De Volkswil
BIJVOEGSEL
van
van 9 Maart 1912.
j|W Koopt en laat werken bij
hen die adverteeren in
„DE VOLKSWIL",
het meest gelezen
en sympathieke blad
van Zeeland.
Oorlogsschepen
i7 FEUILLETON.
De Kleine Lord.
Burgerlijke stand.
Van alles wat.
op onze pantsers,chepen Die voe
ren als hoofdbewapening 2 stukken
van 24 cM. snelvuur, 4 stukken van
15 cM. middelbaar en 8 stukken van
7.5 cM antitorpedogeschut. Dit is ge
heel eene bewapening zooals de the
orie en de studie hadden aangegeven.
De slagen van Fort Arthur op 27
April en 11 Augustus en die bij
Tsoesjima op 25 en 26 Mei 1905
schijnen echter aangetoond te hebben,
dat voor de secundaire batterij op
een slagschip geen werk meer te vin
den is, tenminste Engeland, in zoo
vele opzichten profiteerend van Japan -
sche ondervinding, bouwde zijn Dread
nought met 10 stukken van 3o.5 cM.
en veel antitorpedogeschut. Andere
naties volgden dit voorbeeld. On-
noodig te zeggen, dat wij dit niet
kunnen doen, al hadden we ook nog
zoo'n vrijgevige volksvertegenwoordi
ging. De diepgang van zoo'n schip,
welke 8.5 M. bedraagt, zoude het on
mogelijk maken dat het in een onzer
oorlogshavens binnenliep.
De vraag, die zich nu vanzelf op
doet ishoeveel doorboringsvermogen
heeft nu zoo'n 24 cM. en zoo'n 30.5
cM. Op 3000 M. doorboort de 30.5
cM. 40-, de 24 cM. 27 cM. Krupp-
staalop 6000 M. doorboort de 30.5
cM. 32-, de 24 cM. 21 cM. Krupp-
staal. Deze getallen 3000 en 6000
verdienen de voorkeur, omdat thans
aangenomen schijnt te zijn, dat een
artillerieduel op 6000 M. zal begin
nen en de strijdende partijen elkaar
liefst niet ver binnen de 3000 M. zul
len naderen, om 't gevaar voor tor
pedotreffers te ontgaan.
Wij hebben nu in korte woorden de
historische wording der panterschepen
geschetstthans zullen we meer een
detailbeschrijving geven der bewuste
schepen zelf. Men onderscheidt naar
het doel waarvoor de panterschepen
gebouwd zijn.
Wordt vervolgd.
van Coleta. August Marie van Aa!.^!,
oud 7 j., z. van Gerardus Amedeus
Adrianus en van Melanie Asselman.
23 Febr. josepha Lambrechts, oud
87 j., wed. van Desiderius Mariman.
29 Febr. Een als levenloos aangege
ven kind van het vrouwel. geslacht
van Johannes Ludovicus Carolus Baart
en van Marie Nathalie Willems.
Mestdorpe. Geboorten. 26 Febr.
Maurice Levinus, z. van Augustus Al-
lonsius en van Carolina Maria Kindt.
Overlijden. 23 Febr. Een als leven
loos aangegeven kind van het vrouwe
lijk geslacht van Emiie de Clercq en
van Maiia de Vos. 24 Febr. Rosalia
van Laere, oud 57 j., echtg. van Petrus
Gijsel.
Koewacht. Geboorten. 17 Febr.
Hieronymus, z. van Hippoliet Mannens
en van Hortence Engenie Huygens.
17 Febr. Josephus Aloijsius, z. van
Petrus A. de Maeyer en van Pruden'.ia
van Bastelaer. 25 Febr. Alma Leon-
tina Josephina, d. van Petrus Augu-
stinus van Vooren en van Bertina
Goossens.
Overlijden. 18 Febr. Alexis de
Guchteneire, oud 7 w., z. van Petrus
Cornelis en van Maria Josephina Cou-
mans. 19 Febr. Theophilus Josephus
Verstraeten, oud 1 m., z. van Adolf
Joseph en van Maria Louisa Annaert.
27 Febr. Livinus van Guyse, oud 67
j., echtg. van Philomena Buys.
Boschknpelle. Huwelijks-aangiften.
2 Febr. Judocus Fruijtier, (van Hon-
tenisse) oud 48 j„ wedn. van Rosa
lia Tntté, en Coleta Christina Totté,
oud 51 j., wed. van Johannes van
Wolffelaar.
Geboorten. 11 Febr. Petrus Jo
hannes, z. van Petrus van Trappen en
van Aatje Koster. 23 Febr. Elisa
beth Mathilda Louisa, d. van Andries
Remorie en van Pieternella Dorothea
de Rijk.
i.
Men kan de oorlogsschepen onder
scheiden in gepantserde en on
gepantserde schepen.
Bij de gepantserde schepen zijn de
meest kwetsbare deelen door een pant
ser beschermd tegen geschutvuur. Het
pantser wordt gevormd door stalen of
ijzeren platen. De pantserschepen
zijn in den regel kenbaar aan het ont
breken van zeiltuig. De masten zijn
ingericht tot het voeren van snelvuur
kanonnen van klein kaliber en om te
kunnen seinen.
Alle nieuwe schepen zijn bovendien
voorzien van een pantserdek, zijnde
een ijzeren of een stalen dek, dat on
der de waterlijn aangebracht, dikwijls
min of meer gewelfd is en de ma
chines, ketels en buskruitmagazijnen
zoowel tegen direct als tegen steil
invallend vuur beschermt.
De ongepantserde gedeelten van
deze schepen zijn bovendien door wa
terdichte schotten in verschillende
deelen verdeeld, waardoor het moge
lijk is om bij zware beschadiging het
schip toch drijvend te houden. Indien
twee compartimenten volloopen, mag
er nog geen zinkgevaar bestaan. Geen
deuren in de schotten zou eigenlijk
de consequentie van dien eisch zijn,
doch dit is waarschijnlijk alleen in
Duitschland strikt doorgevoerd. De
scheepspantsering bevindt zich in den
regel slechts ter hoogte van de wa
terlijn, zonder dat evenwel bij alle
schepen de geheele waterlijn is be
schermd. Bij schepen, die slechts ten
deele op de waterlijn zijn gepantserd,
wordt het onbeschermde gedeelte aan
den voor- en achtersteven aangetrof
fen. Indien een scheepspantsering
niet overal even zvyaar is, treft men
o—
VII..
in de ktrk.
Toen zij de kerk verlieten, bleven
de meeste menschen, die den dienst
hadden bijgewoond, wachten om hem
te zien voorbijkomen. Bij het hek
stond een man met de pet in de hand,
die bij hunne nadering aarzelend een
stap vooruit deed. Het was een boer
van middelbaren leeftijd, op wiens ge
laat de zorg diepe sporen had gegrift.
„Wel, Higgens" zei de Graaf.
Cedric keerde zich eenklaps om en
keek hem aan.
„O, riep hij, „is dat nu Higgens?"
„Ja," zei de Graaf koeltjes; „ik
denk, dat hij eens een kijkje wil ko
men nemen naar zijn nieuwen land
heer."
„Ja," Mylord," zei de man, terwijl
een donkere blos zijn door de zon
verbrand gezicht bedekte. „Mijnheer
Newick heeft mij verteld, dat zijne
Lordschap zoo vriendelijk geweest is
een goed woord voor mij te doen,
en het was mijn plan hem een enkel
woord te bedanken, als ik mag."
Wellicht was hij verbaasd toen hij
zag, welk een klein ventje het was,
dat in zijne onschuld zoo veel voor
de zwaarste aan ter hoogte van de
schoorsteenen en de minst zware aan
het voor- en achterschip.
Pantserschepen zijn de eigenlijke
strijders van de vloten der groote zee
mogendheden het zijn de schepen,
die beslissen welke de strijdende par-,
tijen ten slotte het meesterschap ter
zee zal bezitten en dus na het be-
bevechten van dat meesterschap voor
hun partij den weg hebben geruimd
voor de transportvloten, die eventu
eel landingstroepen overbrengen. Wij
zullen ze thans nader bespreken.
De bewapening en de pantsering
moeten beiden zoo zwaar mogelijk
zijn, maar toch onderling in harmo
nisch verband. Dit is wel net cardi-
nale punt. In vroegere tijden, toen
de geschutsfabricage nog in hare
kindsheid verkeerde en men alleen
met ronde kogels vuurde, was de
huid van het houten schip gewoon
lijk voldoende om de vijandelijke ko
gels tegen te houden, of in hare
dikke wanden, die bij de linieschepen
van het midden der vorige eeuw ruim
een meter dik waren, te smoren.
De kanonnen waren op die linie
schepen, die meerdere dekken boven
elkaar hadden, waarop het geschut
stond, op die dekken tegen het scheeps
boord opgesteld en vuurden dan door
vierkante openingen, geschutpoorten
genaamd. Zoo'n dek met geschut
noemde men batterij. Trof dus een
vijandelijk schot tusschen twee ge
schutpoorten, dan was er groote kans,
dat die poorten zoodanig vervormd
werderi, dat die beschadiging twee
stukken belette te vuren, en boven
dien werden de bedieningsmanschap
pen dier twee stukken óf door splin
ters hout óf door de doordringende
granaten gewond. Men begon toen
met de zware kabeltouwen die om te
hem gedaan had, en daar nu stond
te kijken evenals een van zijne eigene,
minder rijk bedeelde kinderen zou
doen blijkbaar zonder eenig besef
te hebben van zijn gewicht.
„Ik ben uwe Lordschap zoo dank
baar begon hij; „ik
„O," viel Cedric hem in de rede
„ik heb alleen den brief geschreven
het andere deed grootvader. Maar
gij weet immers wel, dat hij altijd zoo
goed is voor iedereen. Is uwe vrouw
nu weer beter?
Higgins scheen ietwat uit het veld
geslagen hij begreep niet wat hij er
van denken moest, toen zijn landheer
hem daar werd voorgesteld als een
toonbeeld van welwillendheid en goed
heid.
„Ik ja zeker, uwe Lordschap,"
stamelde hij„de vrouw is beter ge
worden nu de zorg haar niet meer
zoo druktde zorg had haar ziek ge
maakt.
„Daar ben ik blij om," zei Cedric.
„Grootvader vond het zoo naar, dat
uwe kinderen het roodvonk hadden
en ik ook. Hij heeft zelf ook kin
deren gehad. Ik ben het jongetje
van zijn zoon, moet gij weten."
Higgens was geheel en al verbijsterd.
Hij voelde dat het veiliger en ook be
scheidener zou zijn den Graaf nu niet
aan te zien, aangezien iedereen wist,
dat zijne vaderlijke genegenheid voor
zijne zoons van dien aard geweest
was, dat hij hen ongeveer tweemaal
per jaar te zien kreeg, en eens toen
ankeren en te slepen werden gebruikt,
tusschen die poorten op te hangen
om splinterwerk tegen te gaan en in
het midden der vorige eeuw zien we
ook ijzeren platen tusschen de ge
schutpoorten verschijnen. Dit was
dus het begin der pantsering. Aan
vankelijk bestond dat pantser uit vele
dunne platen op elkaar, maar ruste
loos schreed met de scheepsbouw de
pantserplaatindustrie voort, trouw op
de hielen gezeten door geschutfabri-
cage of omgekeerd door de geschuts
fabricage voor nieuwe problemen ge
steld.
Nog is de strijd tusschen pantser
en projectiel niet opgelost, waarschijn
lijk wordt zij dit nooit. Vindt toch
vandaag een geschutsfabrikant een
nieuw projectiel of nieuwe geschut-
soort uit en met een niets ontziend
doorboringsvermogen, morgen komt
een pantserplaatfabrikant, die zijne
platen zoo hard maakt, dat zoo hard
als diamant al geen overdrijving meer
is.
Men heeft onder de pantserschepen
natuurlijk verschillende typen wij zul
len ons voorloopig bepalen tot de Ne-
derlandsche, waarvan de schepen Re
gentes, de Ruijter, Hertog Hendrik,
Tromp en eigenlijk ook de Heems-
kerck tot eenzelfde type behooren,
terwijl ook het in 1907 aangenomen
schip hiermede veel overeenkomst
schijnt te zullen bezitten.
Laat ons nu de artillerie nader be
schouwen deze was eerst opgesteld
in batterijen, met steeds zwaarder
wordend geschut. Zoo bouwde Duitsch
land in 1868 de „König Wilhelm" met
22 stukken van 24 c.M.
Deze artillerie heeft ook op de
pantserschepen al heel wat verande
ring ondergaan. Een dertig jaar ge
leden zien we bij de groote buiten-
landsche marines stukken geschut wel
tot een kaliber van 43 c.M. (o. a.
Italië). Onnoodig te zeggen, dat deze
monsterkanonnen onmogelijk zwaar
waren, pl.m. 110 ton, en dat hunne
behandeling een arbeid vereischte, die
vlugheid buitensloot. Spoedig liet
men die kanonnen dan ook varen en
worden ze na 1887 niet meer op de
nieuw gebouwde schepen der Engel-
sche marine aangetroffen, maar maakten
ze plaats voor een kanon van 34 c.M.,
dat in het jaar 1894 veJdwijnt voor
het stuk van 30.5 c M., dat, hoewel
telkens verbeterd, thans nog als hoofd
bewapening der slagschepen van de
Engelsche marine prijkt. Veel van die
stukken kan een schip natuurlijk niet
voerenhet getal 4 zien we vrijwel
nergens overschreden. Deze kanon
den dienen dan in de eerste plaats
om met pantsergranaten de vijande
lijke slagschepen te doorboren en zoo
mogelijk lek te schieten. Om op min
der weerstandbiedende doelen te vu
ren, bedient men zich van een z.g.
secundaire batterij van stukken van
15 c.M. snelvuurgeschut. Ook deze
zijn weder te zwaar om torpedoboot-
aanvallen af te weren ze vuren daar
voor ook veel te langzaam en dus
hebben de schepen als anti-torpedo-
geschut stukken van een kleiner kali
ber. n.l. 7.5 cM., die een veel snel
lere bediening toelaten.
Hoe is het nu met de bewapening
zij ziek waren, zoo spoedig mogelijk
naar Londen vertrokken was, omdat
hij niets met dokters en pleegzusters
te maken wilde hebben. Het was dus
wel wat heel veel van Mylord's kalmte
gevergd, terwijl hij er zelf bijstond
te moeten hooren en vertellen, dat hij
zooveel belang stelde in de zieke kin
deren van een boer.
„Gij ziet, Higgens," kwam de Graaf
met een zuurzoet lachje tusschenbeide,
„dat gij u allen zonder onderscheid
in mij vergist hebt. Lord Fauntleroy
begrijpt mij beter. Hebt gij dus ver
trouwbare inlichtingen omtrent mijn
karakter noodig, dan moet gij u maar
tot hem wenden. Kom, Fauntleroy,
stap in
En Fauntleroy stapte in en het rij
tuig rolde voor door de groene laan
en toen het den hoek reeds was om
geslagen, en den straatweg bereikt
had, was dat zekere glimlachje nog
■iet van Mylord's gelaat verdwenen.
VIII.
De eerste rijles.
Terwijl de dagen verliepen, had
Lord Dourincourt meer dan eens ge
legenheid om zuurzoet te glimlachen.
Ja, naarmate de kennismaking met zijn
kleinzoon vorderde, vertoonde die
glimlach zich zoo vaak, dat er oogen-
blikken kwamen, waarin het bijna een
gewone, vriendelijke glimlach werd.
Het moet gezegd worden, dat de oude I
O
Halst. Geboorten. 1 Febr. Amelia
Apolonia Maria, d. van Wilhelmus
Carblus Ludovicus Reijniers en van
Maria Leonia Buijs. 14 Febr. Desiré
Joseph, z. van Josephus Xaverius
Heirman en van Catharina Vermeulen.
Odiiia, Maria, d. van Augustinus Ale
xander Kramers en van Leonia Lucia
de Bruijn. 17 Febr. Bertha Maria, d.
van Cornelis Johannes de Silva en
van Sophia Rosa van der Kelen. 18
Febr. Eugenius Bernardus, z. van
Augustinus Marinus Smit en var. Petro-
nella Baert. 20 Febr Maria Paulina
Johanna, d. van Alphonsius Augustinus
Verstraeten en van Anna Catharina van
de Velde.
Over'ijden. 2 Febr. Augustinus
Livinus Burm, oud 48 j., echtg. van
Christina Kindt. Judoca Voet, oud
76 j., echtg. van Judocus Talboom.
3 Febr. Emile Albert Marie Eeckhout,
oud 21 j., z. van Seraphinus (overl.)
en Godeliva Sophia van der Heijden
Petronella de Bruijn, oud 67 j., wed.
van Cornelius Goossens. 5 Febr.
Johannes de Smit, oud 65 j., z. van
Johannes en van Anna Maria van
Swaal (beiden overl.) 18 Febr.
Joseph de Wolf, oud 7 m., z.
man, eer Lord Fauntleroy ten tooneele
verscheen, meer dan genoeg was be
ginnen te krijgen van zijne eenzaam
heid, zijne jicht en zijne zeventig ja
ren. Na zulk een lang leven vol af
wisseling en vermaak was het niet
bijzonder aangenaam altijd alleen te
zitten, zij het dan ook in een prach
tige kamer, met eene voet op een
jichtstoel en geene andere afleiding
dan zich van tijd tot tijd ziedend
driftig te maken en een verschrikten
knecht, die doodsbang voor hem was
leelijke woorden naar het hoofd te
werpen. De oude Graaf was veel te
slim om te weten, dat zijne bedienden
een gruwelijken hekel aau hem had
den en dat zelfs zijne gasten niet
kwamen uit genegenheid voor hem
hoewel enkelen een soort van genoe
gen schepten in zijne scherpe woor
den en sarcastische uitvallen, die
niets of niemand ontzagen. Zoolang
hij gezond en sterk was geweest, was
hij van de eene plaats naar de an
dere getrokken, zich verbeeldende dat
hij het voor zijn plezier deed, hoewel
hij er toch eigenlijk nooit recht van
genooten toen zijne gezondheid be
gon te wankelen, was hij vermoeid
en versleten, en sloot zich in Dorin-
court op met zijn jicht, zijne couran
ten en boeken. Maar hij kon toch
ook niet altijd lezen en hij kreeg meer
en meer „het land", zooals hij het
noemde. Hij vond de lange dagen
en nachten vervelend en werd hoe
langer hoe knorriger en prikkelbaar-
Overslag. In deze gemeente hebben
geen aangiften plaats gehad.
—o—
0
Niet oprecht.
In een Haagschen brief van de
„Zwolsche Ct." leest men aan het slot
eener mededeeling over de Haagsche
Royaards-hulde het volgende
De Israëlietische Gemeente heeft
zich bij die huldiging „in de achter
hoede van haar genegenheid" gehou
den, omdat ze in die al 70 maal op
gevoerde „Violiers" niet juist iets
vleiends voor het Joodsche karakter
ziet.
Royaards begaf zich onlangs in
groote haast naar den trein en kwam
in botsing met een Joodje die in te
gengestelde richting liep. „Wat dui
vel, lammeling, kun je niet beter uit
kijken riep de acteur driftig. „God
zegen je, meneer Royaards", gaf Mo-
zes terug, zóó minzaam berustend,
dat de kunstenaar, in een opwelling
van berouw, terug- en hem op zijde
liep.
der. Toen kwam Cedric en zoodra
de Graaf het knaapje zag voelde zijn
grootvaderlijke trots zich aangenaam
gestreeld. En dit was een geluk voor
het kindware hij minder mooi en
innemend geweest, dan zou de oude
man misschien terstond iets tegen hem
gekregen en geene moeite gedaan
hebben om de geestelijke eigenschappen
van zijn kleinzoon te ontdekken. Maar
nu beelde hij zich in, dat Cedrics
welgemaaktheid en onversaagdheid
het gevolg waren van zijn adelijk bloed
en eene eer voor zijn rang en stand.
En toen hij den knaap hoorde praten
en merkte hoe beschaafd hij was in
toon en manieren .al had hij in zijne
kinderlijke onwetendheid ook geen
besef van zijne gewichtige positie,
begon de oude Graaf nog meer met
zijn kleinzoon op te krijgen en ten
slotte zelfs vermaak te scheppen in
zijn gebabbel. Hij had het aaidig
gevonden aan die kinderhandjes de
macht te geven om den armen Hig
gins eene gunst te bewijzen. Mylord
gaf niets ter wereld om Higgens, maar
het denkbeeld lachte hem toe, dat de
dorpelingen over zijn kleinzoon zou
den praten, dat hij van zijne prilste
jeugd af bij de pachters gezien zou-
wezen. Ook was het hem aangenaam
geweest met Cedric naar de kerk te
rijden en de belangstelling op te mer
ken, door zijne komst gewekt. Hij
wist, dat de menschen over de schoon
heid van het kind zouden spreken,
over zijn welgevormd, slank en krach-