Mengelwerk. Tot in den dood Koopt en laat werken bij hen die adverteeren in „DE VOLKSWIL", het meest gelezen en sympathieke blad van Zeeland. I idle echter op de gasten den indruk f "maakte van een werkelijk duel. Nadat de aanwezigen eenige oogen- blikken verstijfd van schrik de vech tenden hadden aangestaard, maakten zij eindelijk zich gereed om tusschen- beide ie treden. Toen werden plot seling de lichten uitgedraaid en de Chineesche kellners vlogen gillend de zaal uit. De lichten werden eenige oogen- blikken later weder ontstoken en toen bood zich den aanwezigen een afgrij selijk schouwspel. Een der beide mannen lag roerloos, alsof hij doorstoken was, op den grond. Er gingen kreten op van afgrijzen. Kalm en bedaard stond het „slacht offer toen echter op en maakte een sierlijke buiging voor de aanwezigen, terwijl de muziek begon te spelen „Every body's doing it". Daarna werd het bal geregeld voort gezet, op een wijze echter, die aan wansmaak niets te wenschen overliet. Er werden door de zonderling ge- costumeerde gasten Egyptische, Japan- sche en Indische dansen uitgevoerd, afgewisseld door de malste vertoonin gen, maar de vreugde bereikte haar toppunt, toen een heusche dansbeer werd binnengeleid en de gastvrouw met het beest eenige passen danste, een prestatie, die een oorverdoovend applaus uitlokte. o Strooperslied. Sedert een lOtal jaren bestaat in ons land een stroopersvereeniging, die be hoorlijk geconstitueerd is, doch waar aan, om bepaalde reden, de Konink lijke goedkeuring ontbreekt. Zelfs bezitten zij een bondslied, waarvan de inhoud als volgt luidt Wij zijn de stroopers van den Bond Vereenigd door één doel, Zoo zwerven wij het jachtveld rond, Door sloot en beek en poel, Patrijzen, hazen en konijnen, Wij zweren u den dood Al waren het ook wilde zwijnen, Wij schieten alles dood. De landman mest de haasjes vet, Hij voert patrijs en snip, Dat lijkt de groote heeren net Die zijn er in een wip. Als 't jachtseizoen is aangebroken, Vertrappen zij den oogst, Maar daar wordt nimmer van gespro ken, Wie roemt die jachtwet 't hoogst Komt stroopers uit het landschap... Schaart u bij onzen Bond, Hij is u allen toch bekend De zaak is korpulent De jachtwet uit de Middeleeuwen Moet gauw de wereld uit, Dat zullen wij het land doorschreeu wen. Geen jager die ons stuit. o Bier-orerstrooming in Limburg. De besturen van het Limburgsch Kruisverbond en van den Limburgschen Mariabond hebben zich bij adres ge wend tot den minister van Binnenl. Zaken, met verzoek het daarheen te willen leiden, dat er maatregelen wor den genomen tot beperking van het De heer Mordaunt hield het kleine handje een oogenblik vast, terwijl hij onwillekeurig glimlachend het kind bleef aanzien. Van dat oogenblik af hield hij van het kleine ventje en zoo ging het eigenlijk met de meeste men- schen. En het was niet in de eerste plaats zijne schoonheid, die hem zoo aantrekkelijk maakte het was de aan geboren, eenvoudige vriendelijkheid, die aan al zijne woorden, hoe zon derling en onverwacht zij ook klinken mochten, eene uitdrukking van op rechtheid en hartelijkheid gaf. Toen de predikant naar C e d r i c keek, ver gat hij aan den Graaf te denken. Niets ter wereld is zoo sterk als een goed hart, en dit goed hartje, al behoorde het dan maar aan een kind, scheen de geheele atmosteer in de kamer te zuiveren en aan het groote, sombere vertrek een vroolijker tint te geven. „En ik ben heel blij, dat ik kennis met u mag maken, Lord Faunt- 1 e r o y. Gij hebt eene verre reis moe ten doen om bij ons te komen, en velen zullen zich zeker met mij ver heugen, dat gij veilig zijt aangeland." „Ja, het was een verre reis", gaf C c d r i c ten antwoord „maar liefste, mijne moeder, was bij mij en ik voelde mij niet alleen. Niemand voelt zich alleen als zijne moeder bij hem is. En het was zulk een mooi schip." „Ga zitten, Mordaunt," zei de Graaf. De heer Mordaunt nam een stoel. Hij keek eerst C e d r i c en daarna den Graaf aan. getal verloven voor alcoholhoudende, andere dan sterke dranken, daar ge noemde verloven speciaal in de pro vincie Limburg in te groot getal aan wezig zijn. Bij hunne toelichting o. a. blijkt, dat op 31 December 1910 in de Provincie Limburg 6753 drankhui zen waren, d. i. gemiddeld 1 drankhuis voor 49 inwoners. Behalve de 1273 vergunningen, waar" alle alcoholhoudende dranken mogen verkocht worden, waren er dus in de provincie Limburg nog daarenboven 5480 verloven voor alcoholhoudende, andere dan sterke dranken (d. i. hoofd zakelijk voor den verkoop van bier voor gebruik ter plaatse), een getal, dat te groot moet geacht worden. Dit springt vooral in het oog, als wij het getal der Limburgsche bier verloven vergelijken met het getal ver loven in de Noordelijke provinciën (Groningen, Friesland, Overijssel, Drenthe en Utrecht) er slechts 2552 waren, dat is nog niet de helft der Limburgsche. Die uiterst veelvuldige gelegenheden tot bierdrinken bevorderen een ruim biergebruik en wel in de eerste plaats bij de duizenden, die de bierhuizen exploiteeren, waardoor het lichamelijk, geestelijk en zedelijk welzijn van zeer velen in de provincie Limburg ernstig geschaad wordt. Naast het groote getal bierhuizen heeft zich in Limburg ontwikkeld eene uitgebreide bier-industrie. Van de 444 bierbrouwerijen, die er in 1909 in ons land bestonden, telt de provincie. Limburg er 178, waaronder 3 naam- looze vennootschappen met een ge plaatst kapitaal van f 1.968.000. Daar in bijna iedere Limburgsche gemeente eene of meer brouwerijen zijn gevestigd, en de brouwers over~ het algemeen tot de. gegoede en aan zienlijke gemeentenaren behooren, vor men de belanghebbenden bij den bier verkoop naar de meening van adres santen door hun getal en invloed een te groote macht, die zeer nadeelige gevolgen heeft voor de geheele Lim burgsche bevolking. Uit een anderen staat als vrucht van een door adressanten ingesteld onderzoek is te zien, dat in 122 Limburgsche gemeenten 160 Raadsle den, (van wie er 34 tevens Wethouder zijn), 7 Secretarissen, 16 Ontvangers en 34 Ambtenaren van den Burgerlijken Stand in Limburg rechtstreeks belang hebbenden zijn bij den bierverkoop. Veel grooter in getal zijn echter de gevallen, waarin de naaste bloedver wanten van genoemde Overheidsper sonen en Gemeenteambtenaren bij de bierverkoop betrokken zijn. Daarenboven zijn de Raadsleden, die noch zelf, noch door hunne naaste verwanten betrokken zijn bij den bier- handel, nog niet altijd onafhankelijk van den invloed dier belanghebbenden. Zij zullen niet zoo grif hun stem geven aan besluiten, welke de brou wers en bierslijters in hunne belangen zouden kunnen treffen, daar zij wel beseffen, dat de macht dier belangheb benden zich bij de periodieke verkie zing tegen hen keeren zal. „Het is dan ook een helaas vaak voorkomend verschijnsel in de provin cie Limburg", zoo besluiten adressan ten hunne toelichting, „dat de candi- „Ik mag uwe Lordschap wel van harte geluk wenschen", zei hij met warmte. De oude heer was echter blijkbaar niet van zins aan zijn gevoel op dat punt lucht te geven. „Hij lijkt op zijn vader", sprak hij vrij barsch. „Het is te hopen, dat hij zich behoorlijker gedragen zal. En wat is er van morgen liet hij er op volgen. „Wie is er nu weer in nood?" Dat was minder erg dan Mordaunt verwacht had, toch aarzelde hij een oogenblik eer hij ten antwoord gaf „Het is Higgins Higgins van Edge-Farm. Hij is zoo ongelukkig ge weest. In het najaar is hij eerst zelf lang ziek geweest en later kregen de kinderen het roodvonk. Ik wil niet beweren, dat hij het altijd even ver standig aanlegt, maar het is hem te- gengeloopen en nu is hij met alles ten achteren geraakt. Hij zit vreeselijk in angst over de huur en Newick zegt, dat hij de boerderij moet verlaten als hij niet betaaltdat zou natuurlijk het ergste zijn, wat hem kon overkomen. Zijne vrouw is ziek en gisteren kwam hij vragen of ik er u eens over spre ken wilde en uitstel voor hem verzoe ken. Indien hem dit wordt toegestaan, hoopt hij de schade weer wel te kun nen inhalen." „Dat zeggen zij altijd", bromde de Graaf. C e d r i c schoof een weinig vooruit. Hij had tusschen zijn grootvader en den bezoeker gestaan ën met alle aan dacht geluisterd. Hij had terstond daten voor een zetel in een der ver tegenwoordigende lichamen door het geven van bier de stemmen der her bergiers en hunner klanten trachten te winnen, welk verschijnsel nu en dan ontaardt in echte bierverkiezingen, die veel schade berokkenen aan het open baar leven in Limburg. —O Zij hadden elkaar ontmoet, op een rumoerigen dag, onder het volk, juist toen de „veertig-stuivers-benden", door de Loge in brigaden verdeeld, luid ruchtig het theater verlieten, waar een anti-clericale vergadering had plaats gehad, en op straat de „Carmagnole", de Internationale en andere oproer- liederen aanhieven. Zij kenden elkaar toen nog niet. Toen de vuile bende voorbijkwam, kon één van de twee, een jonge man van nauwelijks 25 jaren niet nalaten zijn afkeuring te kennen te geven. Bleek, met opgeheven hoofd, met krachtige, doch trillende stem, riep hij uit alle macht: „Eere zij God!" De bende ging hem te lijf. Hij verdedigde zich dapper maar, van alle kanten door de woestelingen, die hem met slagen en stompen overlaadden, aange vallen, begon hij te wankelen. Er ontstond een groote volksoploop een rijzige figuur, groot en breedgeschou derd, die dicht bij den jongen man stond, riep „Houd moed, mijn vriend!" en vervolgens rood van woede tot de menigte„Weg met de vrijmetselaars, leve FrankrijkDe politie dreef de menigte uiteen er ontstond een op schudding en zonder te weten hoe, vonden zij elkaar op den hoek der straat weer. Hoe heet ge zeide de jonge man. Jacques, antwoordde de werk man. En gij Jan. Zij drukten elkaar hartelijk de hand. Dan zwegen ze een oogenblik en ke ken elkaar aan, alsof ze elkaar wilden doorgronden. Zij bevielen elkaar. Zij waren beiden oprecht en hadden geen geheimen. Die iafaardsmompelde Jaques, die nog over zijn geheele lichaam sid derde. Zij spotten, met God, het Vaderland, het leger, den godsdienst, alles wat ons trotsch maakt, en als gij niet daar geweest waart, dan zou zelfs niemand geprotesteerd hebben. En dan denken, dat zoo iets bij ons in Frankrijk, op dit tijdstip, moet plaatsgrijpen, na vijftien roemrijke eeuwenHet is om te huilen...., het is om den moed te verliezen. Ach, als we maar een leider hadden.... dan kon men er groot op zijn hem te gehoorzamen en hij kon het groote Frankrijk weer tot het ware pad terug brengen. Ach als dat zoo was, zoudt ge dat opperhoofd dan niet erkennen vroeg Jan met een zware stem. Zoudt ge daaraan nog kunnen twijfelen Maar zoekt gij dan een opperhoofd, die den rechten weg be wandelt, die eerlijk openhartig en edelmoedig is, dien men tot het einde medelijden gevoeld met Higgins. Hij dacht er over hoeveel kinderen er zouden zijn en of zij heel erg het rood vonk hadden gehad. Met groote oogen en blijkbaar vol belangstelling bleef hij den heer Mordaunt aanstaren, ter wijl het gesprek werd voortgezet. „Higgins is een goedgezind man", zei de predikant, zijn pleidooi weer opnemend. „Maar een slechte pachter", hernam de edelmanhij is altijd ten achteren, zegt Newick." „Hij heeft veel zorgen", zei de pre dikant weer. „Hij is zeer aan vrouw en kinderen gehecht en wordt de boer derij hem afgenomen, dan lijden zij letterlijk broodsgebrek. Hij kan hun de versterkende middelen niet geven, die zij noodig hebben. Twee van de kinderen zijn erg zwak geworden na het roodvonk en de dokter schrijft maar wijn en lekkernijen voor, die Higgens onmogelijk betalen kan." Bij dit gezegde kwam C e d r i c een stapje nader. „Dat was met Michaël ook zoo," sprak hij. De Graaf scheen te schrikken. „Ik vergat uIk vergat dat er een phi- lantroop in de kamer is. Wie was Michaël ook weer?" En in de diep liggende oogen van den ouden man vertoonde zich andermaal die eigen aardige uitdrukking van blijdschap. „De man van Bridget, die de koorts had," gaf C e d r i c ten antwoord „en hij kon de huur niet betalen en toe kan volgen, zonder te aarzelen, zonder te wankelen, wel wetende, dat hij het recht heeft te bevelen en dat hij zich nooit vergrepen heeft I Wij zijn al zoo dikwijls verraden. En het is zoo hard bedrogen te worden, wan neer men jong enthousiast is en wan neer men aan eer en goeden naam waarde hecht. Houd moed zoo riep ik u toe, toen ik u daar straks geheel alleen onder dat gepeupel zag en gij dapper uitrieptEere zij God en toen ge u naar het best vermogen zonder eenige vrees verdedigdet. Ik heb al gedacht, wij konden ons mis schien wel vereenigen en jonge man nen aan onze zijde scharen, die vol vuur zijn, die willen werken, die den strijd willen strijden en dieFrank rijk weer groot zouden kunnen ma ken. Jacques, ik heb den zelfden droom gehad, ik heb evenals gij veel gele den. Maar ik heb het opperhoofd gevonden. Ik ken hem en ook gij zoekt hem. Hij is grooter en edeler dan ge zoudt kunnen denken. Wilt ge hem kennen Ik ben maar een eenvoudig werk man, zeide Jacques, maar ik zou hem wel eens willen zien, hem van nabij leeren kennen en als hij in waarheid het opperhoofd is, dan kan hij over mij beschikken. Zult ge hem volgen Tot in den dood. Kom mee, ik heb zijn beeltenis bij mij thuis. En zonder een woord te spreken, met bewogen gemoed gingen beiden op het pad. Beiden zijn de kamer van Jan bin nengetreden. 't Is een hoog vertrek en het dag licht straalt er ruimschoots binnen. Men vindt er boeken, een kruisbeeld, een beeltenis der H. Maagd, meubelen en schilderijenvoor één dier schil derijen brandt een lichtje. Jan zwijgt. Waar is hij Wijs hem mij aan, zegt Jacques. Nu staat er plotseling een uitdruk king van eerbied en liefde op het gelaat van Jan te lezen, hij vestigt zijn oogen op het schilderij en vast beraden zegt hij: Ziedaar Jacquesdat is Hij, de Koning, de Meester, buig het hoofd. En Jacques staat als verpletterd. Het is een beeld van een Heilige. Het opschrift luidtIk ben Ko ning. Aanvankelijk begrijpt hij er niets van. Hij is verbluft, spreekt geen woord, is onthutst en staat wezenloos te staren. Wat, is dat de koning? Dat bebloede, misvormde gelaat, dat be zoedelde en misvormde gelaat, dat ver scheurde voorhoofd, die bebloede oog leden Neen, dat is geen koning, dat is een moordenaar! Hoe vurig zijn die oogen, hoe be wogen die uitdrukking, hoe doordrin gend zijn blikken. Jacques voelt zich door een grenzenloos medelijden over meesterd hij wil spreken maar sta melde nauwelijks hoorbaar Hij is het, niet waarHij is hetEn Jan antwoordt op zachten toon Ja. Hij is het, dien ge zoekt 1 Voor den Hoogen Raad der Joden heeft Hij het verklaard Ik ben Ko ning! Koning is Hijniet alleen Koning des Hemels, Koning der En gelen, maar is ook Koning der men- schende aarde en hare volken be hooren Hem toe. Daarop heeft Hij ongetwijfeld recht, niet alleen omdat Hij ons heeft geschapen, maar ook omdat Hij over ons heeft zegevierd. Hij heeft ons tegen een zoo duren prijs vrijgekocht. Hij heeft ons van de slavernij des duivels verlost. Hij moet regeeren 1 Jacques, willen wij er toe bijdragen, dat Hij kan regee ren Ziet, wat men met Hem heeft gedaan. Hij toch was „de schoonste onder de menschenkinderen". Aan schouw dat verheven gelaat, dien on- vergelijkelijken adel en dien oneindige majesteit. Hebben zij Hem dan ge noeg verguisd Hebben wij Hem wel betreurd Zonder een klacht te uiten heeft Hij Zijn laatsten druppel bloed voor ons vergoten en Zijn hart bleef voor ons geopend om voor ons een veilige schuilplaats te zijn. En alle dagen geeft hij ons tot voedsel in de H. Communie. Het is de levende, de onoverwinnelijke Koning, de Heer en Meester van het heelal, die niemand van Zijn vriendschap uitsluit. En Zijn rijk alleen zal geen einde hebben. Willen we het doen, Jacques Zeg, willen we Jacques weende. Beiden vielen op de knieën. Tot in den dood zei Jan. Ja, ja, tot in den dood En neerknielende aanbaden zij Hem. ook geen wijn en andere dingen. En toen hebt gij mij geld gegeven om hem te helpen." De Graaf trok weer de wenkbrau wen samen, maar zag er toch in het minst niet boos of grimmig uit. Hij keek den heer Mordaunt even aan. „Dat zal eerst een landheer worden mettertijd zei hij. „Ik droeg H a- visham op, den knaap alles te ge ven wat hij graag hebben wilde en het schijnt, dat hij niets hebben wilde dan geld om aan bedelaars te geven „O, maar het waren geen bede laars riep C e d r i c vol vuur. „Mi chaël was een heel knappe metse laar. Zij werkten allen zeer hard „O," zei de Graaf, „waren het geen bedelaars Nu heel knappe metse laars, schoenpoetsers en appelvrouwen dan Een paar seconden bleef hij de knaap zwijgend aanzien. Een nieuw denkbeeld scheen in hem op te rei zen en al kwam het dan ook niet uit het edelste beginsel voort, een kwaad denkbeeld was het toch niet. Kom eens hier!" zei hij eindelijk. C e d r i c kwam en ging zoo dicht naast hem staan als hij maar kon, zonder den pijnlijken voet aan te raken. „Wat zoudt g ij doen in dit geval vroeg zijne Lordschap. Het moet gezegd worden, dat de heer Mordaunt op dat oogenblik een aller zonderlingste gewaarwording kreeg. Hij was een ernstig, nadenkend man hij had reeds zoovele jaren op het land goed doorgebracht, hij kende al de onderhoorigen, rijk en arm, al de dor pelingen, de eerlijke en de vlijtige, de oneerlijke en de luie, en opeens werd het hem duidelijk welk eene groote macht ten goede, zoowel als ten kwade, mettertijd in de hand zou lig gen van het kleine ventje, dat daar voor hem stond en hem met zijne groote bruine oogen aanzag en ook deze gedachte kwam in hem op dat die macht hem, door een luim of gril van den ouden man, misschien nu reeds zou gegeven worden en hoe verkeerd dit zou wezen voor het kind zelf en voor anderen, indien zijn jong hartje niet goed en edelmoedig was. En wat zoudt gij doen in dit geval vroeg de Graaf. Cedric legde, met de vertrouwelijk heid van den eenen speelmakker te genover den andere, de hand op zijn grootvaders knie. „Als ik heel rijk was", zei hij „en niet zulk een kleine jongen, dan zou ik hem laten blijven en hem geven wat hij voor zijne kinderen noodig had maar dat kan ik niet, want ik ben nog maar een kleine jongen." En na een korte pauze, waarin zijn ge zichtje plotseling ophelderde, vroeg hij„Maar gij kunt immers alles, nietwaar Wordt vervolgd

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 6