Van alles wat. Gerechtigheid. O— Gedwongen winkelnering. De „Nieuwe Tilb. Courant" ver haalt als een staaltje van den meest schrijnenden vorm van gedwongen winkelnering het volgende De patroon dwingt zijn knecht brood bij een bepaalden bakker te nemen. Als loon voor dezen dwang brengt hij bij de loonafrekening - iets anders doet hij er nier voor den prijs van het brood van 18 centszooals men al gemeen betaalt op twintig. De brave patroon spreekt den bakker aan en zegt„Als gij mij het brood niet elf cents in rekening brengt, levert gij niet meer aan mijn knecht". En wat doet de bakker? Ook hij leeft onder den druk der omstandigheden en heeft ootmoedig voor de eerlijkheid van den patroon der arbeiders, die bij hem brood moe ten koopen, te buigen. Hij rekent dus den patroon elf cents, zoodat deze zeer eerlijke man met niets te doen dan zijn arbeiders aan het eind der week het loon af te trekken, negen cents op elf verdient. Onze bakker intusschen, die uit een pond meel er geen twee kan wegen, kan voor elf cents geen behoorlijk brood leverenen geeft te min gewicht of knoeit met zijn waar. —o Fossiele hoornen. Aller aandacht is tegenwoordig op de kolenmijnen gericht. Hier volgt iets uit die zwarte wereld, wat met de staking niets te maken heeft, daar de natuur gelukkig nooit staakt, maar integen deel de resten van voorgaande tijd perken zuinig bewaart, liefst in fos sielen of versteenden toestand. Aan fossielen van boomen uit den steen- kooltijd zijn de schachten rijk. Eigen aardig is het daarbij op te merken, dat die stammen niet de ringen ver- toonen, die wij tegenwoordig zien, als men een dwars doorgezaagden boomstam bekijkt. Deze concentrische ringen ont staan door de wisselingen der sei zoenen, daar de regelmatig weer- keerende koude een stremmenden invloed op de cellen uitoefent. Een Duitsch natuurkundige komt dus op grond daarvan tot de gevolgtrekking dat in den bedoelden voorhistorischen tijd hier een gelijkmatig klimaat zonder wisseling van jaargetijden heeft geheerscht, waarbij men even wel niet aan een tropische weers gesteldheid behoeft te deDken. o Een protest In de zitting van het Pruisische Huis van Afgevaar digden h:eld Vrijdag 1 Maart de sociaal-democratische afgevaardigde Adolf Hoffman een redevoering, waarin hij erg leelijke dingen zeide van den oorlog. De president van het Huis, baron Von Erffa, riep den „tiengeboden- zijn zulke hooge boomen en de her ten en konijnen loo.pen in het bosch mijn grootvader is heel erg rijk maar hij is niet trotsch gij dacht dat alle graven trotsch waren ik ben .graag bij hem en alle menschen zijn hier zoo vriendelijk en beleefd en nemen hun pet af en de vrouwen maken buigin gen en zeggen soms God zegen u ik kan nu rijden maar eerst hotste ik erg ik draafde en grootvader liet een arme man op de boerderij blijven toen hij de huur niet kon betalen en juffrouw Mellon bracht wijn en andere dingen naar zijne zieke kinderen ik zou u zoo graag eens zien en ik zou ook graag willen dat mama op het kasteel woonde ik vind het hier heel prettig als ik haar niet te erg mis en ik houd veel van grootvader dat doet iedereen en schrijft als het u belief heel gauw aan uw liefhebbenden ouden vriend Cedric Errol. p. s. er is niemand in de gevangenis grootvader heeft er nooit iemand in opgesloten. p. s. hij is zulk een goede graaf, hij is zooals gij en iedereen houdt heel veel van hem." „Mist gij uwe moeder heel erg?" vroeg de Graaf toen hij den brief teneinde had gelezen. „fa, ik mis haar altijd door," zei Cedric. Hij ging voor den Graaf staan, legde de hand op diens knie en zei tot hem opziende Hoffman" tot de orde, wegens „be schimping van den oorlog". Tegen die straf heeft deze afge vaardigde thans schriftelijk protest bij het bureau van den Landdag ingediend. Hij zegt daarin „Tegen de mij in de zitting van 1 Maart wegens „beschimping van den oorlog" opgelegde vermaning, meen ik op grond van art. 64 van het reglement van orde te moeten protesteeren, daar de oorlog noch lid van het Huis, noch lid der regeering is, en evenmin een afwezige per soonlijkheid, die zich niet kan ver dedigen." Op grond van dit protest moet in de volgende zitting van het Huis bij hoofdelijke stemming worden uitgemaakt, of de president den af gevaardigde Hoffman terecht tot de orde heeft geroepen of niet. o Grondprijzen in den Haarlemmer- meerpolder Men schrijft ons De aanzienlijke stijging van de waarde der landerijen in de Haar lemmermeer in de laatste 20 jaar is bekend, en bleek weder overtui gend, bij den verkoop dezer dagen van een hofstede die nu opbracht ongeveer 1 1900 per H.A. Twin tig jaar geleden konde pacht van. f 35 per H.A. niet worden opge bracht, de hofstede werd daarom pu bliek verkocht en de eigenaar ont ving f 600 per H A. (Rott.) o Tongen. Een boer kwam in den Hemel en zag op een plank vele tongen liggen. ,,Is dat om soep te koken" vroeg onze boer. „Neen" antwoordde hem een en- ,,gel dat zijn tongen van hen die „steedsoverde deugd gesproken hebben „maar, die ze zelf niet behoefden. Met „hun hart waren zij verre van God, „maar, hun tong verheerlijkte Hem. „Alleen hiln tong kon toegelaten „worden maar hun lichaam kon „geen toegang tot de Hemel krijgen. (Uit „La Clairière".) —o Stijf en recht als een kaars, alsof zijn lange, magere gestalte uit hout was gebeiteld, zat het raadslid Prato- rius in zijn armstoel voor de schrijf tafel. Op zijn scherp besneden hoe kig gezicht lag een uitdrukking van groote onverzettelijkheid en zijn koele, grijze oogen keken streng toen hij op ontvreden toon zei Het doet me werkelijk verbaasd staan, Friedrich, dat jij je tot pleitbe zorger en voorspraak van een gemee- nen schurk kunt opwerpen. Want ik zal hem in het vervolg geen anderen „Gij mist haar niet, is het wel „Ik ken haar niet," gaf zijne Lord schap vrij barsch ten antwoord. „Dat weet ik," hernam Cedric, „en dat vind ik zoo vreemd. Zij heeft gezegd, dat^ik u niet met vragen mocht lastig vallen, en en dan zal ik geen vragen doen maar soms moet ik er toch over denken, weet gij, en ik be grijp er niets van. Maar ik zal geen vragen doen. En als ik zoo heel erg naar haar verlang, dan ga ik aan het venster staan en dan kan ik tusschen de boomen haar lichtje zien schijnen. Dat zet zij er iederen avond voor mij neer, zoodra het donker wordt en het is wel ver af, maar ik kan het toch zien blinken en ik weet wat het zegt." „Wat zegt het dan vroeg Mylord. „Het zegt, „Goeden nachtGod zal u bewaken dat zei zij ook al tijd toen wij nog bij elkander waren en iederen morgen zei zij „God zegen u den heelen dag 1" Gij ziet dus, dat ik heel veilig ben altijd „Zeker, heel veilig, dat geloof ik ook," sprak zijne Lordschap droogjes. En hij fronste de ruige wenkbrauwen en keek het kleine ventje zóó strak aan, dat Cedric bij zichzelven over woog waar zijn grootvader toch wel over denken zou. IX. De hutten der armen. De waarheid was, dat zijne Lord- meer geven, al is hij ook mijn zoon. Hij heeft zich aan het geld van zijn patroon vergrepen om het te verkwis ten. Daarvoor is evenmin een ver ontschuldiging als eenige toegeeflijk heid mogelijk. Hij moet de straf dra gen die hij verdiend heeft. Dat is voor mij een afgedane zaak en het zou mij aangenaam zijn, zal ik daar over niets meer behoefde te hooren. De kleine man met het goedhartige en op dit oogenblik zoo diep treurig gezichj, tot wien deze woorden ge richt waren, zuchtte diep en streek zich, nu zeker wel voor de tiende maal met den bonten zakdoek over het vochtige voorhoofd. Op mijn woord, jij bent te hard tegenover hem, Christophl En al was zijn misdrijf honderdmaal zwaarder, dan nog zou de oprechtheid van zijn berouw aanspraak maken op jou me delijden. Als men de zaak goed be schouwt, ben jij toch ook niet heele- maal zonder schuld, dat het zoover met hem kon komen. Niet zonder schuld Ik Wat is dat toch voor een praat Ik heb den jongen opgevoed met alle nauwgezetheid, die een vader maar kan toepassen. En hij heeft nooit een ander voorbeeld voor oogen gehad, dan 't voorbeeld ven de strenge recht schapenheid. Ik zou wel eens willen willen zien, wie wat zou kunnen zeg gen, dat ook maar het kleinste vlekje op mijn eer wierp. Of ben jij mis schien van een andere meening jij, mijn broer? De kleine man keek voor zich neer. Dat was het niet, wat ik be doelde ChristophIk weet wel, in hoe groote mate je het vertrouwen en de achting van je medeburgers ge niet. Maar men kan' zich ook nog op een andere wijze aan zijn kinde ren bezondigen, dan door lessen na te laten en door een slecht voorbeeld. En ik meen, dat je juist in dat an dere soms te kort bent geschoten. Herman heeft het ongeluk gehad zijn moeder heel vroeg te verliezen. Daar mee is er veel warmte en zonneschijn uit zijn jeugdig leven genomen. Jij hebt hem altijd slechts den tuchtmees ter en onmeedoogenden rechter over zijn jeudige misdaden laten zien, vrees voor jouw heeft zijn vertrouwen ge stikt. Hij is er aan gewoon geworden geheimen voor jou" te hebben, omdat hij wist dat hij nooit op toegevend heid voor zijn fouten behoefde te re kenen, ook niet wanneer het slechts de natuurlijke dwalingen van zijn ja ren waren. Zijn verlangen naar liefde en teederheid is zoo lang onbevre digd gebleven, dat het misschien niet zoo geheel onbegrijpelijk is, wanneer hij eiken maatstaf voor het beoordee- len der dingen verloor, toen hij thans eindelijk een wezen meende gevonden te hebben, dat dit verlangen bevre digde. Hij is verleid en bedrogen, zooals reeds zoovele duizenden vóór hem verleid en bedrogen zijn. Had hij een vriend gehad, die hem bijtijds kon waarschuwen, dan ware denkelijk niet gebeurd wat nu geschied is. En mij dunkt dat jij eenigszins verplicht waart geweest, die vriend te zijn. Het raadslid maakte een beweging van ongeduld. Neem me niet kwalijk maar schap, de Graaf van Dorincourt, in die dagen over allerlei dingen dacht, waarmee hij zich vroeger nooit het hoofd had gebroken en al zijne over leggingen hadden op de eene of an dere wijze betrekking op zijn klein zoon. Trotscheid was zijn meest spre kende karaktertrek en zijn kleinzoon streelde dien trots in alle mogelijke opzichten. Die trots maakte ook, dat hij weer belang ging stellen in het leven. Hij begon er genoegen in te scheppen zijn erfgenaam aan de we reld te vertoonen. De wereld wist hoe zijne zonen hem hadden teleur gesteld en met een zekeren triomf kwam hij nu voor den dag met den kleinzoon, die niemand teleurstellen kon. Hij wenschte, dat het kind zijne macht op den rechten prijs schatten, het schitterende van zijne positie be seffen zouhij wenschte ook, dat an deren dit zouden doen. Hij.maakte plannen voor zijne toekomst. Som tijds betrapte hij zich zelfa op den wensch, dat zijn eigen leven beter mocht geweest zijn, dat er in zijn verleden minder ware, waarvan dat reine onschuldige kind zou terugschrik ken, indien het de waarheid wist. Het was niet aangenaam te bedenken hoe het lieve gezicht van uitdrukking zou veranderen, indien het eens bij toeval te weten kwam, dat zijn groot vader in vroeger jaren „de booze Graaf Dorincourt" werd genoemd. Die ge dachte alleen kon hem reeds zenuw achtig maken. Hij hoopte maar, dat dat is niets dan dwaze praat 1 De jongen heeft in jou altijd een bescher mer gehad wanneer het noodig was een zijner streken behoorlijk te be straffen. En toen hij zag, dat hij bij mij niets kon uitrichten, heeft hij na tuurlijk weer beproefd jou voor zich te winnen. Ik acht het werkelijk een geluk, dat je niet in staat waart hem die zesduizend mark te geven, die hij verduisterd heeft en met de terugbeta ling waarvan hij de aangifte bij de rechtbank kon voorkomen. Want ik wil niet, dat deze aangifte achterwege blijft. Als hij er nu met een blauw oog afkwam, zou ik zeker kun nen zijn, dat de geschiedenis zich na korter of langer tijd herhaalde. Mijn leven lang heb ik het beginsel ver dedigd, dat iemand de gevolgen van zijn daden moet dragen en dat er rechtvaardigheid moet zijn zonder aan zien des persoons. Zal ik dit begin sel nu verloochenen, wijl het dezen keer niet om een vreemde gaat, maar om mijn eigenzoon. En als je daarmee nu zijn gansche leven vernietigd? Als je hem door de vlek die, op hem zal blijven kleven, letterlijk de mogelijkheid beneemt om zich een plaats in de maatschappij te veroveren welke met zijn capaciteiten overeenstemt Nu, dan heeft hij dat aan zich zelven te wijten. Een mooie zedeleer, dat een dief ongestraft zou blijven, die het geluk heeft een rijken vader te bezitten terwijl de zoon van een armen drommel zonder pardon naar de gevangenis moet kuieren. Hem tegen de gevolgen van zijn daad te beschermen zou zijn een onrecht ple gen tegenover de maatschappij, welke te dienen ik als mijn levenstaak be schouw. Het bestaan, dat hij zich op den grond van onbesproken ge drag zou opbouwen, zou een leugen zijn, en ik zal mij niet tot medeplich tige aan zulk een leugen maken. Het is dus jouw onherroepelijk besluit Christoph, hem aan zijn lot over te laten Ja 1 Rechtvaardigheid boven alles. Daar ligt de brief, waarin ik de bestolen firma mededeel, dat ik geen aanleiding vind om de door mijn eer vergeten zoon veroorzaakte schade te vergoeden en dat ik zelfs aangifte bij de justitie wensch. Nog in dit uur zal de brief naar de plaats zijne» be stemming worden verzonden. Nu stond de kleine man, die niet, zooals zijn broer, een rijk man, maar slechts een eenvoudige privaat-onder wijzer was geworden, van zijn stoel op en legde zijn bevende hand op den schouder van het raadslid. Neen, Christoph, mij dunkt, dat hij niet verzonden zal worden. Want nog heb ik niet alles gezegd, wat tot verontschuldiging van jouw armen ongelukkigen jongen aangevoeld kan worden. Ik hoopte.dat ik 't niet zou behoeven te doen. Maar jouw kort zichtige hardvochtigheid en de inbeel ding op jouw rechtschapenheid dwin gen het mij te doen. Het raadslid had bij deze woorden met een heftige beweging de hand zijns broeders van zijn schouder ge schud. Kies je woorden wat zorgvuldi- de knaap er nooit achter zou komen. De herlevende belangstelling deed hem soms zijne jicht vergeten en na eenigen tijd was de docter verwon derd over den verbeterden gezond heidstoestand van zijnen hoogeboren patiënt, hij had niet gedacht hem ooit weer zoo te zien opknappen. Mis schien werd de Graaf beter omdat hij niet meer zooveel zat en iets an ders had om over te denken dan zijne kwalen en gebreken. Eens op een morgen zagen de men schen met groote verbazing den klei nen Lord Fauntleroy op een pony rij den met een ander naast dan Wilkins. De nieuwe geleider reed op een groo- ten, sterken schimmel en was niemand meer of minder dan de Graaf zelf. Cedric had het plan geopperd. Toen hij op het punt was om op te stijgen, had hij zijn grootvader een oogenblik nadenkend aangezien en op eens ge zegd „Gij moest met mij meegaan. Als ik wegrijd voel ik mij altijd eenzaam, omdat gij alleen achterblijft in dat groote kasteel. Ik zou het zoo pret tig vinden als gij ook kondt rijden." In de stallen heerschte onbeschrijfe lijke opgewondenheid, toen eene mi nuut of wat later het bevel kwam Selim te zadelen voor den Graaf. En van toen af werd Selim bijna iederen dag gezadeld en de menschen raak ten er aan gewend den grooten grij zen man op het groote paard te zien rijden naast den bruinen pony, waarop ger, alsjeblieft. Niemand moet het wagen te spreken van mijn inbeelding op mijn rechtschapenheid. Mij dunkt toch dat het een man met een vlek keloos verleden geoorloofd is zich te beroepen op de onbevlektheid van het schild zijner eer. Een man met een vlekkeloos verleden misschien jij ech ter jij moest het niet doen, Christoph, jij niet Met een ruk richtte de ander zich in zijn kantoorstoel op. Je waagt het Blijf bedaard, bid ik je! Ik zei je immers reeds, dat het niet mijn wensch en mijn plan was er over te spreken. Waar ik het dertig jaar in de diepte van mijn hart verborgen heb gehouden, had het daar nog wel langer begraven kunnen blijven. Maar ik kan het niet hooren, dat je hier, waar een jong menschenleven op het spel staat, hoogdravende uitspraken laat hooren over rechtvaardigheid en gerechtigheid, die boven alles zouden moeten gaan en van de leugen bestaan dat op onverdiende onbesprokenheid is opgebouwd. Want als men het goed beschouwt, Christoph, dan is immers ook jouw eervol bestaan, jouw geachte positie niets anders dan zulk een leugen. Het raadslid leunde met zijn volle gewicht op het blad van zijn schrijf tafel. Zijn gezicht was in een won derbaarlijke beweging. Ik begrijp niet. Je moet gek zijn, dat je het waagt, zulke dingen te zeg gen. Neen, ik ben niet gek, Christoph En mijn geheugen bedriegt mij even min als mijn oogen mij bedrogen heb ben in den nacht, toen je heimelijk de schrijftafel van vader openbrak om je de middelen te verschaffen voor 't betalen van een door speelzucht gemaakte schuld. De nasporingen naar de dieven hebben tot geen re sultaat geleid want ik heb gezwe gen. Ik kon het immers niet weten, dat je dertig jaar later jouw zoon om een geringer misdrijf ten gronde zoudt willen laten gaan, alleen ter wille van de gerechtigheid Hij had dat alles op zijn gewonen zachten toon gezegd, zonder zijn stem te verheffen. Maar zijne woorden moesten desniettemin zijn broer als knotsslagen getroffen hebben, want hij bedekte zijn oogen met de hand, en zijn magere schouders schokten. Eindelijk draaide hij zich met een half onwillekeurige beweging naar zijn schrijftafel om en verscheurde den brief, waarvan hij straks had gespro ken, zonder een woord te zeggen, in kleine stukjes. Gazei hij op doffen toon. Ik kan thans geen menschen zien. Maar ik mag je zoon bij je zen den om vergiffenis af te smeeken, nietwaarWant thans thans lijkt het je, naar ik hoop, niet meer zoo totaal onvergeeflijk, wat hij gedaan heeft. Laat hem komen antwoordde het raadslid zonder op te kijken. Maar toen de deur achter zijn broer, die na een zachten groet heenging, dichtviel, liet hij zich in zijn stoel achterover vallen en bedekte het ge laat met beide handen. Lord Fauntleroy zat. En al rijdende door velden en bosschen werden de beide ruiters nog veel vertrouwelijker samen dan zij ooit waren geweest. En zoo langzamerhand vernam de oude man van alles omtrent „liefste" en haar vroeger leven. Cedric bab belde zoo aardig, terwijl hij naast het groote paard draafde. Men kon zich geen gezelliger kameraadje voorstellen dan dat opgewekte kind met zijn blij moedig karakter. Hij praatte verre weg het meest. De Graaf was menig maal stil en luisterde zwijgend, ter wijl hij met welgevallen het blijde gezichtje met de glinsterende oogen gadesloeg. Soms verzocht hij het kleine ventje de ponny eens te laten galoppeeren, en als hij het deed en zoo rechtop bleef zitten zonder een zweem van vrees te toonen, dan schit terden zijne oogen van blijden trots. En als Cedric na zulk een galop te rugkeerde en lachend met zijne muts wuifde, dan voelde hij, dat zijn groot vader en hij de beste vrienden waren. Eene ontdekking, die de Graaf deed, was dat de weduwe van zijn zoon geen werkeloos leven leidde. Het duurde niet lang, of hij begon te mer ken dat de armen haar zeer goed kenden. Was er armoede, ziekte of smart in de eene of andere woning, dan kon men daar het welbekende rijtuigje gedurig voor de deur zien staan. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 6