeur de Duitsche, zenden. Voor ieder nationaal voelenden per soon zou de logische gevolgtrekking een geheel andere geweest zijn nl. de oprichting van een Nederlandsche school óf de ondersteuning van een bestaande leerfnstelling, die het meest aan hun opvattingen beantwoordde. In ieder geval, en dit zou wel het allerminst geweest zijn, hadden po gingen bij de schooloverheid dienen aangewend te worden om verbetering in dien toestand te brengen. Maar zelfs dat gebeurt niet. Wanneer men de prachtige Duit sche en Fransche scholen te Brussel of te Antwerpen met haar honderden leerlingen, vergelijkt met de arm tierige Nederlandsche Christelijke school te Brussel, dan moet men be kennen, dat die vergelijking niet ten voordeele van de Nederlanders uit valt. In het Mei-nr. van „Neerlandia" 1911 verscheen een oproeping tot de Groot-Nederlandsche wereld om gel- delijken steun vragend voor het Ne derlandsche onderwijs in België. Wij geven te raden hoeveel Groot-Neder land daarvoor heeft over gehad I Al les bijeen..vijftien gulden, waarvan 10 gulden gekomen zijn uit Soerabaja en 5 gulden uit Sumatra. En de Nederlandsche school te Antwerpen, al draagt zij ook geen nationaal Hol- landsche karakter, alhoewel het on derwijs er door een Noord-Nederlan der versterkt wordt en het onderricht er geheel op Nederlandsche leest ge schoeid is, bevat onder haar leerlingen slechts één enkel Noord-Nederlandsch kind. Wat erger is, niet alleen werd zij, op zeer weinige uitzonderingen na, door de Noord-Nederlanders met de koelste onverschilligheid bejegend, doch bij de meest gezaghebbende personen van de kolonie, tot zelfs bij degenen die het goede voorbeeld zou den moeten geven, stuitte zij af op een onberedeneerde, moedwillige vij andschap. En nochtans is de taal, welke daar onderwezen werd, die „vilaine langue" waarin zij zelf het best hun gedachten kunnen vertolken. Vervolgens wijst de schrijver op de koppigheid of onverschilligheid wan Noord-Nederlanders in Vlaamsche ste den om maar steeds hun adres in het Fransch op te geven. En ook op het gebrek aan nationale fierheid in het antwoord der Nederlandsche ministers, die in de diplomatieke betrekkingen met die landen waar onze taal als of- ficieele taal erkend is, geen Neder landsch wilden gebruiken omdat het Fransch de taal der diplomatie is. Dat kan vroeger eens waar zijn ge weest in ieder geval is het nu niet meer zoo. Indien het Nederlandsch geen diplo matische taal is, dan moet men er maar een diplomatische taal van ma ken. Het was het wel nog zoo heel lang niet geleden in.... Japan. Nie mand zal het de Nederlandsche Re geering kwalijk nemen, dat zij in haar betrekkingen van België of met de Zuid-Afrikaansche Staten onze taal bezigt en iedereen zou het hebben toegejuicht als een bewijs van goed be grepen nationalen trots en van karak ter, als een daad van mannelijke flinkheid, indien uit den mond van de Nederlandsche Regeering geklonken had„Het Nederlandsch is net zoo goed als het Arabisch en het Spaansch geschikt om als diplomatische taal teworden aangewend, en daarom zullen wij het in het vervolg gebruiken waar het maar eenigszins mogelijk is". Dit woord hebben wij niet verno men integendeel, men heeft zoo iets als een „non possumus" uitgesproken. Eu stellig, dergelijke [feiten, evenals de houding in 't algemeen van de meeste Noord-Nederlanders, zooals wij die hooger hebben gekenschetst zijn niet van dien aard om de sympathie van de Vlamingen voor hun zoogezegde Noorderbroeders te bevorderen. M. C. Door Dr. E Laurillard. Averechts is zooveel als over-rechts tegengesteld aan het rechtsche, en zoo bekwam het de beteekenis van verkeerd. Iets averechts doen is dus iets verkeerd doen, iets juist andersom doen, dan het zou behoo- ren gedaai te worden. Daarom keuren wy met reden iedere ave- rechtsche handeling at. Maar niet altijd bedenken wy daarbij, neen meestal bedenken wij daar niet bij, dat wij zelve zoo heel veel dingen gewoonlijk averechts doen. Bepaal delijk in het zedelijke en godsdien stige leven. Komt eens eventjes wat nader bij, en ziet eens eventjes in den spiegel des geheims, dien de Waar heid u voorhoudt. Hier ziet gij een mensch, die als hij iets wil, wat God blijkbaar niet wil, den moed verliest, de hope op geeft. Nu hij zijn wensch niet ver vuld ziet meent hij, dat de zaken niet goed gaan. Hij vertrouwt zich zei ven, maar hy wantrouwt God. Dat is averechts, Daar aanschouwt gij een mensch, die den mond altijd vol heeft van de groote dingen, die door hem zijn of worden gedaan. Eu die dingen zijn niet eens groot. Maar de waar lijk groote dingen, die God gedaan heeft en doet, daar hoort men hem nooit over spreken. Dat is juist andersom dan het moest. Nu komt in den spiegel het beeld van een mensch, die hevig boos wordt, als anderen de weldaden vergeten, hun geschonken door hem, maar die er niet aan denkt, om ooit boos op zich zeiven te worden van wege het vergeten van Gods weldaden, dat bij hem zoo gewoon is. Het tegendeel van dit moest waar zijn. Thans biedt het spiegelglas weer eene andere verschijning u aan 't Is een mensch die zich kennelijk tot regel gesteld heelt, dat vergiffe nis schenken goed is, als men haar schenkt aan zich zeiven, maar niet, als men den naaste begunstigt er meê. Hij vergeeft een ander niets, en zich zei ven alles. Ook weer eene averechtsche wijze van doen. Hij, die nu door den sp'egel ver toond wordt, is een mensch, aan den voorgaande nog al verwant. Hij volgt standvastig de gewoonte van eigen gebreken en eigen deug den te vergrooten, en tegelijk de gebreken van anderen ta vergrooten en deugden van anderen te verklei nen. Die man doet dubbelaverechts Hier ziet gij er nog een, die zon der moeite 't bericht van een goede daad in zijn hart kan begraven, maar die, als het gerucht van iets kwaads hem bereikt heeft, niet rus ten kan, voordat het naar de vier windstreken is uitgebazuind. Ook dat zou andersom bebooren. Op dezen volgt, in den spiegel weer een ander't is een mensch, die tot iemand, door wien hem tot zijn bestwil de waarheid gezegd wordt, de barsche woorden richt ga weg maar voor den vleier, die hem schaadt, juist doordien hij hem streelt, heeft hij de toespraak; vriend kom binnen. Ook die zal dan eerst goed doen, als hij geheel andersom doet. Daar ziet gij er nog een, die, als hij iets heeft, er niet van genieten wil, en als hij het kwijt is, het te rug wenscht, om er van te genieten. Ook die mensch moet iets omkeeren zal het zijn, zoo als het moet. Hier weer een, die altijd met be zorgdheid aan de toekomst denkt, dat wil zeggen aan de toekomst, die nog aan deze zijde van 't graf ligt: maar om de toekomst aan den overkant bekreunt hij zich nooit Dat is wederom het ondersta boven. En na dezen komt weer een an der te voorschijn, die altijd klaar is om over 't ingaan in het Gods rijk te strijden, maar van het strij den om in te gaan liever geen werk maken wii. Die doet ook weer averechts. We zullen 't bij die tien nu maar laten. Want met, zulk eene reeks van averechtfche handelwijzen kan men wel een begin maken, maar er is geen eind aan te zien Alleen wensch ik nadrukkelijk op te merken, mijne lezersdat gij in die spiegelbeelden waarlijk de beel den van levende menschen gezien hebt. Misschien hebt ge er wel deznn ot dien in herkend. Misschien hebt gij er hier of daar wel uw eigen beeld in gevonden. 't Zou kunnen zijn. In allen gevalle zal 't goed z;jn, dat ieder nadenke over zich zeiven, en weg doe wat hij van zulke averechtsche dingen in zich zeiveu mocht vinden. 't Is eene ernstige zaak. Gods eere is er in betrokken en de roem van Gods Christus en het heil van ons harte en der broederen geluk Toegevendheid. De beroemde bisschop Bossuet heeft eens een groot woord gezegd „Toen God het hart van den mensch vormde, legde Hij daar eerst en vooral de goedheid in." Dat woord kan ons helpen, om te verstaan, dat wij eene reden van menschelijke wijsheid hebben om toegevend te zijn. Het is een uitgemaakte zaak, dat de men schen bijna nooit kwaad of slecht w i 1- 1 e n zijn. Doen zij kwaad, handelen zij verkeerd, dan meenen ze, dat ze aldus mogen doen, of denken genoeg zame reden daartoe en dus eene re delijke verontschuldiging te hebben. Ten minste hebben zij zeer dikwijls toch deze verontschuldiging: „ver blindheid", „niet beter weten". Ónze Goddelijke Meester zelf zeide dat „Vader, vergeef het hun, want zij we ten niet wat zij doen 1" De geleerden hebben onderzocht, hoe het menschdom zooal gemaakt is, en ze zijn tot het besluit gekomen, dat de o p z e 11 e I ij k e boosheid eene zeldzaamheid is onder de men schen. De leering van Jezus is voor ons eene andere reden, om steeds toe gevend te zijn. „Oordeel niet, en gij zult niet geoordeeld wordenDat wil zeggen gij wilt, dat anderen u verontschuldigengij wenscht, dat men u niet houde voor een boos wicht, als gij zelf overtuigd zijt, dat gij dien naam niet verdient verontschuldig dan de anderen, en be oordeel ze niet strenger dan ze ver dienen Hebben wij nog andere reden, om toegevend te wezen jegens anderen Ja 1 want wij zeiven hebben vele fou ten 11 Wat hebben wij nog veel aan ons zeiven te verbeteren 1 Hoe dik wijls kan ons met recht en reden worden toegevoegd „Gij weet niet, van welken geest gij zijt 1" Zoo dik wijls wij niet toegevend zijn jegens anderen misdoen wij tegen de recht vaardigheid en tegen de waarheid. Wij bedriegen ons, als wij zoo streng zijn jegens anderen 1O, wat is het zoet en aangenaam te denken, dat onze Lieve Heer, wanneer Hij het eindvonnis zal strijken minder streng zal zijn dan de menschenOmdat Hij de zaken beter kent Laat ons dus toegevend zijn, onze gestrengheid wat intoomen en ons niet zoo gemakkelijk kwaad makenHul digen wij steeds de waarheid in het geen wij zeggen of doen. Opvliegend heid is sterk af te raden want in gramschap vraagt men zich niet af, of zij wel rechtvaardig is. Drift ver blindt immers. Hoe dikwijls moet men spijt en naberouw hebben over zulke opvliegendheid Toegeven en verdragen, lijden en vergeven, heeft de Heiland dat ook niet gedaan K. P. Op den tweeden Paaschdae had in de concertzaal van „Het Gebouw voor Kunsten en Wetenschapper." te Utrecht de samenkomst plaats ter huldiging van Z.Exc. dr. A. Kuyp.-. bij de her denking van diens veerti^jaiigcn ar beid aan en voor „De Standaard", zooals het programma meldde. Het was een stampvolle zaal, en de balcons en de bovennevenzalen waren eveneens geheel bezet. De „fine fleur* van een Deputatievergadering!

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 1