No: 125.
Zaterdag IT Februari 1912.
3e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
W?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Een Frankrijk dat
nooit bestaan heeft.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
Voor eenigen tijd sprak professor
Bolland uit Leiden te Antwerpen over
de Fransche en de Nederlandsche taal,
en toonde daar aan dat de Nederland
sche taal hooger staat dan de Fransche.
Dit was natuurlijk niet zeer aange
naam voor de Franschgezinde Vla
mingen.
We nemen, handelende in dien geest,
uit het Handelsblad van Antwerpen
over het onderstaande artikel, dat een
aardig snuifje is, zelfs voor enkele
Hulstenaren, die meenen, dat zij door
Fransch te praten in plaats van hun
moedertaal, deftig zijn en geleerd. Zij
zullen daaruit zien, dat zij niet deftig
en geleerd, maar zeer achterlijk zijn.
We laten nu het artikel volgen.
Hoe soms de geschiedenis geschreven
wordt.
Ik wil heden over iets spreken dat
velen verkeerd weten, op het dwaal
spoor gebracht door geleerden, die de
geschiedenis averechts hadden ver-
staan.
Men viert op 28 Januari het feest van
1 Karei den Groote, die in Frankrijk als
gelukzalige wordt gevierd. Het was
dien dag, gelijk men het bij onze Zui
derburen heetLa S a i n t-C h a r 1 e-
magne. Dan hebben de scholieren
verlof. Waarom zult ge vragen.
Karei de Groote was de stichter der
scholen in zijn rijk, dat men verwart
mei Frankrijk. Was hij dan geen
Franschman Men heeft hem er toch
lang voor gehouden, en in die hoeda
nigheid prijkt hij te Parijs, nevens de
kathedraal van Notre-Dame, ir. een
heerlijk ruiterbeeld.
Karei de Groote was een Frank, een
Germaan. De taal die hij sprak was
geen Fransch maar Frankisch,
dat is de taal waaruit onze taal, het
Nederlandsch is ontstaan, of liever de
moedertaal van onze taal en niet van
het Fransch. Hij sprak ook Latijn, maar
niet zoo goed als zijne Germaansche
moedertaal, zoo getuigt zijn geschied
schrijver en tijdgenoot Eginhard in zijn
Latijnsch werk over den grooten Ger-
maanschen keizer.
Maar hoe zijn de Franschen er toe
gekomen hem te beschouwen als
hun man, hun keizer, hun
patroon?
Doodeenvoudig door eene dwaling.
Zij hadden slecht den Latijnschen tekst
vertaald, en tal van geschiedschrijvers
en letterkundigen lieten zich daardoor
verkeerd inlichten. Ik laat het woord
in deze zaak aan Petit de Julleville,
schrijver van een groote geschiedenis
der Fransche letterkunde en van eene
geschiedenis der Fransche taal, beiden
werken van veel waarde.
Charlemagne parlait le fran-
cique, e'est a dire Ia langue des
Francs, mais non le frangais,
comme disaient nos anciens historiens,
trompés par ce mot ambigue fra n-
c i c a 1 i n g u a.
Wat Frankische taal moest
heeten, meenden zij te wezen Fran
sche taal. Het bewees hoe zwak
de wetenschap der taalkunde en der
taalgeschiedenis in Frankrijk was. In
deze wetenschap verwarden zij Fran
kisch met Fransch, en in de politieke
geschiedenis werd het Germaansche
Frankenrijk, of het rijk der Franken,
verward met het hedendaagsche Ro-
maansche Frankrijk Ia France. En dat
is geene kleine dwaling in de Fran
sche cultuurgeschiedenis geweest.
Wat al onzin uit die verwarring
ontstond, wat al dwalingen er uit
voortkwamen, laat zich licht begrijpen,
als de geschiedschrijvers er zoo licht
zinnig op losgaan, en men er vanwege
de beste letterkundigen, gelijk H. de
Bornier en anderen, kunstwerk ziet op
bouwen.
Doch niet alleen Franschen lieten
er zich door beetnemen, maar ook
vreemde geleerden en schrijvers, en
niemand minder dan onze J. A. Alber-
dingk Thym geloofde ook aan de le
gende van Frankrijk, de oudste dochter
der Kerk en de bakermat der Westersch-
Christelijke beschaving in Europa.
Ik zal vertellen hoe. De Fransche
dichter Frangois Coppée was uit zijn
werk lezingen gaan houden in Holland
en te dier gelegenheid droeg Jozef
Alberdingk Thym hem een gedicht op,
onder den titel Chaque hom me
a deux pays, het bekende spreek
woord, waarin hij wees op hoogerge-
melde titels op welke Frankrijk recht
had, en dat hij het om die reden hoog
vierde in zijn gedicht en het een
tweede vaderland voor den Nederlan
der durfde noemen. Dit voorgeven
baarde niet weinig opzien in Holland.
W. J. Hofdijk, de schrijver van Ons
Voorgeslacht, een vriend van
Jozef Alberdingk Thym en ook van
zijn broeder Paul Alberdingk Thym te
Leuven, greep naar de pen en ant
woordde ook met een gedichi op de
verzen van den schrijver der Karo
lingische Verhalen. Daarin
komen deze verzen voor:
„Twee landen?" Neen, bij God niet,
neen
Een enkel, enkel Land Slechts éen,
't Land, door zijn vaad'ren vrij ge
streden,
Dat is bet Nederlandsch gemoed.
Van onvervalscht Germanenbloed.
Zijn Land, zijn eenig Land, zijn Eden
J. Alberdingk Thym antwoordde nu
met een artikel in het Weekblad
De Amsterdammer, (3 Febr.
1880) waarin hij Hofdijk trachtte te
overtuigen, „dat de wieg en bakermat
onzer beschaving in Frankrijk is en hij
(Hofdijk) met de beminnelijke geest
drift en minder beminnelijke lichtzin
nigheid van een vier-en-twintig-jarig
child of song naar zijn dichtpen
had gegrepen.
De bakermat onzer beschaTlng.
Hofdijk, die, zooals ik gezegd heb,
een goede vriend van de beide Alber-
dingks was, antwoordde dadelijk weer
om. De volgende week bracht het
zelfde blad een artikel van zijne hand,
dat ook op den vriendelijken maar
ietwat scherpen toon was geschreven,
als dat van Jozef Alberdingk Thym.
Als antwoord op „het vier-en-twintig
jarig child of song", droeg het
een Engelschen titeiA little lear
ning is a dangerous thing.
Het behelst o. a. het volgende „Ik
wensch hem (J. Alb. Thym) op een
beteren weg te helpen, en neem daar
toe zijn broeder Pauw evenals hij
zelf een vriendelijke gestalte uit de
gelukkigste, mijner gansch niet altoos
gelukkige levensjaren vrijmoedig
en flink onder den arm. In 1867 ging
aan den boekwinkel op het Singel,
hoek Beulingstraat, een degelijk boek
uit, op iedere bladzijde het kenmerk
dragende van vlijtige studie, uit de
beste bronnen. Dat boek draagt voor
titelKarei de Groote en zijne
eeuw door Dr. P. P. M. Alberdingk
Thym.q
En uit dat boek geeft Hofdijk nu
citaten waar er aan J. Alberdingk
Thym op gewezen wordt, dat het
Frankrijk, dat hij zich schept, in wer
kelijkheid nooit bestaan
had. „Mijn vriend Jozef, gaat hij
voort, schept zich dat Frankrijk a
I' i n s t a r van Bornier, die eene sage
dramatiseerde. Maar mijn vriend Pauw
heeft dat voldoende beantwoord, zoo
dat hij (Jozef) de historische atlassen
van von Sprunner of van Kutschrit
niet eens hoeft ter hand te nemen. In
volkomen overeenstemming met mijn
goeden vriend Pauw, tegenover mijn
goeden vriend Jozef, kom ik alzoo tot
de gevolgtrekking dat niet in Frank
rijk, maar in de Duitsche Rijnlanden
de bakermat der Westersch-Europee-
sche beschaving moet worden ge
zocht."
En Hofdijk had het goed voor. Wat
ieder geleerde in Duitschland wist,
wisten vele geleerden nog niet in Frank
rijk, en derhalve ook niet bij ons in
België. Wat G. Kurth in zijn C 1 o v i s
en zijn Origines de la civili
sation moderne hier openbaar
de, een twintigtal jaren later dan Paul
Alberdingk in zijn Karei de Groo-
t e, deed voor goed afbreuk aan de
legende: „la France" als bakermat der
Europeesche beschaving te beschou
wen ook als oudste dochter der Kerk,
zooals velen hier nog meenen.
Niemand minder dan Michelet, de
Fransche geschiedschrijver, was er
door getroffen geweest, toen hij, op
eene reis in Duitschland met den
Duitschen geleerde Menzel sprak, die
hem zei
„Frankrijk, mijn beste, is Germaanssh
geweest tot aan Lodewijk den Veer
tiende, en enkel sedertdien is het
Romeinsch."
En al die verwarring in die begrip
pen omtren tFrankrijk zijnen oorsprong
en zijne taal, kwamen voort uit die
kwade vertaling van f a n c i c a lin
gua, en de verwarring van la Fran
ce met het rijk der Franken.
Door die woorden in den zin van
„Fransche taal" te vertalen, had de
Fransche geschiedenis een Romaansch-
Fransch stamland gevonden. De we
tenschap integendeel omtrent die 1 i n-
gua francica bracht uit, dat het
stamland en het oude Fransche ko
ningdom Germaansch waren, dat de
koningen van Frankrijk toen Frankisch
spraken.
De koniugen van Frankrijk hebben
langen tijd. onze taal gesproken.
Door die dwaling heeft men ook
verkeerd de Romaansche taal, uit het
volkslatijn in Gallië ontstaan, Fransch
geheeten. Het hedendaagsche Fransch
is eene Romaansche taal, en heeft
niets te maken met de taal. die de
Franken, de veroveraars van Gallië spra
ken, en welke hunne koningen en
hunne krijgers nog eeuwen na die ver
overing hebben gesproken.
Ik herinner mij de bespreking van
eene taalwet in de Kamerhet is lang
geleden. Een Waal had het Vlaamsch
gekleineerd en gescholden, zooals dik
wijls gebe«rd bij menschen, die niet
weten waarover zij spreken.
Opeens onderbreekt de vertegenwoor
diger Coomans, van Turnhout, den
spreker en zegt hem
Wel, eeuwen lang heeft men aan
het hof van Frankrijk onze taal ge
sproken.
Vlaamsch aan het hof van Frankrijk,
dat was al te kras. De geleerde kop
pen die toen in de Kamer zetelden,
barstten uit in eenen schaterlach en
spotten, met Coomans.
Als ge mij niet gelooft, kunt ge
't eens aan professoren der Sorbonne
te Parijs vragen, zei de Vlaming Coo
mans.
Dit werd gedaan en uit Parijs werd
geantwoordt, dat de heer Coomans de
waarheid had gezegd.
Dus al die vorsten, die men meende
echte Franschen te zijn Childerik,
Merowig, Clovis, Karei de Groote en
later nog spraken hunne Germaansche
taal, die de onze is. Dit was de hof
taal de taal van de Germaansche volks
stammen, die zich in Gallië gevestigd
hadden.
Zij konden die taal aan de bevol
king van Gallië niet opdringen, om
dat zij daartoe te weinig in getal wa
ren, zegt A. Rambaud, schrijver eener
geschiedenis der Fransche beschaving.
Er werden toen in Gallië drie talen
gesproken Germaansch door de ver
overaars, Latijn door de geestelijken
en Romaansch of volkslatijn door het
volk, zonder Bretoensch mede te re
kenen, dat de Keltische bevolking van
Bretanje sprak.
In 842 werd de eed te Straatsburg
door de koningen Karei den Kale en
Lodewijk den Duitscher in 't Ger
maansch en in 't Romaansch afgelegd.
In 881 werd de overwinning op de
Noormannen door koning Lodewijk
van Frankrijk nog in onze taal be
zongen. Het is het beroemde Lode
wijk s 1 i e d, te Valencijn ontdekt in
1864 door den Duitschen geleerde
Hoffmann von Fallersleben.
Het is enkel met de dynastie der
Capêtiens, met Hugues Capet, dat de
koningen van Frankrijk voor goed ge
romaniseerd waren. Deze vorst had
in 981 eene samenkomst met Otto II
van Duitschland en deze spraken en
kel Duitsch, terwijl de eerste alleen
Romaansch kende.
Op 't einde der tiende eeuw was
de Romaansche langue d'oc al
gemeen in het Zuiden van Frankrijk, en
in 't Noorden de Romaansche langue
d o 1. De Germaansche taal der
verooveraars was met den stam der
Karolingers om zoo te zeggen ver
dwenen, niet zonder talrijke sporen
in het volkslatijn te hebben nagelaten,
sporen die nu nog in het hedendaag
sche Fransch kunnen nagegaan worden.
Om het te weten, hoeft men maar het
aangehaalde boek van Petit de Julle
ville te bestudeeren of een etymolo
gisch woordenboek, Littré of Brachet,
enz., te raadplegen.
Die Germaansche woorden in 't
Fransch, zegt Petit de julleville, zijn
de onuitwischbare overblijfsels van de
verovering van Gallië door Germaan
sche volkeren. Onze taal werd meer
vergermaanscht dan de andere Latijn-
sche talen, Spaansch of Italiaansch,
omdat bij ons de verovering sterker
was en de Galio-Romeinsche instel
lingen doordrongen werden door Ger
maansche zeden, taal en gebruiken.
Wat ik, gelijk Hofdijk wilde bewij
zen is, dat niet het Roomsche Frank
rijk de oudste dochter der Kerk was,
en de bakermat der Westersch-Christe-
lijke beschaving, maar het Germaan
sche Frankrijk, dat het toppunt z^ner
macht bereikte met Karei de Groote,
die na Pepijn den Korte, zijn groot
vader, een der machtigste steunpilaren
van het christendom en derhalve van
onze beschaving is geweest.
Het midden van dat Fran
kenrijk wasde Germaan
sche R ij n v a 11 e i. Zoo spreekt
men in de kuituurgeschiedenis van
eene Middel-eeuwsch-Rijnlandsche be
schaving, die door Germanen werd in
't leven geroepen, en van eene Mid-
delIandsch-Grieksch-Latijnsche be
schaving die de Romeinen van de
Grieken hadden, tot zij in onze stre
ken door de Germanen in den grond
gewijzigd werd.
En om te sluiten, zeg ik met Allard
Piersondat wij onze Romaansche en
Gotische kathedralen, onze schilderij
en, onze Germaansche talen en lite
raturen, onze instellingen, enz., niet
uit Athene noch Rome hebben maar
uit onze Westersch-Christelijk-Ger-
maansche kuituur, die men verkeerd
aan het Romaansch Frankrijk, I a
France., had toegeschreven.
C u i q u e s u u m is een eerlijke
regel.
De Volkswil van 3 Februari bevat
een getrouw verslag van de strafzaak
tegen Louis Herman te Hulst behan
deld voor het Kantongerecht te Hulst.
Deze strafzitting is door zoovele
menschen bijgewoond dat, toen ze was
afgeloopen, er werd gezegd het is of
er een kerk uitgaat, zooveel menschen
kwamen uit het gerechtsgebouw. En
deze waren niet alleen van Hulst, maar
van alle dorpen.
Waarom zooveel belangstelling
Omdat de bevolking een voorgevoel
had dat in deze zaak weder zou gel
den de kleine overheid van het land
van Hulst beliegt en bedriegt de hoogt
overheid om den een te nekken of den
ander te sparen.
Herman is door den Kantonrechter
schuldig verklaard aan dronkenschap,
dat is dandat hij .zich in kennelij-
ken staat van dronkenschap heeft be
vonden op den openbaren weg, en is
veroordeeld tot f 1 boete.
Zooals de verdediger mr. Adriaanse
had gezegd is het niet eene kwestie
van boete, maar is het eene kwestie
van recht of onrecht.
Wij kiezen geen partij noch voor of
tegen Herman, noch voor of tegen den
gemeenteveldwachter Cortvriendt, noch
voor of tegen den Kantonrechter. Maar
wij geven hier weder het volksoor
deel, en het volksoordeel luidt: dat
hier geen recht maar onrecht is uitge
sproken.
We willen voorloopig dit zeggen
Uit onze eigen strafzaken is ons dit
gebleken, dat het Wetboek van Straf
recht duidelijk zegt waar het op staat,
maar het Wetboek van Strafvordering