No. 127. Zaterdag 2 Maart 1912. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. w Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonuemeut per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE. DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. Wij ontvangen, omdat we, als niet politiek christelijk, en dus niet als officieel katholiek zijnde, de Vasten brieven niet. Daarom nemen we ze over uit de dan wel katholieke bladen. De Aartsbisschop van Utrecht heeft het over de katholieke pers, dat deze moet worden gesteund, want alle katholieke werken zullen niet baten, als onze menschen geen katholieke bladen lezen. De Bisschop van Haarlem heeft het over het meer veldwinnend misbruik van het schenden van de Zondagsrust door koopen en verkoopen, wat voor den verkooper en zijn bedienden den Zondag maakt tot een waren werk dag, en waartoe de koopers den win kelier zedelijkerwijze dwingen. Mgr. vermaant allen: de eenen om niet op Zondag te koopen, en de anderen om niet hun winkels open te stellen, want de eenen zoowel als de anderen zondigen zeiven en verlokken elkan der tot zonde. Verder wordt verlangd, dat de geloovigen vrijwillig uit gods dienstzin zullen doen wat vroeger verplichtend washet godsdienstig vieren van de afgeschafte Heiligen dagen, met name van den tweeden Kerstdag en van Paasch- en Pinkster maandag. En wordt afgekeurd, hoevelen onder de jongeren, den Zondag, be halve een enkel uur voor het bijwonen der H. Mis, geheel besteden voor ont spanning en vermaak alsof dit het voornaamste doel is van den Zondag. De Vicaris-Generaal van den Bis schop van 's Hertogenbosch namens deze herinnert aar. het „van stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeeren. De H. Augustinus kwam na ernstige overweging tot deze volle overtuiging: „Ons hart, o God, is geschapen voor U, en het zal niet in vrede zijn, voor dat het ruste in U Deze woorden gelden ook voor het tegenwoordige leven. Maar hoe gaat het dikwijls, ook onder de Katholieken. Men werkt, men zwoegt, om geld te verdienen, om in de wereld vooruit te komen. Maar hoevelen denken er aan, dit te doen om God, het aan God toe te wijden Inwendige heiliging moet onze toeleg zijnonze geest en ons hart moeten doordrongen zijn van de heil zame vreeze Gods en van Zijne liefde; wij moeten gevoelen en ook door al onze handelingen toonen, dat wij kin deren zijn van God, dat wij onzen goeden Vader in den hemel door alles willen eeren en Hem onze liefde wil len bewijzen. De Bisschop van Breda heeft het over een ingetogen en rechtvaardig leven, ingetogen opzichtens onszelven, rechtvaardig opzichtens onzen even- mensch. Een ingetogen leven is uiter aard een leven van matigheid, van zelfverloochening, van zelfbedwang, van zelfoverwinning. Een ingetogen leven beteekent hetzelfde als zich rusteloos beijveren en zijn beste krachten in spannen om het lichaam der zonde te dooden, opdat het niet heersche over de rede en de genade, maar onder worpen blijve aan de wet van God. Tot een ingetogen leven is ieder fnensch, is vooral een christed-ver plicht. De wereld, de booze wereld, die vijandig staat tegenover God en Zijne heilige Wet, kent de ingetogenheid des levens niet. Hoe groot is ook het getal der katholieken, die zich door den geest der wereld laten medeslepen, door buitensporige onmatigheid in het na jagen van ontspanningen, van wereld- sche plezieren en vermaken, en waap- door ook ontstaat een ander kwaad, de verslapping in het godsdienstig vieren van den dag des Heeren, de onteering en ontheiliging van den dag des Heeren. Vooral in den namiddag worden de kerken veel minder hezocht. „Laat ons matig leven in deze wereld." Hier spreekt Mgr. een woord van blijdschap en dankbare lofprijzing, omdat op het gebied van het misbruik van den alcohol een groote verande ring ten goede is gekomen in verge lijking met tien jaar geleden in het diocees. Niet alles is bereiktallen kunnen het onmatig gebruik tegen gaan allen door voorbeeld en gebed, velen daarenboven door hun invloed en gezag, sommigen ook door woord en geschrift. In aller belangstelling wordt aanbevolen de R. K. drankbe strijding de opvoeding der jeugd, dat de jeugd opgroeit in matigheid en in afschuw van het drankmisbruik en bij deze opvoeding der jeugd uit te gaan van den wijzen regel„hoege naamd geen gebruik van sterke, en slechts een zeer matig gebruik van an dere geesthoudende dranken." Verder wijst Mgr. op de wraakroe pende zonde, waardoor het mensche- lijk bestaan in zijn eerste levensbe ginsel aangetast en vernietigd wordt. De Bisschop van Roermond wijst er op, dat de huidige samenleving in een overgangstijdperk verkeert, waarin tal van factor"en op het persoonlijk, hui selijk en maatschappelijk leven eenen overmatigen invloed uitoefenen, die beslissend zal zijn voor de toekomst, ook van Limburg, waarin in de laatste jaren door verandering en vooruitgang op stoffelijk gebied verbetering en vermeerdering van de wegen en mid delen van verkeer, daardoor vermeer derde uithuizigheid der ingezetenen, steeds stijgenden toevloed van vreem delingen en toeristen, de ontdekking en ontginning van waardevolle delf stoffen, de daardoor uitgelokte toeloop uit de andere landen en vestiging in ons midden van arbeiders die met de door hen verdiende en hier verbruikte loonen het hunne hebben bijgedragen tot vermeerdering van den algemeenen welstand, welke overigens in de laatste jaren door den vooruitgang van land bouw en veeteelt reeds aanmerkelijk verhoogd was - een omkeer plaats heeft. Tengevolge van deze veranderde omstandigheden is het noodig te wij zen op eene drievoudige kwaal, die het katholiek leven in Limburg reeds hier en daar heeft aangetast en in de toekomst in hoogere mate dreigt te teisteren. De eerste kwaal is de verslapping van den katholieken godsdienst bij de geloovigen tengevolge van slechte, lichtzinnige, ongodsdienstige lectuur, van gevaarlijker, omgang met anderen en van ongodsdienstig, godsdienstloos of in godsdienstig opzicht minderwaar dig onderwijs. De tweede kwa'al is de buitenspo rige gewinzucht of het overdreven na jagen van steeds grooter verdiensten, lobren en winsten, een zucht, die ten huidigen dage grooter en meer alge- meen is dan ooit. !De derde kwaal, die het godsdien stig en zedelijk leven schaadt, is de genotzucht. Tot bescherming van na tuurlijke kinderen. o Zooals men weet, heeft Nederland in den laatsten tijd eene wet bepa lende, dat, indien eene vrouw moeder wordt buiten huwelijk, de schuldige man kan worden veroordeeld tot eenige kosten en om bij te dragen in de kos ten van opvoeding van het kind. Maar deze wet is op zijn Hollandsch, dat is, zoo huichelachtig mogelijk. Immers de procesorde, die zoowel in burgerlijk als in strafrecht in Ne derland als het ware voor doel heeft te beletten, dat men komt tot de ver krijging van zijn recht, is ook in deze zaak van dien aard, dat er van het door de wet gegeven recht niets te recht komt. Men moet toch beginnen om bij den Kantonrechter een soort voogd te vragen, en als deze dit niet wil doen, dan mag de moeder niet procedeeren. Nu lezen we, dat in Frankrijk ook eene wet is gekomen in het belang van de verleide vrouw en haar kind. In Saksen is ook eene dergelijke wet, maar in Saksen heeft men tevens gezorgd, dat het met de eene hand gegeven recht niet door de andere hand wordt teruggenomen. En hier is de waarborg van dien aard, dat de mannen, die meenden zich straffeloos te mogen gedragen jegens de vrouw, ach en wee beginnen te roepen. Dit laatste is een goed teeken, want het wil ons voorkomen, dat, waar twee schuld hebben, de gevolgen der schuld niet uitsluitend mogen rusten op eene der twee, en wel op de zwakste partij. Heeft de Belgische Minister Nijssens niet eens verklaard beter geene wet, dan eene wet die niet wordt uitge voerd En dit is een juist stand punt, want eene wet die niet wordt uitgevoerd, of practisch onuitvoerbaar is, is eene daad van huichelarij. EUmnrn en moeien «ij - ons verdedigen O Uit het Algemeen Handelsblad van 13 Februari nemen we over het ver slag van een voordracht met boven- staanden titel, door den le luitenant der Artillerie, K. E. Oudendijk uit 's Gravenhage, in eene vergadering van de Vereeniging „Ons Leger" te Breda gehouden. Omdat wij zijn in den tijd van een nieuwe Militiewet, en de Staten-Gene- raal staat voor de beslissing omtrent den aanbouw van een pantserschip als eerste van meerdere, achten we het goed dat verslag ter kennis te brengen van onze lezers. Het luidt als volgt Spreker voerde ons in gedachten een eeuw terug, toen we onder Fran- sche heerschappij zuchtten en stelde ons in breede trekken den rampza ligen toestand voor oogen, waarin ons dierbaar vaderland zich toen be vond. Zeer terecht merkte spr. op, dat er vóór die jaren een tijd geweest was, die Potgieter kenschetst met de woorden „waarin de weegschaal der volkeren van Europa door hare vorsten niet ter hand werd genomen, of de Holland- sche Maagd aan hunne zijde op 't ge- regtsgestoelte gezeten, wierp er mede haar oorlogszwaard of olijftak in, en deed door dezen bijwijlen den evenaar overhellen Voor honderd jaar echter was Hol land door zijne lauwhartigheid en ver deeldheid zóó weerloos geworden, dat 't onmachtig was, zich tegen den overheerscher te verzetten. Hollands beste zonen waren in vreemden krijgsdienst gesneuveld, tonnen gouds waren aan 't vaderland onttrokken en het land lag, beroofd van zijne zelfstandigheid, platgedrukt door den krijg tusschen Engeland en Frankrijk. Met dit beeld voor oogen stelt spr. de vraag „Moeten en kunnen we ons verde digen Misschien, merkt spr. op, zijn er velendie zeggen, die vraag kan lui den Kunnen we ons verdedigen want natuurlijk moeten we 't doen, als 't landsgevaar ons daartoe roept. Deze opinie deelt spr. ten volle. Gedurende de rampzalige jaren 1810—1813 waren er nog velen in wien dit begrip weer levendig werd, die weer geloofden aan 't herleven onzer glorie, wat on der meer blijkt uit 't gedicht „Afscheid" van Bilderdijk, dat in 1812 verscheen en waaruit spr. citeerde „Doch de dampen Dezer rampen, Doch de nevels dezer nacht, Zullen breken, Bij 't ontsteken Van den dag, waarop zij wacht. Holland groeit weer Holland bloeit weer Hollands naam is weer hersteld Holland uit zijn stof verrezen Zal opnieuw ons Holland wezen Stervend heb ik 't u gemeld. In 1813 werd de vreemdeling uit ons land verbannen, in 1815 streden de Nederlandsche troepen manhaftig met de verbonden mogendheden bij Quartre Bras en Waterloo om den hernieuwden aanslag, dien de keizer op Europa deed, te helpen verijdelen. En sedert dien tijd is Holland weer gaan groeien en bloeien als voorheen. We vormen een veelbelovend volk vol vrijheidszin, dit laatste zelfs tot den zelfkant der deugd toe. Op 't gebied van kunst en wetenschap mogen we met eere genoemd worden. Onze schilders zijn wereldberoemd, onze waterbouwkundige ingenieurs arbei den over de geheele wereld mee aan de groote werken des vredes, hoog leeraren van Hollandschen bloede wor den voortdurend gelokt naar de bui- tenlandsche universiteiten. Niet min der dan 5 Nobelprijzen, die eenen eere- palm vormen op het wereldgebied van wetenschap en beschaving zijn aan Nederlanders toegekend, aan zonen van ons vaderland. Daarom mag zoo'n natie niet ver loren gaan, ons vaderland moet ver dedigd worden 1 Maar in dezen zin heeft spr. toch eigenlijk zijne vraag niet bedoeld. Teruggaande naar de jaren 1810 1813 rijst de gedachte: Zou onze on afhankelijkheid nog eens weer bedreigd kunnen worden Zou 't nog eens kunnen gebeuren, dat wij gevaar lie pen platgedrukt te worden tusschen onderling vijandige machten Met andere woordenZullen we ons toch nog eens moeten verdedigen en zullen we het dan kunnen? Zullen we ons nog wel eens moe- t e n verdedigen Velen zeggen„neen, ontwapenen we ons, want de oorlog is u i t dezen tijd, geen man en geen cent voor de krijgsmacht Als de heele wereld daarover zoo dacht, dan was 't wat anders, maar gelet op de bestaande toestanden gaat dit niet. De gespannen toestand in Europa in de laatste tijden, niet het minst in 't vorig jaar, sluit de moge lijkheid niet buiten, dat Nederland nog eens in een oorlog zal worden gewikkeld. Het is waar, op dit oogenblik schijnt dat gevaar geweken, maar een volko men gerustheid voor de toekomst heb ben we niet. In 1911 schreef een nogal beteekenend Duitsch militair tijdschrift„wij weten, wat wij van onze Fransche en Britsche buren te verwachten hebben. Men heeft het ons vaak genoeg te kennen gegeven. Juist in de laatste weken. Wij weten, dat de oorlog met Frankrijk om En geland komen zal, dat hij komen moet, indien niet n u dan later Ik wil maar laten zien, dat er ge noeg reden is, om niet in een zalig geloof aan een onafzienbaar vredes- tijdperk in te dommelen, maar dat wij ons moeten afvragen „wat moe ten we doen met 'toog op eenen mo gelijken oorlog tusschen onze mach tige naburen Het antwoord op deze vraag is ons weerbaar maken, want wij zullen ons moeten verdedigen. Spreker stelt de mogelijkheid, dat een machtige staat ons land als eene provincie bij zijn rijk zou wenschen te voegen geheel buiten beschouwing, en neemt alleen aan, dat een der strij dende partijen ons grondgebied, onze havens, onze kusten uit een krijgs kundig en strategisch oogpunt noodig heeft om groote voordeelen op zijnen tegenstander te kunnen behalen, gelijk Napoleon in 1810—1813. Reeds herhaaldelijk is in den laat sten tijd bij beschouwingen over eenen eventueelen Europeeschen oorlog onze vaderlandsche bodem daarin betrok ken. Wat een stof is er in Engeland en Frankrijk opgewaaid, toen onze kustverdedigingsplannen bekend wer den. Bij een grooten Europeeschen krijg komen we stellig in 't gedrang en als we dan weer even weerloos zijn als in 1810, is het slechts de vraag, welke van de oorlogvoerende partijen het eerst zit, waarin hij in ons land we zen wil en we zijn met één slag mid den in de ellende van den oorlog. Dit willen we natuurlijk liever niet, maar kunnen we ons verdedigen Velen in den lande zullen zeggen, dat we te klein, te nietig zijn om dat te doen, doch dat is onjuist. In den oorlog moet wel rekening gehouden worden met eene weerbare, kleine natie. Als bewijs daarvoor haalde spr. aan, wat veld-maarschalk Von Moltke schreef in 1868 bij zijne operatieplan nen voor den oorlog met Frankrijk: „Op niet minder bezwaar stuit Frank rijk, indien het de onzijdigheid schendt van Zwitserland, dat een sterk en goed geoefend militie-leger bezit!" Zoo ook zal het met ons zijn. Wan neer tusschen onze naburen een krijg ontbrandt, dan zal het afhangen van den eerbied, dien de buitenwereld, reeds in vredestijd voor onze strijd-

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 1