Een sluwe OplicMsler.
Mengelwerk.
Koopt en laat werken bij
hen die adverteeren in
„DE VOLKSWIL",
het meest gelezen
en sympathieke blad
van Zeeland.
kleinen naar de vogels, die zij nimmer
hoorden, het welvende groen, dat zij
nooit zagen, lieten hen, voor wie
een straat de verste horizon was tot
nu toe, slop en steeg het gewone
uitzicht, de wijde, wijde vlakte zien,
vol stralenden zonneglans, Zij dach
ten zich dra heerschertjes over vel
den en bosschen, de lammen en
kreupelen, die nu immers voortbe
wogen in zachtsnellenden vaart, waar
anders zij kropen in dompige kamers
en morsige plaatsjes. Vol ademden
de borstkasjes, blij schitterden de
oogen en onbewust doortrilde een
korten tijd hen het geluk om te mo
gen leven.
De eigenaars van de wagens,
nieuwsgierig naar den uitslag, hoor
den van hun chauffers opgewekte
verhalen van kindervreugde en kin
derdankbaarheid. De wantrouwige
moeders hoorden gij weet, er is
een draad- en stroomlooze telefoon
van de arme van het geluk en
de blijdschap der kleine toeristen.
En toen de volgende maal weer
de auto's zich op de aangewezen
plaats verzamelden, stonden er, be
halve de uitgenoodigden, heel wat
meer moeders met hun misvormde
kleinen, moeizaam geduwd in oude
kinderwagens, gedragen, zelfs straten
ver Aan het stuurrad ditmaal de
eigenaars zelfs, terwijl in de wagen
vrouw of dochter of verloofde de
„honneurs" waarnam!
Het ritje is geworden week aan
week een feest van licht en ruimte,
een feest ook van liefde.
Met. luttel-moeite werd èn geluk èn
gezondheid gebracht daar waar schier
geen straaltje van vreugdezon door
dringt, een vèruitstralende lichtedag
in duistere kinderleventjes.
Verdient het Duitsche voorbeeld
niet, dat het ten onzent worde na
gevolgd Verhelderen van donker-
trieste jeugd, blijheid brengen aan
misdeelde kinderen, het is ongetwij
feld een der mooiste hoeken van het
groote veld der liefdadigheid En
zal niet menig automobilist er trotsch
op kunnen zijn de wagen, die hem
zoo veel en groot genot heeft in
dienst te stellen van het lijdende kind
van den arme?
Dat hij vooraf al verzekerd is van
de onmisbare hulp der vrouw, zie het
spreekt wel vanzelf.
Een prachtig rijtuig hield stil voor
de woning van Dr. P., een specialli-
teit in de behandeling van zenuwlij
zijn ingenomenheid met familieleden
in den regel aan den dag legt. Hij,
de edelman, had het grootste gedeelte
van zijn vrijen tijd gebruikt om met
hen te kibbelen, hen uit het huis te
jagen en hun leelijke scheidwoorden
naar het hoofd te werpen zij haatten
hem dan ook allen uit den grond van
hun hart.
„Iedere jongen houdt van zijn
grootvader," vervolgde Lord Fauntle-
roy, „vooral, wanneer die zoo goed
voor hem geweest is als gij voor mij."
Wederom kwam er een zonderlinge
uitdrukking in de oogen van den ouden
heer.
„Zoo sprak hij. Ben ik goed voor
u geweest
„Ja zeker," gaf Lord Fauntleroy
vroolijk ten antwoord „ik moet u nog
wel bedanken uit naam van Bridget
en de appelenvrouw en Dick."
„Bridget!" riep de Graaf. „De ap
pelenvrouw Dick
„Ja," begon Cedric hem uit te leg
gen, dat zijn diegenen voor wie gij mij
al dat geld gegeven hebt ik meen
het geld, dat mijnheer Havisham had,
en dat ik mocht hebben als ik graag
wilde."
„O riep zijne Lordschap, „bedoelt
gij dat Het geld, dat gij gebruiken
mocht zooals gij wildet. Daar zou
ik wel eens wat meer van willen
hooren. Wat hebt gij er voor ge
kocht
Hij fronste zijn zware wenkbrauwen
en keek het kind doordringend aan.
ders. Eene dame van ongeveer 40 jaar,
zeer elegant gekleed, verliet het rijtuig
en belde.
„Wie kan ik aandienen, mevrouw
vroeg een lakei.
„Gravin Kadoux," antwoorde de
bezoekster zeer uit de hoogte.
De lakei boog als een knipmes, en
liet de dame in het salon, waar zij
zich in den armstoel liet neervallen,
die de dokter haar aanbood. De be
roemde specialiteit was een eerbied
waardig grijsaard met een zachtzinnig,
ernstig voorkomen.
De gravin verborg haar gelaat in
haren zakdoek. Eindelijk begon zij met
de grootste inspanning
„Dokter, het hart brak mij, toen ik
dit huis betrad ik dacht het te be
sterven. Hoe gelukkig zijn de moeders,
die u niet kennen.
Mijn zoon, mijn eenige, de vreugde
mijns levens, heeft zijn verstand ver
loren. Mijne vrienden hebben mij ge
raden u te raadplegen op u is mijn
eenige hoop gevestigd iedereen roemt
uwe kunde,"
„Och ik weet slechts luttel, me
vrouw," antwoordde de dokter, met
een bescheidenheid, die oprecht ge
meend was. „Ik heb mijn leven be
steed om de zielsziekten te bestudee-
ren een enkel maal worden mijne
pogingen met goeden uitslag bekroond,
maar in de meeste gevallen vermag ik
letterlijk niets."
„Ontneem mij de hoop niet, dokter,
eene moeder klemt zich aan een stroo-
halm. Mijn kind is nog zoo jong
nauwelijks achtien. Zijn hoofd is lang
zamerhand in de war geraakt. Eerst
werd hij menschenschuw en zocht de
eenzaamheid toen werd hij ontzaglijk
prikkelbaarde minste tegenspraak
deed hem in woede ontsteken. Een
idéé fixe vervolgt hem hij wil geld,
altoos maar geld hebben. Geld, helaas,
ik zou millioenen willen geven, als
ik hem weer bij zijn verstand zag."
„Dus rijksdomswaanzin," zeide de
dokter, „dat is een ernstig geval."
„Ik kan hem niet langer in huis
houden, er zouden ongelukken gebeu
ren. 't Stuit mij tegen de borst mij van
hem te scheiden, maar de familie dringt
er ten sterkste op aan, ik heb haar
beloofd mijn ongelukkig kind hier te
brengen en hem geheel onder uwe
behandeling te stellen."
„Zooals u wilt, mevrouw.
„Ik zal hem u nog heden brengen
vandaag luistert hij nog naar mij, mor
gen zal ik misschien niets meer op
hem vermogen. Belooft u mij, hein
te genezen, dokter
„Ik kan niets beloven. Maar ik zal
alles doen, wat menschelijkerwijze
mogelijk is."
De gravin droogde hare tranen.
„Ik beveel u hem ten zeerste aan,"
zeide zij opstaande „ik ben weduwe,
mijn zoon is mij alles."
„Mijn intendant zal bij u komen, om
met u over het pension te spreken."
Zij vertrok. Een uur later stond haar
rijtuig voor de deur van een juwelier
in het „Palais Royal."
De eigenaar van het magazijn en
zijn bediende een jongmensch van 18
jaar, haastten zich om de orders van
mevrouw te vragen.
„Laat mij eens de diamanten parure
zien, die ik gisteren heb uitgezocht."
Hij was bepaald nieuwsgierig te we
ten, waarop het kind zichze'.ven ge-
tracteerd had.
„O", zei Lord Fauntleroy, misschien
weet gij niets van Bridget en Dick
en de appelenvrouw. Ik vergat, dat
gij zoover van hen afwoont. Het waren
groote vrienden van mijMichaël had
de koorts moet gij weten, en rheuma-
tiek."
„Wie is Michaël vroeg de Graaf.
„Michaël is de man van Bridget en
zij waren in groote zorg. Als een
man ziek is en twaalf kinderen heeft,
dan begrijpt gij,~hoe zwaar dat is, en
Michaël drinkt nooit borreltjes. En op
een avond, toen mijnheer Havisham
bij ons was, stond Bridget te schreien
in de keuken, omdat zij niets te eten
hadden en de huur niet konden be
talen en ik ging naar haar toe en
mijnheer Havisham liet mij terug halen
en zei, dat gij hem geld voor mij ge
geven had. En ik liep zoo hard ik
kon naar de keuken en gaf het haar.
En toen was alles in orde. En Bridget
kon hare oogen nauwelijks gelooven.
Daarom ben ik u ook zoo dankbaar."
„O zoo," zei de Graaf met zijn
diepe basstem, „was dat een van de
dingen, die gij voor u zeiven gedaan
hebt En wat nog meer
Dougal was naast den grooten stoel
gaan zitten, zoodra het kind er op
had plaats genomen. Telkens had hij
den kop opgebeurd en Cedric aange
keken, alsof hij belang stelde in het on
derhoud. Dougal was een ernstige hond,
„Mevrouw heeft dus besloten haar
te nemen vroeg de juwelier.
„Misschien- Ik zal nog eens zien,"
antwoordde de gravin, zoo achteloos
mogelijk. „De diamanten zijn zeer
fraai."
„Mevrouw, 't zijn diamanten van
het zuiverste water, uitnemend gesle
pen mevrouw, deze parure heeft haar
wedergade niet."
„Ik geloof u op uw woord en ik
neem haar mede. Laat uw bediende
met mij mederijden, dan zal mijn inten
dant de rekening betalen, 't Is immers
180.000 frs., niet waar
„Dat is de prijs; hier heeft u het
juweelkistje. Ik hoop, dat mevrouw
mijn magazijn weer spoedig met een
bezoek zal vereeren," voegde de win
kelier er zeer beleefd bij en geleidde
mevrouw naar het rijtuig, waarin zij
met den bediende plaats nam.
Naar huis," zeide zij tot den koet
sier.
De paarden brachten het rijtuig in
draf naar het huis van den dokter;
dadelijk werden de beide bezoekers
in de wachtkamer gelaten.
„Wacht even hier," zeide de gravin
tot den bediende.
Zij begaf zich naar het studeerver
trek van den dokter.
„Dokter, hij is in de wachtkamer,"
fluisterde zij, „hij weet niet, waar ik
hem gebracht heb. Ik heb hem beloofd,
dat ik hem geld zou geven, veel
geld, en hij is mij gewillig gevolgd.
Ik geef hem nu geheel aan u over.
Maar hij moet mij niet zien heengaan."
De dokter opende eene zijdeur.
„Gaat u dan maar hierdoor," zeide hij.
De gravin drukte hem snikkende de
hand.
„Och, dokter, als u hem zijn ver
stand hergeeft, zal eene moeder u
zegenen."
Zij verwijderde zich ijlings. De woor
den van de gravin hadden den dokter
tot in het diepst zijner ziel geroerd.
„Arme vrouw," mompelde hij en
ging zijn patiënt opzoeken.
De bediende van den juwelier zat
in de illustraties te bladeren. Toen de
dokter binnentrad, stond hij op.
„Blijf maar zitten, waarde heer,"
zeide de dokter op kalmeerenden toon,
„u bekijkt zeker de gravures."
„Ja, mijnheer, ja."
„Nu, ik zal u niet storen ga gerust
uw gang."
„Is mevrouw tevreden vroeg de
winkelbediende.
„Zeer tevreden, 't bevalt haar uit
stekend. Zooeven heb ik haar nog ge
sproken."
„Des te beter. We zullen altoos ons
best doen, het haar naar genoegen te
maken."
„Dat pleit voor uw goed hartu
zult naar spoedig weerzien."
„Bij ons in het magazijn hebben wij
niets liever."
„Hoe vindt u deze illustraties?"
„Zeer mooi."
„Ik zal u nog andere laten zien."
„Neen, Iaat ik u niet ophouden, ik
heb zelfs ook niet veel tijdmijn pa
troon wacht op mij."-
„Laat hem maar wachten."
„Ik zou gaarne zoo spoedig moge
lijk geld hebbenmevrouw heeft u
zeker de som genoemd, honderd tach
tig duizend francs."
te groot en te deftig om van 's levens
verantwoordelijkheden niet diep door
drongen te zijn. De oude Graaf, die
Dougal goed kende, had hem stil
zwijgend gadegeslagen. De hond was
volstekt niet gewoon zoo spoedig ver
trouwelijk met iemand te worden en
het verbaasde den Graaf, toen hij zag
hoe rustig het dier Cedrics handje op
zijn kop liet rusten. Op ditzelfde
oogenblik sloeg de groote hond een
ernstig onderzoekenden blik op 'tkind
en legde daarna met stille waardig
heid zijn grooten leeuwenkop op Lord
Fauntleroy's fluweelen kieltje.
Den nieuwen vriend zacht met het
kleine handje streelend, ging Cedric
voort
„En dan DickGij zoudt zeker
ook van Dick houdenhij is zoo
rechtuit."
„RechuitWat bedoeld gij daarmee
vroeg de Graaf.
Lord Fauntleroy moest zich even
bedenken. Hij wist zelf niet precies
wat hij er mee bedoelde. Hij had
altijd verondersteld, dat het eene lof
spraak was, omdat hij Dick dat woord
in dien zin had hooren gebruiken.
„Het beteekent, geloof ik, dat hij
nooit iemand zou willen bedriegen,"
riep hij, „of een jongen slaan, die
kleiner was dan hij, en dat hij de
laarzen van zijne klanten heel mooi
poetst en maakt dat zij blinken. Hij
is schoenpoetser van zijn ambacht."
En is hij een kennis van u, wezen
lijk zei de Graaf.
„Ze heeft mij opgedragen u die ter
hand te stellen."
„U is zeker haar intendant?"
„Juist."
„Die gravin is zeker zeer rijk?"
„Zeer rijk en u ook."
„Ik Als ik geld had zou ik hier
niet zijn."
"U zult het worden."
„Dank u, 'tis zeer vriendelijk van
u; intusschen zou ik zeer gaarne wil
len, dat u mij de factuur voldeed."
„Dadelijk. Intusschen zal ik u
een glas argeade laten geven.
Dit was slechts een voorwendsel om
zich even te kunnen verwijderen en
zijne helpers te roepen. Hij drukte op
een knop er verschenen twee oppas
sers hij wenkte hen, dat ze in het
vertrek zouden blijven.
„Mijnheer, u is wel vriendelijk,"
zeide de winkelbediende, „maar ik
heb geen dorst, ik heb haast, geef mij
dus de 180,000 frs., dan kan ik gaan."
„U zoudt de gravin een groot ver
driet doen," antwoordde de dokter
„dat heeft ze zooeven verzekerd."
„Hoe zoo
„U heeft immers de gravin innig lief?"
De winkelbediende zette groote oogen
op.
„Heb je nu eindelijk gedaan
vroeg hij. „Ik heb geen tijd mij hier
voor gek te laten houden. Ik moet
het geld hebben of de diamanten."
„Morgen. U blijft hier logeeren, men
zal u een zeer elegante kamer geven."
„Hier logeeren? Ben je gek?"
„De gravin verlangt het."
„Je begint me al mooi te vervelen
met je „gravin."
„De gravin is toch uwe mama?"
„Nu nog mooier, mijn mamaeene
dame die ik slechts tweemaal heb ge
zien."
„Verloochen toch uwe moeder niet.
Ongelukkig kind, zij aanbidt je,"
riep de dokter, denkende dat zijne
patient zieker was dan hij eerst dacht.
„Die scherts gaat te ver," zeide de
winkelbediende, „lk wil het geld en
dadelijk ook, anders haal ik de politie
dat zullen we toch eens zien
Hij wilde het vertrek verlatende
beide helpers grepen hem.
„Laat mij losriep de winkelbe
diende en verdedigde zich zoo goed
hij kon.
„Schelmen, ge hebt mij in een hin
derlaag gelokt. Canaille
„Houd u bedaard, anders laat ik
„Hij is een vriend van mij," her
nam zijn kleinzoon. „Niet zóó oud
als mijnheer Hobbs, maar toch ook
oud. Hij is mij nog een presentje
komen brengen, een oogenblik vóórdat
het schip uitzeilde."
Hij stak zijn hand in den zak en
haalde er een keurig opgevouwen,
rood voorwerp uit, dat hij met een
uitdrukking van bewonderende liefde
bekeek en voor zijn grootvader uit
spreidde. Het was de zijden zakdoek
met de gele hoefijzertjes en paarden-
kopjes.
„Dit bracht hij mij," vertelde de
jonge Lord, en ik zal het trouw be
waren. Men kan het om den hals
dragen of in den zak steken. Hij kocht
het voor het eerste geld, dat hij ver
diend had, nadat ik Jack afkocht en
hem de nieuwe borstels gegeven had.
Het is een aandenken. In het horloge
van mijnheer Hobbs heb ik een versje
laten schrijven „Als gij dit ziet, ver
geet gij mij niet." Zoo dikwijls ik
dezen zakdoek zie, zal ik aan Dick
denken."
De gewaarwordingen, die den Hoog
geboren Graaf van Dourincourt ver
vulden, terwijl hij naar zijn kleinzoon
zat te luisteren, zijn voor geene be
schrijving vatbaar. Hij was niet iemand,
die zich zoo heel licht over het een
of ar.der verbaasde, want hij had heel
wat van de wereld gezien maar wat
Ihij daar vernam was zoo iets nieuws,
dat hij niet wist, hoe hij het had en
eene allerzonderlingste aandoening in
u een stortbad geven."
De winkelbediende geraakte thans
buiten zich zelf van woede.
„Laat me los, dat ik dien ouden
gek den hals omdraai
„Geef hem maar een stortbad.
Hoe hij zich ook te weer stelde
het hielp hem allemaal nietsmen
bracht hem in de badkamer en een
der bedienden haastte zich hem een
stortbad toe te dienen. De arme win
kelbediende riep om hulp eindelijk
was hij geheel uitgeput en weende
bitter.
„Schrei, arme jongen, dat zal je
goed doen."
„Wat zal men van mij denken
snikte de arme bediende„men zal
mij voor een dief houden."
Toen hij kalmer werd, liet de dok
ter de kraan sluiten.
Een oogenblik lieten de helpers
hem los en de winkelbediende vluchtte
op de plaats en beproefde het huis
te verlaten.
In een oogwenk had men echter
weer gevat.
„Breng mij het dwangbuis," zeide de
dokter, „en zet hem dan in de cel."
Den volgenden morgen las de dok
ter onder het genot van een geurig
kopje thee zijn dagblad. Onder „Aller
lei" vond hij het volgende
„Gisteren heeft er een hoogst bru
tale diefstal plaats gehad bij een ju
welier van het Palais Royaleen zoo
genaamde gravin Kadoux heeft een
zeer kostbare parure meegenomen
de winkelbediende vergezelde haar er»
moest het geld in ontvangst nemen.
Deze laatste is niet teruggekeerd
misschien is hij vermoord, men ver
diept zich in gissingen.
De courant viel den dokter uit de
bevende handen en hij belde
„Laat dadelijk no. 5 uit de cel."
„Dat meent u toch niet, mijnheer,"
zeide de oppasser, ,,'t is een hoogst
gevaarlijke krankzinnigehij zal ons
allen nog vermoorden."
„Ga en doe wat ik zeg."
Zoodra de winkelbediende zijn vrij
heid herkreeg, wilde hij zich op den
dokter werpen.
„Schelm," riep hij, „ik ben voor
altoos mijn goeden naam kwijt 1"
„Neen vriendlief," antwoordde de
dokter, „we zijn beiden het slachtof
fer van een sluwe oplichtster, eene
vrouwelijke flesschentrekker," en hij
reikte hem zwijgend de courant.
zich voelde opkomen.
Hij had nooit veel om kinderen
gegevenhij was altijd zóó vervuld
geweest met zijne eigene genoegens,
dat hij nooit tijd had gehad, eenig
acht op hen te slaan. Toen zijne
eigene zonen klein waren, had hij nooit
belang in hen gesteld hoewel hij
zich herinnerde, dat hij Cedrics vader
toch wel een aardig ventje had ge
vonden. Hij was zoo zelfzuchtig ge
weest, dat hij nooit 't genot had gekend
onbaatzuchtigheid in anderen op te
merken hij had nooit geweten hoe
teer en trouw en liefhebbend een
rechtgeaard kind wezen, hoeveel lieve,
hartelijke opwellingen het hebben kan.
Een jongen was in zijn oog altijd een
lastig, zelfzuchtig, gulzig en luidruch
tig schepsel geweeststrenge tucht
had hij als een eerste vereischte be
schouwd en zijne beide oudste zonen
hadden hun onderwijzers en gouver
neurs heel wat moeite berokkend
over den jongste kon hij zich niet
herinneren ooit veel klachten gehoord
te hebben het bestaan van dien knaap
had zoo weinig voor hem gehad. Het
was nooit in zijn ziel opgekomen, dat
hij van zijn kieinzoon zou houden
hij had den kleinen Cedric laten halen,
omdat zijn trots als edelman hem er
toe noopte. Was die jongen bestemd
om mettertijd zijne plaats in te nemen,
dan wilde hij zijn ouden naam niet
aan den lachlust prijs geven, door dien
na te laten aan een onbeschaafden
Amerikaanschen burgerman.
Wordt vervolgd.