Openbaar MinisterieUit getuigen verklaringen is het tegendeel van het procesverbaal niet gebleken. Eischt daarom t 1 boete. Pleidooi van Mr. Adriaanse. Is er niet op uit om een politieman een hak te zetten. De ondergrond van de zaak is een partijkwestie. Kanton rechter Mag ik verdediger verzoeken bij de zaak te blijven. Mr. Adriaanse dit is ook juist mijn plan. Had beklaagde de zaak willen afmaken, dan had hij f 15 kunnen be talen, maar het is beklaagde niet te doen om het bedrag, want nu kost het hem meer, omdat hij als man van 70 jaar zoo is behandeld geldt hier niet het bedrag maar is het voor hem een zaak van recht, cn hij ver trouwt, en dit vertrouwen is gegrond op onze Nederlandsche rechterlijke macht, dat recht wordt gesproken zon der aanzien des persoons. Hij laat in het midden, of de veld wachter zich vergist heeft. Hij weet, dat tegen een verbaal van een be- eedigd politieman, dat als wettig be wijs wordt aangenomen, moeilijk is op te komen, maar naast wettig bewijs vraagt de wet ook een over tuigend bewijs, en dit geldt vooral voor dronkenschap. De wet wil be wijs van kennelijken staat van dron kenschap. In Hulst is gebruik, dat op Maandag, Marktdag, men 's avonds uitgaat en men soms meerdere her bergen bezoekt. Beklaagde is 70 jaren, heeft er be lang bij, dat geen onrecht geschiedt van hem kan niet worden aangenomen, dat hij, uit de herberg komende, door de lucht wordt bevangen. Er is op de verklaring der getuigen décharge niets aan te merken, de getuigen hebben er geen belang bij. Doch veldw. Cortvriendt heeft er wel belang bij. Getuige Verwer is met Herman medegegaan en heeft buiten niets aan hem gezien. Vrouw v. d. Kelen heeft niet 'hooren schreeuwen dan eerst na het oppakken door Cortvriendt, toen Herman au hoorde roepen. Gaat men de getuigeverkla- ringen na tête repossée, dan zal de kantonrechter moeten oordeelen, dat beklaagde niet dronken is geweest, want de wet verlangt dronkenschap, die aanstoot heeft aan het pubiiek (een arrest Hooge Raad), daarom eisch van kennelijken staat, dus staat van duidelijk waarneembaar. Conciussie dat de veldwachter Corvriendt zich schromelijk heeft vergist, zoodat de beklaagde niet kan worden veroordeeld. Kantonrechter bepaald uitspraak op 12 Februari. C. Aanteekeningen. Het Wetboek van Strafrecht bepaalt, welk feit een strafbaar feit is, en in welke omstandigheden eenig feit een strafbaar feit is. En strafbaar is alleen dat feit, dat inbreuk maakt op het maatschappelijk leven, niet het feit, waardoor men slechts zich zeiven schaadt. Wie slechts zich zclven schaadt kan wor den gesteld onder curateelé of geplaatst in een krankzinnigengesticht of een verbeterhuis, maar valt niet onder de strafwet. En dan nog alleen dat feit, hetwelk strafbaar is verklaard door de wet. Het Wetboek van Strafrecht drukt dit uit in artikel 1 Geen feit is strafbaar dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane wettelijke straf bepaling. Maar het is nog niet eens voldoende, dat eenig feit strafbaar is, er moet nog bijkomen, dat het be staan van dit strafbare feit op wettige wijze is bewezen. En nu zegt het Wetboek van Strafvordering wat er noodig is, om het strafbare feit te be wijzen, en drukt dit uit in artikel 1 Niemand mag tot straf vervolgd of veroordeeld worden, dan op de wijze en in de gevallen bij de wet voor zien. Een rechter is in dienst van de maatschappij, niet van zich zeiven of van enkelen, en zijn ambt bestaat hierin om uit te voeren een bepaald deel van de taak van den Staat, n.l. om recht te spreken in de gevallen bij de wet voorzien. Als de rechter recht spreekt in den kring van zijn ambt, dan spreekt hij recht In naam der Koningin, dat wil zeggen, niet in naam van willekeur, niet in naam van gunst, niet in naam van partijschap, niet in naam van het eigen zelfbehagen, maar in naam van de wet der maatschappij, van welke wet de Koningin de uitvoerende niet de scheppende macht heeft. De rechter spreekt dus recht in naam der maatschappij. En nu is, in strafzaken, er nog een ander ambt, dat recht vraagt aan den rechter, en in dit recht vragen de maatschappij ver tegenwoordigt, die door eenig straf baar feit in haar maatschappelijk leven is geschaad. Dit andere ambt heeft den naam van Openbaar Ministerie, en men zou het kunnen noemen het ambt van Openbare Aanklager. Vorenstaande grondbeginselen van ons strafrecht zullen we toetsen aan het geval Herman. Art. 391 Wetboek van Strafvordering zegtNiemand kan wegens misdrijf of overtreding veroordeeld worden, tenzij de rechter, door wettige bewijs middelen, de overtuiging hebbe be komen, dat een strafbaar feit werke lijk heeft plaats gehad, en dat de beklaagde daaraan schuldig is. Op bloote vermoedens of onvolkomen be wijs uiag niemand veroordeeld wor den Art. 392 zegt welke de wettige be wijsmiddelen zijn, en daaronder wordt als no 1 genoemd het bewijs door ge tuigen. Welnuhet feit van dronken zijn geweest wordt het eerst geconstateerd door Andries van de Walle om on geveer half tien, en dit, terwijl hij zelf loopt op straat, Herman is in eene herberg, en van de Walle Herman niet ziet. En om half twaalf door den veldwachter. Maar deze verklaring van Andries wordt te niet gedaan door de getuigenis van de personen, die van vóór half tien tot elf uur voort durend in gezelschap zijn van Her man. Blijft alleen over de veldwach ter, maar de getuigenis van deze wordt als onwaar genoemd door Herman. En nu zegt art. 397, le lid: De af zonderlijke getuigenis van eenen en kelen getuige kan niet als wettelijk bewijs gelden. Maar art. 401 zegt, dat een proces verbaal o.a. van een veldwachter, op den ambtseed opgemaakt of wel daarna met eede bevestigd, een schriftelijk bewijs oplevert van het feit. En dit procesverbaal levert dan op een wet telijk bewijs. Men moet dus aannemenöf dat een ambtseedig procesverbaal van een veldwachter alleen voldoende is, en alle getuigenverhoor overbodig, of dat dergelijk procesverbaal door an dere bewijzen als onwaar kan worden ontzenuwd. Dit laatste moet worden aangeno men, en wordt ook aangenomen door de rechtspraktijk, die toelaat het hoo ren van getuigen a decharge. De rechter moet onbevoordeeld zijn in elk geval aan zijne beslissing on derworpen, het is zijn plicht de waar heid te willen. Dit de waarheid willen brengt mede, dat hij aandacht schenkt aan de ver klaringen van alle getuigen, omdat elke getuigenis eene aanwijziging kan zijn. De wet Iaat den rechter hierin alle vrijheid, omdat zij zegt in art. 408 Strafv.„De beoordeeling der kracht van bewijs welke aanwijzigingen in elk bijzonder geval hebben, wordt aan de bescheidenheid des rechters over gelaten. Deszelfs geweten wordt op het ernstigste belast met de inacht neming van de alleruiterste zorgvul digheid en nauwkeurigheid in dat onderzoek." Hier zijn we, waar we willen komen. De verklaring van getuige v. d. Walle is slechts eene a a n w ij z i n g, omdat hij het feit van dronken zijn niet heeft geconstateerd op denzelfden tijd als de veldwachter. De kantonrechter nu heeft deze aanwijziging door van de Walle be schouwd als een middel van bewijs, en heeft de daarmede strijdige aan wijzingen, van elf andere getuigen niet alleen niet overwogen, maar er zelfs in zijn vonnis met geen woord van melding gemaakt. Hij doet alzoo in zijn vonnis, alsof deze elf getuigen niet voor hem zijn ver schenen. Klopt dit nu met zijn plicht van rechter, die medebrengt, dat zijn ge weten op het ernstigste wordt belast met de inachtneming van de aller uiterste zorgvuldig en nauwkeu righeid in dat onderzoek (art. 408)? Het wil ons voorkomen, dat dit niet klopt. De aanwijzig van een herbergier zonder vergunning, (en dat v. d. Walle geen vergunning had wist de kantonrechter), die onder eede ver klaart dat hij sterken drank heeft ge tapt en dus van zich zeiven, dat hij een w et so vertrede r is, wordt aan genomen als een wettelijk bewijs, en de aanwijzing van elf anderen, die persoonlijk bij de zaak niet het minste belang hadden, in deze zaak geen van allen wetsover treder zijn, wordt met stilzwijgen als niet gedaan voorbij gegaan. Is dit recht Het wil ons voorkomen van niet. Is het soms wet De verdediger Mr. Adriaanse sprak zijn vertrouwen uit, en dit vertrouwen is gegrond op onze Nederlandsche rechterlijke macht, dat recht wordt gesproken zonder aanzien des per soons. Wij zouden niet gaarne zelfs maar durven veronderstellen, dat van dit ver trouwen is uitgesloten de kantonrech ter van Hulst. Wij moeten dus aannemen dat het is wet: le. dat de rechter in zijn vonnis geen melding behoeft te maken van alle getuigeverklaringen, zelfs al hebben ze alle betrekking op de zaak in kwestie. 2e. dat een wetsovertreder volgens de wet meer geloof verdient in rech ten dan een niet-wetsovertreder. 3e. dat door getuigen of aanwij zingen een ambtseedig procesverbaal niet kan worden ontzenuwd. 4e. dat het dagvaarden, hooren en doen hooren van getuigen a decharge in strijd is met de wet. We onderschrijven het vertrouwen van den verdediger mr. Adriaanse, daarom plaatsen we aan het hoofd van het tegenwoordige niet het woord vanrechterlijke dwaling, onrecht vaardig vonnis of derge'ijke woorden, maar: Het Wetboek van Strafvordering in actie. En de reden waarom we het geheele artikel schreven is niet, alsof we partij of geen partij kiezen voor Herman, Cortvriendt of den Kantonrechter, want onze Grondregelen kennen geen die nen van persoon of partij en alleen een van wat is waar en recht, maar om vast te leggen de praktijk van laatstgemeld Wetboek om mettertijd, als eens onze taak zal beginnen die eenmaal zal komen, na te gaan, of het gewenschl is tegenspraak te laten bestaan tusschen recht en wet in het Wetboek van Strafvordering. We verwijzen naar Vonnis en [Ver slag en 'geven onze lezers in over weging beide met elkander te -verge lijken, opdat zij zich zeiven afvragen, of deze tegenspraak al of niet reden van bestaan heeft. H. A. VAN DALSUM. Itechtzaken. Arr.Rechtbank te Middelburg. Voor deze rechtbank werd op 16 Febr. behandeld de zaak tegen E. A. C., 35 jaar, veldwachter te Hulst, be klaagd van mishandelieg van L. Her man. De eerste getuige, L. Herman, ging op 27 November ongeveer 5 uur uit en ging naar de herberg van Van de Walle, waar hij bleef tot half acht en dronk daar bier. In een andere her berg bleef hij tot half elf, toen werd door den beklaagde het sluitingsuur aangezegd, ook toen dronk hij bier, niet brandewijn met suiker zooals Van de Walle elders getuigde. Getuige stond op den stoep zijner woning met den sleutel in de hand, toen de veldwachter hem arresteerde en hem in de goot wierp en vier schoppen gaf tegen zijne armen en zijn hoofd. Beklaagde bracht hem toen naar de „bak" onderweg zeide getuige dat hij naar een dokter wilde. In de marechausséekazerne heeft getuige leven gemaakt, den volgenden morgen is hij om zeven uur losgela ten en heeft toen den dokter laten ha^ len, die hem raadde de wond uit te wasschen. De hoofdwond was na 14 dagen genezen. Beklaagde zeide, dat getuige leven maakte op straat en daarop heeft hij hem gearresteerd. Bij het overbren gen heeft hij Herman niet mishandeld. De president wees erop, dat alle personen, die getuige dien avond ont moetten, verklaarden dat deze niet dronken was. Beklaagde houdt echter vol dat dit wel het geval is. Op een andere vraag zegt beklaagde dat Herman nooit vroeger wegens dronkenschap werd bekeurd. De tweede getuige A. Smit, was op den bewusten avond op straat en heeft toen gezien, dat C. op surveil lance was, hij hoorde echter niemand leven maken of zingen. Even later zag hij iemand op den grond liggen en C. er bij, die aan dien persoon twee schoppen gaf. Even later bracht de veldwachter iemand weg, toen her kende getuige Herman, die hem vroeg naar den dokter te gaan, dit deed hij niet omdat hij zelf niet goed was. Beklaagde beweerde, dat getuige wraak neemt over een kippendiefstal, waarbij hij betrokken was. Nogmaals wijst de president getuige op het gewicht van den eed, doch Smit blijft bij zijne verklaring. De derde getuige J. Ch. Nederhand, de buurvrouw van Herman, heeft hem hooren thuis komen; hij liep niet als een dronken man, ook zong hij niet. I Even later hoorde zij leven alsof er gevochten werd en hoorde zij de stem van Herman, die riep „Eie I Eie 1 dat is er een". Beklaagde, op het belang dezer verklaring gewezen, zegt dat hij het verwonderlijk vind, dat iemand die op bed ligt dit alles kan waarnemen. De vierde en laatste getuige, P. M. Fruytier, arts te Hulst, zegt desge vraagd, dat getuige Smit niet zoo erg best bekend staat, hij zou echter niet durven zeggen, dat hij in staat is een valsche varklaring af te leggen. Het hoofdwondje bij Herman be- teekende niet veel, het kan ontstaan zijn door het vallen tegen een hard stomp voorwerp, doch ook wel door schoppen, dit acht getuige het meest waarschijnlijk, omdat ook een derge lijke wond aan den arm was ontstaan. Er zijn wel meer personen bij hem geweest die zich over mishandeling door den veldwachter beklaagden. Ook wees de dokier er op, dat aan de wond geen slik zat, hetgeen wel het geval moest zijn als hij op de vuile straten gevallen was. De beklaagde bleef ontkennen. De officier wees er op dat het wet tig en overtuigend bewijs geleverd is en eischte f 50 boete of 50 dagen hech tenis. (Temeuz. Courant.) Het Vrije Woord voor Abonnés. o Hulst, 24 Februari 1912. Mijnheer de Redacteur Met deze verzoek ik een plaatsje in uw veel gelezen blad, bij voorbaat mijn dank. Vrijdag 16 Febr. stond de gemeente veldwachter Cortvriendt terecht voor mishandeling. Zaak Herman. Tot verdediging voerde hij in tegen ge tuige Smithij heeft een wrok tegen mij, hij is een „kippendief". Met dezen „diefstal" geachte lezers zal ik U eens nader bekend maken In October 1.1. bevond ik mij op de verkooping Verlinden, toen mijn zoon mij kwam vragen of ik eens naar huis wilde komen. Onderweg vertelde deze mij dat de gemeenteveldwachter Cort vriendt met August Smet onze eigene kip uit de stal was komen halen met veel spectakel. Toen ik thuis kwam vertelde mijn vrouw mij dat de twee genoemde personen onze kip in be slag hadden genomen, wantzes" maanden geleden hadden ze er bijna juist eender een kwijt geraakt. Ik ging onmiddellijk naar den Comman dant der Marechaussée waar ik mijn beklag deed over het brutaal optre den op een anders erf. Zoodra zij dat hoorden dat ik het aan was gaan geven brapht de veldwachter mijn kip terug, want het was hun kip niet (die van A. Smet), daarmede was het be? wijs geleverd dat ze aan mij toebe hoorde. Geachte leztrs nu vraag ik U is dit een kippendiefstal Of an ders zou ik U moeten vragen is de man niet wel bij het hoofd En daarom kwam de veldwachter in Mid delburg voor den dag met de verde diging Smit wrokt tegen mij omdat hij bettokken is geweest bij een „kip pendiefstal". En daar°m stem ik 'n met ^et spreekwoord al is de leugen nog zoo snel, de waarheid achterhaalt haar wel. Tot mijn verwondering vertelde dok ter Fruijtier mij, dat hij zijn va der denzelfden avond op bezoek had om er hem op te wijzen dat hij een groot abuis had gehad met in Middelburg te zeggen dat ik niet braaf bekend stond. Daar de oude heer nooit geen kastanjes uit het vuur gehaald heeft voor een ander, en daardoor is die juist tot een zoo hooge stand gekomen is Dokter Fruijtier vroeg mij of ik hem wilde pardonneerer, waar ik in toestemde. Toen zeide hij dat hij op zoo een vraag van den Officier van Justitie niet had gerekend en dat hij het zoo niet had bedoeld en dat hij van mij niets wist te zeggen, het is een woord te vroeg voor mijn gedachten geweest en ik zal het trachten te verbeteren. Waar ik ook op reken. A. Smit. o— Mijnheer de Redacteur Mag ik een klein plaatsje in uw veel gelezen blad „de Volkswil" voor onderstaande regelen, bij voorbaat mijn oprechten dank. In uw no. van 10 Febr. staat onder het vrije woord een stukje ondertee kend „Dixi" die met grooten lofspreekt, over het werken van den boerenbond in het belang van landbouwer en van werkman. Hierop moet ik eene aan merking maken, en wel dezeOp alle plaatsen zegt „Dixi" ziet men deze instellingen zegenrijk werken, ook voor den werkman, en dit laatste is niet waar. Nu wil ik niet tegen spreken dat er op sommige plaatsen van wege den Boerenbond niet wat gedaan wordt, ook in 't belang van den werkman, maar het is een on- wederlegbaar feit dat er heel wat meer kon gedaan worden. In dat opzicht ben ik het met „Zelandia" volkomen eens, die nu een paar jaar geleden een artikel schreef over de slaperig heid van den boerenbond, en ik vraag het u, zou de boerenbond ten op zichte van den werkman, nu minder slapen dan twee jaar geleden Nu weet ik wel, „Zelandia" doet meer van zulke uitvallen, en dat heeft dan den schijn, alsof zij op wil ko men voor den minderen man, men zou dan zeggen, als dat de groote lui eens flink den mantel worden uitge veegd, maar het is schijn, want dit beteekent niets, dan hare lezers zoo eens blij te maken met een doode vogel, dit alles iseen te voren af gesproken werk. Geloof mij vriend, ten opzichte van den werkman, dan slaapt de boerenbond, En was dit niet het geval, dan zouden daardoor en overal tot stand komen, zieken fondsen, kolenbonden, werkmansver- eenigingen enz. En nu ikoverwerk- mansvereenigingen spreek heeft het mijne aandacht wel eens getrokken, dat nu in den laatsten tijd in ons blad „de Volkswil" er op gewezen is, nog wel door woorden van onzen grooten paus en ander hooge geeste lijkheid, dat daar het eerst moet wor den voor gezorgd, en daar hoort men in 't geheel niet over spreken. Moet men zich niet verwonderen, als men bedenkt, dat in den laatsten tijd, zelfs in het Zondagsblaadje der H. Familie er herhaaldelijk op gewe zen is, dat werkmansbonden moeten worden opgericht, en dit telkens wordt gezegd door eeu pastoor of kapelaan Hoe zou het komen dat onze geeste lijken in Z.-Vl. daar nooit eens over spreken Wanneer zij het eens de den, b.v. in een H. Familie, zou cUt niet heilzamer op de geloovigen wer ken, alsdat zij daarin eene Conferen tie houden over een notaris en diens blad Nog steeds duurt het maar voort dhr Van Dalsum te verachten, en waarlijk hij is toch de redder van ons land. Dat onze landbouwers dit eens bekennen want ware Dhr. Van Dalsum hier niet gekomen dan zou er evenmin als twintig jaren terug een boerenbond of leenbank zijn. Onze groote heeren dachten er niet aan, den toestand te verbeteren, noch voor boer noch voor werkman, en nu de boeren zijn gered, werken zij met de heeren mede, hun weldoener te verachten is dat niet ongehoord Zie, mijn waarde Vriend, zoolang dat nog geschiedt zijn zij nog niet van plan den werkman op te heffen, en zoo lang zooveel ontbreekt, kunt ge u die lofspraak wel besparen. Uw abonné Karei Land van Hulst, 19—21912. o Antwoord op Brieven nit Zeeuwsch- Vlaandereu in de Voorhoede. In het bijblad van de Voorhoede las ik, een schampschot gericht tegen den Gemeenteraad van Hulst. Als lid van voornoemden Gemeente raad, kon ik het niet nalaten, om dit schrijven onbeantwoord te laten voorbijgaan, en achtte het mij ten plicht om dien heruchten briefschrij ver eens op de vingers te tikken. Wat wij doen in den Gemeenteraad van Hulst, is ons streven om de belangen van geheel de bevolking van Hulst zooveel het in ons ver mogen is te voldoen, en elk zijn Stoffelijke belangen te behartigen. Er is wel een spreekwoord dat zegt: Om het ieder naar den zin te ma ken, en om van ieder te zijn be mind, dat zijn voorwaar de raarste zaken die men hier of elders vindt, Welnu dan, beruchte penneridder, U schreef dat de herbergen plaatsen zijn waar gevloekt wordt, en plaat sen waar de werkman zijn geld verteert, welnu briefschrijver Wan neer een fatsoenlijk werkman een ge heele week hard gewerkt heeft, om voor zijn huisgezin den kost te winnen, mag zoo iemand dan zich Zondags na zijn plichten volbracht te hebben niet eens eenige ontspan-

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 2