De ontwrichte kaak.
Burgerlijke stand.
Mengelwerk.
Koepang, en toen pas konden de
gewonden geholpen worden.
o—
Drie Israëlieten ontmoeten elkander
en beginnen verschrikkelijk te bluffen.
Eerste Israëliet. Ik kom op
mijn reizen te Parijs en zou je 't ge-
Iooven Daar denken ze allen dat ik
Rothschild ben. Groot en klein groet
mijDag mijnheer Rothschild.
Tweede Israëliet. Het zou
wat, dat beteekent nog niets. Ik kom
in Berlijn en ieder meent dat ik de
Keizer ben. Allen groeten mij met een
diepe buiging.
Derde Israëliet. Nah I Dan
sta ik er heel anders voor. Ik kom
in Amsterdam, twee smeerissen (poli
tieagenten) pakken me beet.zij
meenden dat ik jou was
o
Een goed mes.
Is het mes goed vroeg de bar
bier aan het slachtoffer, dat hij onder
handen had.
„Dat ligt er aan."
„Hoe dat zoo?"
„Als je van plan bent om me de huid
af te stroopen, dan is het best. Maar
wil je me scheren, dan is 't zoo al
wat.
—O
Hulst. Huwelijks-aangiften. 3 Jan.
Leopoldus van Renterghem, oud 26 j.,
jm. en Joanna Hübertina Maria Hens,
oud 22 j., jd. 9 Jan. Hendrikus Fer-
dinandns Morres, oud 25 j., jm. en
Maria Melanie de Bruijn, oud 26 j., jd.
Geboorten. 7 Jan. Anna Helena,
dochter van Augustinus Willebrordus
de Silva en van Elodia Rosalia Ver-
berknioes.
Overlijden. 3 Jan. Maria Josephina
Burm, oud 2 j., dochter van Josephus
en van Rosalia van Huffel. 9 Jan.
Pieter Augustinus d'Hondt, oud 80 j.,
echtg. van Paulina J. de Koek.
Westdorpe. Huwelijks-aangiften. 6
Jan. Cyrille Joannes Swartelé (van
Wachtebeke), oud 26 j., jm. en Chris
tina Alberta Casteels, oud 19 j., jd.
Huwelijks-voltrekkingen. 9 Jan.
Charles Geilleit, oud 32 j., jm. en
Julma Maria de Coene, oud 24 j., jd.
Geboorten. 10 Jan. René Cyrillus,
z. van August Baecke en van Maria
Catharina de Cock. 13 Januari. Mar-
chel Aloisius Eduardus, z. van Camil-
lus Laurijs en Sydonie Schelfaut. 15
Jan. Gustaaf Eduard, z. van August
Marie Obrie en van Louise Maria van
de Velde.
„Ha! Ha! Ha! Ha!
Slechts deze nietsbeteekenende klan
ken ontsnapten aan den mond van
den heer Prosper. Hij had een ont
wrichte kaak.
Onwillekeurig geeuwende, had hij
plotseling achter in zijn mond iets
pijnlijks gevoeld, en toen hij deze
weer wilde sluiten, was hij daar
toe niet in staat.
„Ha! ha! ha! ha!" begon hij te
schreeuwen, als een bezetene rond
loopend. Zijne oogen rolden in het
hoofd.
Neen, hij kon zijn kaak niet bewe
gen, zij zat zoo vast als ijzer.
Hij beschouwde zijn beeld in den
spiegel en werd beangstigd voor zich
zelf.
O, Prosper, zijt gij dat wel?
Neen, dat was hij niet!.... Dat was
een monster, dat daar zich vertoonde,
het was het uiterlijk van iemand, die
zich voor eeuwig verloren ziet.... Maar
is dat Prosper, Prosper met zijn regel
matige trekken Neen neen er is
geen gelijkenis tusschen zijn gelaat
en dat beeld in den spiegel. Vreese-
lijk
Wanhopig nam hij de kaak tusschen
beide handen, wrong en trok op alle
mogelijke plaatsen, om haar weer op
haar plaats te krijgen. Alles tever
geefs
Op het hooren van dit herhaalde
„ha!" was mevrouw Prosper toege
sneld, op de hielen gevolgd door de
keukenmeid, en een andere „ha zelfs
„hoen „hideden zich rondom
den armen man hooren.
„Wel wat scheelt je toch man
vroeg mevrouw, „wil je uw mond wel
eens sluiten!"
„Mijnheer, wil ik even het deksel
van mijn fornuis halen voegde de
verwonderde keukenmeid er spottend
bij.
„Pas op, dat u geen kou vatrie
pen meedoogenloos de nieuwsgierige
buren.
En allen, vreemden, mevrouw en
keukenmeid, stelden alle pogingen in
het werk om de kaak weer in haar
gelid te brengen, door aan alle kanten
te duwen en te trekken.
Maar vergeefsche moeite
„Gaat een dokter halenbeval
mevrouw.
De geneesheer kwam een paar uur
daarna, onderzocht de kaak en sprak
„Het beteekent niets, het is een van
de voorvallen welke iedereen kunnen
treffen."
„En kan men daarvan genezen
vroeg mevrouw Prosper ongeloovig.
„Is er een middel voor
„Ik geloof wel, dat er een middel
voor bestaat" antwoordde de prins der
wetenschap.
En een weinig achteruitgaande,
lichtte hij zijne hand op en deed deze
met alle kracht op de wang van zijn
patient neerkomen.
Pats
Wat een oorvijg
„O, sapristi, dokterriep mijnheer
Prosper uit, terwijl alles voor zijn oogen
draaide.
Het was werkelijk Prosper, die
deze woorden sprak. Hij was gene
zen. Door den forschen slag was de
kaak terstond weder op zijne plaats
gekomen.
„U is mij tien gulden verschuldigd,"
verklaarde de dokter eenige oogen-
blikken daarna, terwijl hij met een
beminnelijken glimlach zijn slachtoffer
beschouwde.
„Tien gulden voor een oorvijg
dacht mijnheer Prosper, „dat is wel
duurIk zou er wel twee voor dien
prijs willen geven."
Hij betaalde echter, bedenkend, dat,
zoo het zich nog eens mocht voor
doen, men wel een vriend zou kunnen
vinden, die deze handeling goedkooper
wilde uitvoeren.
II.
Helaashet ongeval herhaalde zich
eenige maanden later.
Op een avond een vervelend ver
slag van den gemeenteraad lezend,
gevoelde mijnheer Prosper, dat zijne
kaak, tengevolge van een langgerekt
geeuwen zich weerspannig toonde.
Krak
„Ha ha ha ha waren weer
slechts de eenige klanken, die hij kon
uitbrengen.
Hij duwde hier, trok daaraan en
sloeg zelf tegen den wang. Vergeefs!
De kaak bleef onwrikbaar.
Hij oefende niet genoeg kracht, hij
was bang zich pijn te doen. Dan
nam hij een heldhaftig besluit, hij
sloot zjjne oogen, balde zijn vuist,
met geweld lichtte hij deze op, doch
als een fluweelen kussen, kwam ze
op zijn wang terecht.
Toen liep hij naar zijne echtgenoote,
haar toeroepende „ha ha haha
Deze begreep terstond alles.
„Wacht, beste marisprak ze.
En licht als een vogel vloog haar
hand door de lucht.
PatsPats
Twee oorvijgen, slag op slag.... En
welke oorvijgen En dat de hand
der echtgenoote
„O, slecht mensch 1 bulderde mijn
heer Prosper, wiens kaak hare plaats
weer had ingenomen.
En hij gaf haar de twee klappen
terug, de ondankbare.
Mevrouw Prosper riep uit
„Ach zoo, zoo, mijnheer zeer
goed De volgende keer moet u
maar gaan, waar u wilt, maar ik be
moei mij er niet meer mede."
En zij verwijderde zich trotsch.
„Het is werkelijk onverstandig van
mijbekende mijnheer Prosper. „Ik
heb ongelijk gehad. Als het maar niet
weerkomt
Helaas, het herhaalde zich.
Op een morgen een roman lezende,
gevoelde mijnheer Prosper weder dat
noodlottige „krak
„Ha! ha! ha! ha!" steunde hij,
zich naar zijne vrouw wendend.
Deze echter wees hem af
„Neen, mijnheer, neen, ik geef u
geen oorvijgen meeralles is uit tus
schen ons
En de keukenmeid bellende, beval
hij deze
„Eugenie, geef mijnheer een fiksche
klap, indien uw hart het beveelt
Bij deze woorden richte zij zich op
en verliet met hare gewone waardig
heid het vertrek.
Mijnheer Prosper bevond zich in
eene onaangename positie. Zich laten
slaan door de keukenmeid. Dat was
hard 1
Maar dat zou toch altijd een be
sparing van tien gulden zijn.
Hij naderde dus de meid en deed
haar een zeer zacht „haha ha 1 hoo
ren, dat wilde zeggen
„VooruitEugenieLaat u niet
biddenwees bereidvaardig voor uw
meester."
Maar dat zou toch altijd een be
sparing van tien gulden zijn. Dat
haar die oorvijg moeite zou kosten
och neenMen heeft zoo zelden
de gelegenheid in den dienst. Boven
dien had mijnheer ook zoo weinig
waardeering getoond de laatste maal L.
Zij prevèlde voorzichtig
„Ik ben tot uwe orders mijnheer....
maar u moet mij beloven niet.... niet....
terug te slaan
„Neen, neen 1" verklaarde haar mijn
heer Prosper door met het hoofd te
schudden. Ik zal niet slaan Eugenie
maak voort
„En mijnheer zal altijd goed voor
mij zijn
„Ja, jabevestigde mijnheer Pros
per met een knik. Ik zal goed zijn
Eugenie Vooruit dan
„Wil mijnheer," vroeg de meid,
verlegen met de punt van haar voor
schoot draaiend, „zoo goed zijn aan
mevrouw te zeggen, dat zij mij alle
Zondagen moet laten uitgaan
„Wel zekerJa, alle Zondagen
beduidde mijnheer Prosper in eens
klagend „ha haha
„Met het einde van dit jaar zou ik
ook nog vijf gulden loonsverhooging
willen Zou mijnheer de goedheid
willen hebben, aangezien het jaar nog
zoo lang is....
„Ja, ja, verhooging van vijf gulden
terstond bevestigde mijnheer Pros
per door een treurig „ha haha 1"
„Dank u, mijnheer is wel goed
Pats
Zij gaf hem een klap.
Deze oorvijg was zonder twijfel te
zacht, want de kaak verroerde zich
niet.
Nog eenssmeekte mijnheer door
een blik.
PatsNieuwe oorvijg Eveneens
vruchteloos.
„Eugenie, gij verdient de vijf gulden
verhooging niet! beteekende een ern
stige blik van den meester.
De meid begreep ongetwijfeld dit
verwijtzij ging een stap terug, spuwde
in hare handen en hare ruwe hand
oplichtend riep ze
„Daar dan, oude aap
Deze keer gehoorzaamde de kaak.
III.
„Eugenie, je kunt binnen acht dagen
vertrekken schreeuwde mijnheer Pros
per, bevend door den slag.
„Ach mijnheer", stamelde de keuken
meid, „u hebt beloofd..."
„Ja... maar dat „oude aap Waar
hebt u mij „oude genoemd
„Dat deed ik om mij aan te zetten
zonder dat zou ik nooit geslaagd
zije
Mijnheer Prosper scheen getroffen
door deze verklaring.
„Is dat waar", vroeg hij op gerust
stellenden toon dus gij hebt dat niet
gedacht, Eugenie?"
„Wel zeker niet, mijnheerBoven
dien op den leeftijd van mijnheer...*
„Waarlijk op mijn leeftijd past „oud"
ook nietWeest gerust, meisje, ik zal
je behouden... Maar als ik een vol
gende. keer nog eens uwe diensten
noodig mocht hebben, noem mij dan,
om u aan te zetten, eenvoudig maar
„aap
voor hetgeen verder met hen zou
gebeuren,
De menschen waren op
Besloten werd, dat de prauw zou
doorgaan naar Endeh, om genees
kundige hulp te halen de gewon
den zouden dan te Waingapoe ach
terblijven en sameD met den genees
heer den 23en met het stoomschip
Mossel naar Endeh vertrekken Doch
het noodlot scheen de menschen te
achtervolgen. De prauw, die met een
beetje goeden wind binnen 24 uur
te Endeh had kunnen aankomen,
deed er 4 dagen over en arriveerde
eerst den 21 sten. "Wel aarzelde de
militaire commandant alhier eerst om
den dokter te zenden, omdat het zeer
wel mogelijk was, dat hij de boot
te Waingapoe zou misloopen, doch
da dringende wijze waarop het ver
zoek om hulp was gesteld, gal den
doorslag
Eenige uren later begaf dr. De la
Parra, vergezeld van een ziekenop
passer en goed voorzien van medi
cijnen en ververschingen, zich op weg.
Maar ook hier liep alles tegen. Na
slechts een paar uur zeilen ging de
wind liggen en kon de prauw niet
vooruit, zoodat de dokter eerst 2
etmalen na vertrek te Waingapoe
aankwam hier moest hij vernemen
dat ds Paketöoot reeds naar Endeh
was vertrokken, met de gewonden
aan boord.
Den 2l8ten kwam de Mossel hier
aan.
De sergeant Muller lag in zijn hut.
Hij had dus nog wat comfort, doch
Sanmoredjo, nog steeds met de lans
in zijn hals, en zijn kameraad, wiens
naam ik niet weet, hadden een plaats
aan dek gekregen, precies als gezonde
menschen, met dit verschil, dat zij
heel veel, te veel bekijks hadden.
Toen zij vernamen dat de dokter
naar Waingapore was en zij daarom
moesten doorreizen naar Timor-Koe-
pang, kwam er even een mismoedige
trek op hun gezicht, meer niet. Aan
boord had men erg met hen te doen,
en, hoewel er voor hen geen zieken-
kost was voorgeschreven (te Wainga
poe waB men bevreesd dat daarop
bemerkingen zouden vallen, omdat
verstrekking van ziekenkost voor een
inlandsch soldaat 75 ct. per dag
extra kost), werden hun toch ver
verschingen toegediend.
Yan een der stuurlieden vernam
ik, dat de civiel, en militair resident
van Timor en Onderhoorigheden,
kolonel Van Rietschoten, die van een
inspectiereis terugkeerde, zóo met
hen ie doen had, dat hij een gedeelte
van den nacht aan dek verbleef, om
uit te kijken naar de van Endeh
uitgezonden prauw. Den 25sten No
vember arriveerde de Mossel ie Timor
milfën gediend en nog nooit een glim
lach gewaagd had ja, hij zou vinden,
dat hij tot den rang van een alle-
daagschen, gemeenen huisknecht be
hoorde af te dalen, indien hij de on
beschaamdheid beging te glimlachen, in
welke omstandigheden dan ook. Maar
nu had het heel weinig gescheeld.
Ternauwernood ontkwam hij het ge
vaar, door, over het hoofd van den
Graaf, naar een bijzondere leelijke
schilderij te kijken.
De Graaf nam zijn dapperen klein
zoon van het hoofd tot de voeten op.
„Denkt gij, dat gij het zoudt kun
nen vroeg hij barsch.
„Ik geloof het wel," hernam Cedric.
„Ik ben sterk, ik ben al zeven jaar'
dat weet ge. Leun aan den anderen
kant maar op uw stok en aan dezen
kant op mij. Dick zegt, dat ik veel
spierkracht heb voor een jongen van
zeven jaar.
Hij zette een vuist en bracht die
aan den schouder, om de door Dick ge
prezen spieren te laten zien en hij deed
dat met zulk een ernstig gezicht, dat
de knecht het noodig achtte weer
heel strak naar de leelijke schilderij
te kijken.
„Goed," zei de Graaf, „probeer het
dan maar."
Cedric gaf hem zijn stok aan en be
gon bij het opstaan behulpzaam te zijn.
Gewoonlijk was dat het werk van den
langen huisknecht en deze moest menig
ruw woord, menigen vloek aanhooren,
wanneer de Graaf onverwachts een
aanval van pijn kreeg. In den regel
was de Graal niet bijzonder beleefd
in zijn spreken en de lange huis
knecht stond in zijne deftige livrei
meer dan eens te sidderen en te
beven.
Heden echter kwam er geen vloek
over zijne lippen, hoewel de jichtige
voet hem nog erger pijn deed dan ge
woonlijk. Hij wilde een proefneming
doen. Langzaam stond hij op, en legde
zijne hand op het kleine schoudertje,
dat hem zoo moedig werd aangebo
den. De kleine Lord Fauntleroy deed
voorzichtig een stapje vooruit en hield
het oog op den zieken voet gericht."
„Leun maar gerust op mij", sprak
hij met bemoedigende opgewektheid.
„Het zal wel gaan, ik zal heel lang
zaam loopen."
Had de huisknecht naast hem geloo-
pen, dan zou de Graaf meer op dezen
en minder op zijn stok geleund heb
ben. Toch behoorde het bij zijne proef
neming, dat zijn kleinzoon goed zou
voelen hoe zwaar hij was. En dat
gewicht was waarlijk geen kleinigheid;
na een stap of wat werd het kinder
gezichtje'rood van inspanning en het
hartje klopte met verdubbelde slagen
maar hij hield zich dapper en dacht
aan Dick, die immers zijne spierkracht
zoo geroemd had.
„Leun maar gerust", herhaalde hij al
hijgend. „Ik kan het best uithouden,
als het niet te lang duurt
Het was geen verre afstand van de
bibliotheek naar de eetkamer, maar
Cedric vond dat het erg lang duurde
eer de groote stoel aan het hoofd van
de tafel bereikt was. Bij iederen stap
scheen de hand op zijn schouders
zwaarder, zijn gezichtje warmer en zijne
ademhaling benauwder te worden
maar aan opgeven dacht hij niet eens.
Hij spande zijne krachten tot het ui
terste in, hield het hoofd rechtop en
sprak den naast hem voorthinkenden
Giaaf moed in.
„Doet uw voet erge pijn als gij er
op staat?" vroeg hij. „Hebt gij hem
wel eens in warm water met mosterd
gehouden Dat deed mijnheer Hobbs
toen hij zich zoo bezeerd had. Arnica
moet ook wel goed helpen...."
De groote hond wandelde langzaam
met hen mede en de huisknecht volgde.
Soms kwam er een zonderlinge uit
drukking op diens gezicht, wanneer hij
zag hoe de kleine man zijn best deed
en met hoeveel goeden wil hij den
zwaren last bleef torschen. Ook de
Graaf wierp telkens een zijdelingschen
blik op het blozende ventje.
Toen zij de eetzaal binnentraden,
zag Cedric, dat het een ruime, indruk
wekkende mooie zaal was, en dat de
knecht, die achter den stoel aan het
hoofd van de tafel stond, met alle
aandacht naar hen keek, alsof hij zijne
eigene oogen niet vertrouwde.
Eindelijk was de stoel bereikt. De
hand werd van zijn schouder genomen
en de Graaf zette zich voorzichtig
neder.
Cedric haalde Dicks zakdoek te
voorschijn en wischte zich het voor
hoofd af.
„Het is warm van avond, is het
niet?" zei hij. Misschien h-bt gij be
hoefte aan vuur omdat uw voet pijn
doet. maar ik heb het erg warm."
„Dat komt omdat gij zwaar werk hebt
gedaan", zei de Graaf.
„Wel neen", hernam lord Fauntleroy,
„zwaar werk was het niet, maar ik ben
toch warm geworden. In den zomer
kan het licht gebeuren."
En hij s'.rcik zich met de:i prach-
tigen bonten zakdoek zoo hard hij kon
langs het voorhoofd. Zijn eigen stoel
was aan de andere zijde van de tafel
geplaatst, tegenover zijn grootvader.
Het was een groote armstoel, voor een
vrij wat zwaarwichtiger personage be
stemd dan hij was. Al wat hij tot nu
toe gezien had de groote kamers
met de hooge plafonds, de zware ge
beeldhouwde meubels, de lange huis
knecht, de reusachtige hond, de Graaf
zelf, alles in éen woord had afme
tingen, wel geschikt om het kleine
ventje te doen gevoelen, dat hij nog
heel erg kk-in was. Maar dat hinderde
hem volstrekt niet. Hij had zich zeiven
nooit bijzonder gewichtig gevonden en
was volkomen bereid zich te schikken
naar de omstandigheden, al deden die
hem ook in het niet verdwijnen.
Misschien had hij er nooit zoo klein
uitgezien als nu hij daar in dien groo-
ten stoel aan het eind van de tafel
zat. Hoe eenzaam de Graaf zijn leven
ook sleet, wilde hij, dat alles op deftige
voet ingericht bleef. Hij was zeer op
zijn diner gesteld en alles moest vol
maakt in orde wezen. Als Cedric naar
zijn grootvader keek, viel zijn oog op
het flikkerende, glinsterende kristal,
het prachtige, ouderwetsche zilver,
waarvan de glans zijne kinderoogen
bijna verblindde. Voor een toeschou
wer ware het een aardig tooneel ge
weest de groote, deftige kamer, de
bedienden in livrei, de schitterende
verlichting, de sierlijke tafel, de bar-
sche oude edelman aan het hoofd van
den disch en het kleine jongetje aan
het andere einde. Het middagmaal
was een voornaam punt van den Graaf
en het was een zeer voornaam punt
voor den kok, of zijr.e schotels den
gestrengen heer smaken zouden of niet.
Heden scheen diens eetlust een weinig
beter te zijn dan gewoonlijk, misschien,
omdat hij iets anders had om over te
denken dan de smaak van verschil
lende sauzen en den geur der „entre
mets". Zijn kleinzoon hield zijn ge
dachten bezig. Hij keek» hem voortdu
rend aan en al sprak hij zelf niet
veel, hij wist den knaap aan het praten
te houden. Hij had nooit gedacht dat
zulk kinderlijk gebabbel lum werkelijk
genoegen zou doen, maar Cedr'c ver
baasde en vermaakte hem tegelijkhij
dacht aan de daareven genomen proef,
toen hij den kinderschouder zijne
zwaarte had doen gevoelen, alleen om
te zien hoever de moed en de volhar
ding van den knaap zouden gaan.
Wordt vervolgd