IMIMI niet-beschermde vogels. Als bewijs, dat het dooden van postduiven door roofvogels groot is, blijkt wel uit het 1 feit, dat eenige jaren geleden in het nest van een roofvogel 62 voetringen, afkomstig van postduiven, werden aangetroffenbovendien wordt erop J gewezen dat de postduiven niet al leen te kampen hebben met roofvo- gels doeh ook dikwijls het slachtoffer 2 worden van het doodend lood door jagers op hen afgezonden. Bescherming van de postduif in het - algemeen, zoo mogelijk door het ma- ken van een afzonderlijk wetje, acht 2 de Bond zeer wenschelijk. o Caruso* 8 trouweloosheid. Het mooie bloem verkoopstertje, Mej. Gi- anelli uit Milaan beweert dat Ca- J ruso haar ten huwelijk gevraagd heeft. Op voorstel van den zanger heeft zij den winkel verlaten, is ta len gaan leeren en muziek, want de heer Caruso wilde een beschaafde vrouw hebben. En toen nu Mej Gianelli een mondje Fransch, een mondje Duitsch en een mondje En- gelseh sprak en een dozijn salon stukken op de piano kon spelen, toen is de heer Caruso er vandoor gegaan, zonder iets meer van zich v te laten hooren. Dat was de talen sprekende en pianospelende bloem- verkoop8ter nu toch al te bar. Zij diende een klacht in tegen den zan ger en vroeg 250.000 francs scha devergoeding. De rechtbank te Mi laan nu vond een schadevergoeding van een kwart millioen francs wel wat veel. Doch gegeven het onbe sproken levensgedrag van het meisje heeft de rechter, Caruso in de kos- sten van het geding veroordeeld, terwijl hij ook de taal- en piano lessen van het meisje batalen moet. o Eene gelijkenis.John Burns, de tamme Engelsche socialist, die zelfs minister werd, beschreef eens zijn socialistisch ideaal in de volgende gelijkenis Er waB eens een Russisch koet sier, die eene reis moest maken naar een verafgelegen stad. Hij nam zijne vrouw en twee kinderen mede. 't Wat winter en hij moest een uitgestrekte steppe doortrekken, die met een dikke laag sneeuw be dekt was. Er waren in de steppe vele wolven en deze waren erg hongerig. Onmiddellijk begonnen ze de slede te achtervolgen. Om de wolven af te leiden, nam hij zijne bont-muts en wierp hun die toe. Een oogenblik hielden de wolven stand, wierpen zich op de muts, besnuffelde ze, scheurden ze in dui zend stukken enzetten hunne vervolging voort. meer bij u was. Ik zou zooveel te meer aan u denken." „Op mijn woord," zei de Graaf na dat hij hem nog eens goed had aan gekeken, „ik geloof werkelijk, dat hij het doen zou." Het pijnlijk gevoel van afgunst, dat den Graaf bekroop, wanneer het kind zoo over zijne moeder sprak, werd er niet minder op in den laatsten tijd, integendeel, het werd sterker naarmate de liefde voor zijn kleinzoon toenam. Maar weldra zouden hem andere zorgen kwellen, zorgen zóó zwaar, dat hij er bijna zijn afkeer van Cedrics moeder door vergat. Er gebeurde na melijk iets zeer zonderlings. Eens op een dag, kort voordat de nieuwe huisjes gereed waren, was er een groot diner op Dorincourt. In een langen tijd waren er zooveel menschen niet op het kasteel bij el kaar geweest. Een dag of wat te vo ren kwam Lady Harry Lorridaile. de eenige zuster van den Graaf, zelf logeeren eene gebeurtenis die in het dorp een soort van opschudding teweeg bracht, en het schelletje in juffrouw Dibble's winkel onophoude lijk deed tingelen, omdat het alge meen bekend was, dat Lorridaille, sedert haar huwelijk, nu vijf-en-der- dig jaar geleden, Dorincourt nooit meer bezocht had. Het was een mooie, statige, oude dame, met sneeuwwitte krullen en zachtblozende, gevulde wangen, daar bij de goedheid zelve. Zij had ech ter het gedrag van haren broeder even min goedgekeurd als andere menschen Een oogenblik daarna wierp de Rus hun zijn mantel en zijne eet waren toe. Ze verscheurden zijn mantel en verslonden zijne provisie, maar vervolgden onverbiddelijk weer de slede, die voortschoof over de sneeuw. De koetsier werd wanhopig. Hij nam een zijner kinderen en wierp het den wolven voor. Als ik één kind opoffer, dacht hij, zal ik het andere redden. Maar de wolven waren vele, en sinds dagen uitgehongerd. In een oogwenk was het kind verslonden. Hun honger werd door dat kleine beetje ver scherpt en geprikkeld. Met open, rookende muilen vervolgden zij de slede. De koetsier wierp hun een tweede kind toe en eindelijk verdwaasd door den angst, ook zijne vrouw. 't Hielp hem niets. Hij zelf zat nog in de slede, de wolven roken en zagen hem en bleven hem ver volgen. De steppe was onmetelijk. De wolven verslonden ook de paarden en eindelijk den koetsier zelf, die bij vrouw en kinderen een graf vond in de ingewanden der wolven. De zin dezer parabel is duidelijk. De koetsier stelt de bezittende klasse voor, de wolven het socialisme. Muts, mantel, vrouw en kinderen zijn de concessies, die kapitaal en Staat noodgedwongen aan het so cialisme doen. Zal het helpen Och neen, de wolven willen alles, en rusten niet vóór dat zij het hebben. Tot zoover John Burns, de tamme socialist. Maar als een tamme so cialist zich aldus den gang van za ken voorstelt, dan mogen wij wel bezorgd vragen hoe zal het er dan uitzien in het brein van een woest proletariër, zooals er tegenwoordig zoo velen zijn o— Een paar oudjes van 80 jaar, die ruim 48 jaren in Amerika vertoefd hadden, kregen voor eenigen tijd verlangen naar hun vroegere woon plaats Winterswijk. De luidjes zijn Woensdag weer geheel alleen naar Amerika teruggekeerd, („Geld.") „Zeg," zei vader op een morgen tegen me, „je kan wel eens even naar het land gaan om wat aardbeien te plukken." Het „land", dat vader bedoelde, waren eenige akkers, die langs het zoogenaamde Kerklaantje lagen, een nogal druk begaan binnenpad, als je en aangezien zij een krachtigen wil bezat en volstrekt niet bang was om te zeggen, waar het op stond, had zij na eene minder aangename woorden wisseling met zijne Lordschap, Dorin court voor goed den rug toegekeerd en hem ook na haar meisjestijd zel den meer ontmoet. In de jaren die sedert verloopen waren, had zij weinig goeds van hem gehoord. Eerst was haar ter oore ge komen, dat hij zijne vrouw veronacht zaamde en niet lang daarna, dat het arme gravinnetje gestorven waslater vernam zij hoe onverschillig hij om trent zijne kinderen was en dat de beide oudste zulke zwakke, ondeu gende, weinig innemende jongens wa ren, die ook later weinig goeds had den uitgericht. Deze beide oudsten, Bevis en Maurice, had zij nooit ge zien, maar eens was er een flink ge bouwde, knappe jongen van een jaar of achttien naar Lorridaile-Park ge komen en had gezegd, dat hij haar neef Cedric Errol was en dat hij haar eens kwam bezoeken nu hij in de buurt was, omdat hij verlangde ken nis te maken met tante Constance, van wie hij zijne moeder zoo dikwijls had hooren spreken. Lady Lorridale's goede hart was door en door warm geworden, toen zij den jonkman dit hoorde zeggen, zij had hem gedron gen een geheele week bij haar te blij ven, had hem te goed gedaan en ge vierd en bewonderd, zooveel zij maar kon. Hij was zoo prettig gehumeurd, zoo vroolijk en geestig, dat zij hem eindelijk liet gaan in de hoop hem van Leiden over Leiderdorp naar Hoog- made en dan verderop het Lageland in wil. Dat Lageland, zooals het bij ons genoemd werd, was in mijn jongen tijd een waar paradijs voor de Leidsche bedelaars. Op sommige dagen kon je ze er bij heele zwermen zien heen trekken om de bewoners aldaar met hun bezoek te vereeren. Terwijl ik nu zoo met mijn pluk- kerij bezig was, waren er al heel wat van die lui het „Laantje" langs gegaan. Nu was het een beetje stil, maar daar opeens hoorde ik weer klompgeklap. Er was weer iemand in aantocht. Maar ook van den anderen kant na derde iemand en nu wilde het toeval, dat die twee elkaar ontmoetten juist tegenover de plek, waar ik mij be vond. Het kreupelhout, dat langs den kant van het Laantje groeide, maakte, dat ze mij niet opmerkten. Ze sche nen elkaar te kennen, want beiden stonden stil. En dan hoorde ik vrou wenstemmen in leelijk plat Leidsch tot elkander zeggen „Morrege. MieKom je nou al terug zoo vroeg Wel ja, meid, ik mot wel „Motte Waarom „Kijk, hou je nou es van de domme Je weet ommers toch wel, dat me zoon vandaag trouwt met Kaatje van manke Mie „Ikke Wel nee, mensch Daar wis ik geen steek van af! Gut, wat zeg je! Daar sta ik nou effentief van te kijke 1 lk docht, dat ie nog een vrije jonge was „Ja, hoor, vandaag trouwt ieEn nou ben ik nog gauw effentjes na Oma Hoogmade geweest om een paar klantjes af te loope. lk most cente hebbe en de rest krijg ik van de week wel." „Maar waarop trouwt hij dan Hij heit ommers maar drie gulden op de fambriek „Daar gaat ie afIk heb hem de Veene Roelofarendsveen en de Re petering Rijpwetering gegeve, die brenge hem iedere week een dikke zeshonderd centjes op." „Nou, en wat mot jij dan „Ikke Wel, mensch, ik ga bij der in en dan zei ik 't es probeere op Zoeterwou en Stompik Stomp- wijk. Dat benne ook goeie buurte, motje rekene. Maar nou mot ik weg, hoorIk zou al me tijd verklesse. Dag Ka 1" „Dag Mie. Veul plezier, hoor!" En ze klotsten beiden verder. De eene op Leiden aan om tegenwoor dig te zijn bij het hooge huwelijks feest van haar zoonde andere het Lageland in om de boeren in haar hand te laten kijken voor een cent. De vrouw, die mild als een konin gin, beschikte over een heele land streek en deze bij wijze van huwe lijksgift wegschonk aan een van hare zonen, had ik aan haar stem herkend. Iedere week kwam ze ook bij ons aan om een kleinigheid. Dan deed ze de deur open van vaders werk plaats, die aan de straat uitkwam en op temende toon klonk het dan „Mor rege, baassie 1 't Arme vrouwtje as- sieblief 1" nog dikwijls terug zien maar dat was niet gebeurd, omdat de Graaf weer eens een booze bui had, toen hij op Dorincourt terugkwam, en hem ver boden had Lorridaile ooit weer te be treden. Lady Constance was hem echter altijd in liefde blijven geden ken en ofschoon zij wel vreesde, dat hij in Amerika een zeer onberaden huwelijk had gedaan, was zij toch verontwaardigd geweest, toen zij hoorde dat zijn vader de handen van hem af getrokken had en dat niemand eigen lijk wist hoe en waarvan hij leefde. Eindelijk kwam gerucht van zijn dood toen was Bevis van het paard geval len en Maurice te Rome aan de koorts gestorven en korten tijd daarna ver nam zij, dat het Amerikaansche kind opgezocht, en als Lord Fauntleroy naar Engeland gebracht zou worden. „Om bedorven en slecht gemaakt te worden evenals de anderen," had zij tot haar man gezegd, „tenminste als zijne moeder niet lief en verstan dig genoeg is om een oog in het zeil te houden en hem op te passen." Toen zij echter hoorde, dat men het kind van zijne moeder gescheiden had, kende hare verontwaardiging geene grenzen. „Het is meer dan schande, Harry 1" sprak zij. „Verbeeld u, een kind van dien leeftijd van zijne moeder weg te nemen en dag aan dag te laten leven met een man als mijn broer. De oude man zal hem hard behandelen of den jongen bederven tot er niets I meer met hem is aan te vangen. Als I ik kon denken, dat schrijven eenig Vader wist, wat die groet beduidde en gaf haar dan een kleinigheid. „Dankie baassieGod loon je, hoor manEn dan met den rug van de rechterhand haar neus afve gend, klotste z? verder. Ze zag er overigens niet bepaald schooierig of onzindelijk uit en had nog iets fatsoenlijks over zich. Daar om kon ik, thuisgekomen, niet nala ten te vertellen, wat ik gehoord had. „Als ze de volgende week komt, zal ik haar er eens naar vragen," sprak vader. Op den dag, dat we haar verwach ten, verscheen in haar plaats een lang opgeschoten jonge man, schunnig ge kleed, in het gat van de openstaande deur. „Morrege, baasEen kleinigheidje, assieblieft 1" Bij het hooren van die woorden keek vader op van zijn werk. „Wat wil je vrind Een aalmoes Zoo'n jonge kerel I Hoe oud ben je „Ik ben der een en twintig baas." „Een en twintig jaar en dan al be delen. Schaam je je niet 1 Waarom ga je niet werken „Ik heb gewerkt. Tot verleje week toe. Ik was op de fambriek. Maar ik ben der afgegaan, want me moe der is ziek en nou loop ik voor haar. Ze hert anders niks geen inkomme." „Je moeder ziekNeen, maat, dat is niet waar. Je moeder is niet ziek. Jij bent verleden week getrouwd en nu heeft ze jou de Veenen en Rijp wetering gegeven om af te schooien. Durf eens zeggen dat ik 't mis heb „En hoe weetu dat stotterde hij verlegen. „Hoe ik dat weet? Dat is mijn zaak. Maar ik weet nog meer en dat is, dat je van mij nooit een rooien cent zult krijgen. En nu wensch ik je goeien morgen." Beschaamd verliet hij de deur en ging verder. „Kers, kriek, kersklonk het een oogenblik later over het stille dorp. 't Was Naatje de appelvroow, een helder fiink mensch, die iederen zo merdag met zware manden vol fruit vanuit Lelden de omliggende dorpen afliep om door den verkoop daarvan den kost voor zich en haar ziekelij- ken man te verdienen. „Kers, kriek, kersklonk het nog eens en Naatje stak de straat over naar ons huis. Daar stond ze voor de deur. „Morrege baas. Kerse noodig?" „Ja, Na. Geef maar een pondje." „Asjeblieft kind. Lekkere zei je hebbe hoorKijk eens, wat 'n mooie 1 Ze smelte in je mond Zoo goed Ja Dat dacht ik wel." „Na, je bent eigenlijk toch gek, dat jij je op je ouwen dag zoo afbeult. Je kon toch heel wat gemakkelijker aan den kost komen „Makkelijker? Ik? Hoe dan, kind ?M De koopvrouw noemde al haar klan ten „kind", al waren ze ook tachtig jaar. „Wel, als je nou eens net eender deed, als die jonge kerel, die zoo pas hier geweest is, dan hoefde je je niet dood te sjouwen en je verdiende meer dan nu." goed zou doen „Och het helpt u toch niet, Con stance zei Sir Harry. „Ja, dat weet ik," hernam zij, „ik ken zijne Lordschap, den Graaf van Dorincourt, maar al te goedmaar het is zonde en schande. Niet alleen de armen en de pach ters kenden den kleinen Lord Faunt leroy; ook anderen wisten van hem te spreken. Er waren al spoedig zoo veel verhalen in omloop van zijne schoonheid, zijne populariteit en zijn invloed op den ouden Graaf, dat het gerucht er van tot de kasteelen en landhuizen doordrong en zijn naam in meer dan een graatschap genoemd werd. Hij was aan menig diner het onderwerp der gesprekken de dames beklaagden zijne jonge moeder en wa ren benieuwd te weten of hij werke lijk zoo mooi was als men zeideen de heeren, die den Graaf en zijne ge woonten kenden, lachten hartelijk om de verhalen van het onwrikbaar ge loof van het kind in zijne beminne lijkheid en goedheid. Sir Thomas Asshe van Assham-Hal, die in Errie- boro moest wezen, kwam den Graaf en zijn kleinzoon eens te paard tegen en bleef stilstaan om Mylord de hand te drukken en hem geluk te wen- schen met zijn verbeterd uitzicht en zijn herstel van de jicht. „En," zei hij, wanneer hij later over die ont moeting sprak, „de oude heer was zoo trotsch als een kalkoelsche haan en geen wonder waarlijkNooit in mijn leven heb ik een mooier, inne mender kind gezien dan dien klein- „O, ik weet al, wie je bedoelt. Hij is me voorbijgeloopen op den weg. Ik ken em goed en zijn moeder ook. Ze wone bij me op de gracht. Ver- lene week is ie getrouwd. Ze heb ben Ze benne Maar nee, laat ik nou geen kwaad gaan spreke 1 Ik ben zeivers een zondig mensch En bedele?... De Heere beware me daarvoorNee kind, dat nooit hoor Dan zei ouwe Na maar lieve blijve sjouweEn toch 't valt me wel ereis zwaar, dat wil ik je wel bekenne. Ik ben dan ook al in mijn acht en zestigde, mot je rekene Nog wat noodig Niet Komende week ale- besse Dan zullen de kerse wel ge daan weze. Dag baas 1" En Na legde het zware juk op haar schouders terecht, haakte de zware manden aan en vervolgde opgeruimd haar weg. „Kers, kriek, kers Een jaar later. Maskerade was het in Leiden. Phi lips de Schoone hield zijn luisterij- ken ommegang door de straten en de geheele stad was in feestdos. Van heinde en ver was men toe gestroomd om van al die pracht en praal getuige te zijn. Ook wij waren gaan kijken en bevonden ons tusschen een menigte volks op de Breestraat, toen we een vrouw hoorden vragen »Zeg> Jan, zou je nog niet een hap- pie luste. En jij, moeder, jij ook niet „Luste? 't Zei wel waar wezel Of ik 1 Als ik maar cente had 1 Maar ze bennen op. Ik hoef der niet an te denken „Ik heb anders nog wel een paar dubbeltjes Die laatste stem kwam me bekend voor. Ik keek om en daar zag ik mijn bedelaarster van het Kerklaantje met zoon en schoondochter achter om. „Hoeft niet, moederIk trakteer jullie. Ik heb cente," zei de jonge vrouw „Jijriepen beiden tegelijk. „Hoe ben jij daaraan gekomme „Wel, ik ben daarnet ommers effen tjes na huis geweest en toen docht ik zoo bij mezelveik most wat veere uit het bed gale en die verkoope, dan konne we voor die cente nog es lek ker lol hebben. Nou, dat heb ik toen maar gedaan en nou heb ik tachtig centjes in me zak." Dit hoorende greep Jan zijn vrouw beet en hoste met haar over de straat. „Jij ben nog es een wijfje Jij ben nog es een wijfjejij ben nog es een wijfjeschreeuwde hij al dan sende, „En nou een spatje 1 Jullie ieder een zoet slokkie en ik een borrel klare I 's Anderdaags zag ik Jan de dorps straat door komen en bij de kerk linksom slaan om den boeren in't Lageland te gaan vertellen, dat het studentenfeest heel mooi geweest was, maar dat hij er haast niks, niemendal van gezien had, omdat hij thuis had motte blijve bij zijn ouwe moeder, die o, zoo erg ziek was, en als't zoo most blijve, wel heel gauw zou ster- reve „Van Onzen Tijd." zoon van hem 1 Zoo recht en slank als een kaars en hij zat op zijn paard alsof hij er op geboren was 1" Zoodoende kwam ook Lady Lorri daile allengs het een en ander om trent het kind ter oore het geval met Higgins en met den kreupelen jongen, de bouwerij in Earl's-Court en wat dies meer zij en zij begon erg te verlangen het kleine ventje eens te zien. En juist, toen zij peinsde op een middel om dit gedaan te krijgen, ontving zij tot hare onuitsprekelijke verbazing een brief van haar broeder, het verzoek inhoudend om met haren man op Dorincourt te komen logeeren. „Het is ongelooflijkriep zij. „Ik heb hooren zeggen, dat het kind won deren gedaan heeft en nu houd ik het er werkelijk voor. Men zegt dat mijn broer den jongen aanbidt en hem bijna niet uit zijn oogen laat. En hij is zoo trotsch op hem 1 Ik begin wer kelijk te gelooven, dat hij tegenover ons met hem pronken wil." En zij nam onmiddellijk de uitnoodiging aan. Toen zij met Sir Harry op Dorin court aankwam, was het Iaat in den namiddag en zij ging terstond naar haar kamer, zonder eerst haar broe der te zien. Toen zij zich voor het diner gekleed had, trad zij de ont vangkamer binnen. De Graaf stond bij den haard en zag er bijzonder deftig en indrukwekkend uit. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 6