No. na Zaterdag 6 Januari 1912. 3e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting-: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. W? Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. 1911. Zij hebben hun volle gerechtigheid gehad. DE VOLKSWIL EEDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DEIIKKEKIJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. De tijd heeft vleugelen. Vraag het den Ouden van Dagen maar eens af of ze zich nog niet herinne ren of het gisteren pas gebeurde, dat ze aan de wieg hunner kinderen Btonden, de kleinen taterend over den vloer hoorden dribbelen. Op adelaarswieken is die tijd van hen heengesneld In een ommezien was telkens weer een jaar voorbij, snel, och zoo snel. En zooals voor ODze oudjes de dagen der jeugd nooit terugkeeren, keert voor ons 1911 niet weer. De tijdstroom gaat rusteloos voort en als zandkorrels bij een berg gevoegd sluiten de vervlogen jaren zich aan bij de eeuwen, die voorbij gingen. Al verraste ons het einde des jaars nog, toch had dat niet behoe ven plaats te vinden. Immers niet plotseling moesten we •r van scheiden, daar het ons als bij gedeelten seconden, minuten, uren, dagen, weken, maanden ont viel. Elk der twaalf maanden, die voorbij vlogen, waren evenzoovele waarschuwende gezangen, die als om strijd het „Mementomorie", ons aller devies, rondbazuinden, door feiten verduidelijkt, waar de tijd zijn zeis door zooveel idealen, door zoovele ons dierbare levens haalde. Doch het leven met zijn vele be- •lommeringen en behoeften had ons zoo ingezwolgen, dat van stilstaan geen sprake was, geen tijd tot vra gen reizen we, hoe ver is de reis, beantwoordt die aan het doel Sterker nog werden we vi.n het naderend einde des jaars verwittigd door de natuur om ons heen. De gerijpte oogst werd binnen gebracht; de bladen verkregen allerlei tinten, verbraken den band met den boom, die ze deed groeien, om bij den zachtsten adem des winds her- en derwaarts verspreid te worden. Overal een langzaam wegsterven, scheiden, ontbinden. Wie toen nog niet gevoelde, dat het scheiden werd van een aan lief en leed zoo rijken jaarkring, waar van een menschenleven er zoo wei nige telt, voorwaar die was wel ziende blind. De laatste dag des jaars. 't Was of elk opschrok en terugkeerde tot bezinning, Te laatste dag des ouden jaars, was 't niet een flauwe voor stelling voor den laatsten dag des levens Hier de vraag wat nu En daar dezelfde. En zoo als aan de sponde van het scheidende leven het laatste ademtochtje beluisterd wordt, zoo leant ook thans zich het oor om de laatste trillingen van de twaalf mid dernachtelijke slagen op te vangen, wier geluidgolvingen, breeder en breeder wordend, verzwakken, weg sterven onder de zege wenscheu waarmee het Nieuwe Jaar reeds ingezet is De Koning is dood, Leve de Koning 1911 is nog niet koud of 191*2 wordt met gejuich ingehaald en zooals alles wegdoemelt in de herinnerin gen, zal het ook met den pas afge sloten tijdkring gaan. IJdele mensehen Als aan een plechtanker klemmen we ons nu vast aan 1912. En bedenken doen we niet, dat we daarbij ankeren, in drijfzand, dat wijkt voor elke druk, steeds, altijd, zonder ophouden, alles verzwelgend, tot velen onzer er het leven by boeten Pas is een jaar met al zijn te leurstellingen voorbij of nieuwe ont werpen maksn we voor wat hetzellde loon in den schoot zal werpen. Zoo zijt gij, ik, zijn wij allen, die ons mensehen noemen. Dat 's ons aller zwakke kant. Maar in dezelfde mate Neen Hoe hooger we als mensch staan, hoe meer we onze zedelijke roeping bewust zijn, hoe meer we streven naar waarlijk mensch zijn d w.z. uiting ie geren aan de edelste tochten des harten, mede werken tot het worden dezer aarde, tot een meer gelukkig verblijf vau de kinderen van den Grooten Vader, voor wien de lengten van Eeuwen zinken in het niet. 1912! Met innigen dank, met eer bied zetten we in u onze eerste schreden, zooals het vrome hart het huis des Heeren binnentreedt. Elke gave, door u ons verleend, aanvaarj den we zco, als van den Gewijden Disch de bete broods genomen wordt, de teug wijns uit den Beker, 1912! U treden we in met levensmoed enstervensmoed, want dwazen zouden we wezen, waar we ons alleen met de eerste aangordden. Immers de Groote Maaier maakt evengoed als wij zelf zijn ontwerpen voor het ingetreden jaar, heeft zijn getallen, van wie onzer vallen zullen onder de scherpte van zijn zeis, vastgesteld 1912 U treden we niet in zonder onze beste wenschen tot den Alzege- naar op te zenden voor elk onzer lezers, voor hen en hun dierbare gezinnen. Zonneschijn, stoffelijk wel zijn, bij vriendelijk verkeer, waar- dcering zij voor hen weggelegd bij een bloeiende gezondheid. En mochten er in de gelederen vallen, dat het er dan zijne dappere 8tryders, omgeven van vrienden en vriendinnen, wien de overtuiging van een vervulde plicht de reis, die ons allen wacht, zooveel lichter maakt Redactie. 0 Wij schreven de vorige week dat, als het onrecht ten hoogste is geko men, het moet gaan dalen, dat er als dan eene kentering moet volgen. We schreven toen ook, dat onze be proevingen in 1911 eigentlijk boven- menschelijk waren geweest, en dit wegens de pogingen ons wegens een valschen eed in rechte tegen ons ge daan en waarvoor we de bewijzen hadden overgelegd, ons wegens het straf vragen bij de Koningin tegen een ambtenaar wegens een ingediend las terlijk ambtsrapport, te veroordeelen tot hooge boeten, gevangenisstraf en ontzetting uit het ambt. En dat, terwijl naar recht wij dank hadden verdiend wegens het openbaren van eerlooze karakters in overheidspersonen. En bij die, welke openbaar werden 'kwa men nog zoovele andere. Toch bleven we onder dit alles op gewekt van harte, omdat we steeds voor oogen hadden eenige woorden der Schrift, en we daaruit wisten, dat al die zedelijke gruwelen op slot van rekening zich zouden wenden tegen onze belagers. Maar uit diezelfde woorden der Schrift vernamen we ook, dat, als eens de tijd zou gaan aanbreken van het graven der kuil voor onze belagers, de bovennatuurlijke steun in onze be proevingen ons zou ontvallen omdat alsdan niet meer noodig en wij weder zouden vallen onder de wet der ge wone natuur. Welnu, doordat we steeds kalm ble ven en dit, terwijl ons zenuwgestel zooveel druk heeft moeten ondervin den, was de gewone wet der natuur dat bij het komen van de kentering ons bloed, door de zenuwen ziek ge maakt, ons lichamelijk geheel van streek zou maken. Dit laatste nu is geschied in het laatst van 1911 en Oude- en Nieuw jaar konden we niet eens naar de kei k gaan, wat nog nimmer gebeurd is. Geheel afgemat zijn we geworden zooals we het eens geweest zijn in Arnhem in den dienst der liefdadig heid, maar we vertrouwen dat alles wel weder spoedig in orde zal komen, want O. L. Heer weet, dat we geen vacantie kunnen nemen, en we zijn er zelfs blijde om, omdat het een bewijs is, dat op de onnatuurlijke vervolgin gen die we hebben ondergaan, gaat volgen de straf van den wrekenden arm Gods. Ha, die heeren hoog en zeer- en weleerwaarden denken dat zij, omdat zij een zwart kleed dragen, hunne ziel ook zwart moet zijn en dit naar recht. Maar die heeren zullen uit hunne dwaling worden opgeschrikt, als zij voor den Eeuwigen Rechter worden geroepen. In Christus' tijd werd er ook zoo gedacht door de heeren van het San hedrin, mensehen van hetzelfde karak ter als die eerwaarden en handelende uit dezelfde beweegredenenmaar Dante ontmoet ze in den achtsten kring, zesden omgang, van de hel, in de sfeer van den Looden Monniks dracht, alwaar worden gestraft de Hui chelaars. Dante's gedachte is steeds, dat de mensch wordt gestraft en beloond i n hetgeen hij kwaad of goed heeft ge daan. En zinnebeeldig ziet hij de straf van de huichelaars in dezen vorm Wij hebben er gepleisterd volk ge vonden, In d'Omgang klagend en langzaam van schreden, Moe van gelaat of al zijn krachten zwonden, Met pijen door hun kappen laag begleden Op d'oogen, daar mij van een vorm gebleken Als voor Cologna's monniken ge sneden. Van buiten goud, dat zij 't gezicht bestreken, Maar binnen gansch van lood, zoo zwaar te dragen, Dat die van Frederik daar stroo bij leken. O mantel, die vermoeit ten eeuw'- gen dage We zijn blijde, dat op de zedelijke beproevingen is gevolgd eene lichame lijke beproeving, omdat onze belagers nu, als eenmaal hun straf begint, niets hebben om zich te verontschuldigen. Niet dat we verlangend zijn naar eens anders ongeluk, neen, we kunnen nu eenmaal voor ons zelf geen kwaad met kwaad vergelden, maar we staan op het standpunt van de rechtvaardig heid, en dit standpunt verlangt, dat, ter wille van het evenwicht in de zedelijke orde het 'kwaad wordt ge straft in hetgeen het heeft gewild, op dat het evenwicht wordt hersteld. Het heeft tegen ons gewild ziels-, brood- en ambtsroof, wat erger is dan bloed- moord, en dit onder vrome maar ge wild leugenachtige voorwendsels. Het heeft tegen ons de oprechten en een- voudigen van harte trachten op te zet ten, door hen wat goed is voor te houden als kwaad, en wat kwaad is voor te houden als goed, opdat zij in twijfel zouden komen over wat goed en kwaad is, wat gelijk staat met het misbruik maken van het vertrouwen, dat de eenvoudigen van harte stellen in hunne zieleherders. Ha, die zieleherders, die zelf geen enkele reden durven opgeven, waarom zij ons hebben belaagd, gepleisterde graven, waarover Christus negenmaal het wee heeft uitgeroepen, zielemoor- denaars in het groot wat zij hadden gewild maar niet bereikt, omdat het is geweest, alsof over onze bevolking een buitengewone genade was uitge deeld, opdat zij in staat zou zijn het valsche van het ware te onderscheiden. Ha, die mijnheer Leijten, die mijn heer Hopmans, wat zal het sterven u eenmaal moeilijk vallen, als ge in uw sterfuur voor oogen hebt het misbruik van uw ambtsplicht Ha, die mijnheer Brouwers, die mijnheer Ongena, die mijnheer Schets, wat zult ge antwoorden aan den Eeuwigen Rechter, Die zich niet laat bedriegen, als Die uw leven u voor houdt in helder licht? Ha, die mijnheer Ambtsrapport, wat zult ge antwoorden, als ge zult wor den verwezen naar de Sfeer der Dwaal lichten, waarin worden gestraft de Valsche Raadgevers in staatszaken Ha, zij hebben hun volle gerechtig heid gehad, en daarop niets afgekort door verontschuldiging aanbieden of door bij wijze van boetedoening in de boeten bijdragen. Zij zullen hun volle gerechtigheid ontvangen, doch niet zooals wij als eene beproeving in Gods hand, maar als een straf van den wrekenden arm Gods. ff Onze beproeving is voor ons ge weest een eer, omdat, als God iemand voor iets groots uitkiest, Hij hem Zijn stempel opdrukt, en deze stempel is het kruis. Maar die straf van den wrekenden arm Gods is geen eer, zij is een smaad en een onuitwischbare smet der ziel, want de Hemel, waar alle smetten worden uitgewischt, is voor den Looden Monniksdracht niet. We vernamen onlangs van iemand, die het kerkhof te Milaan bezocht had, dat daar boven een graftombe een trap staat. Op de bovenste trede staat Christus, en beneden ligt een bisschop, door Christus er af geworpen. De ^isschop heeft een gescheurde H. schrift in de hand, en het opschrift luidtHeb Ik u dat geleerd Wat een schoone les voor geeste lijken, die de hun voorgehouden les „Leer van Mij, dat gij ootmoedig en zachtmoedig van harte zijt" verachten Hiermede nemen we afscheid van onze belagers en laten ze verder aan Gods wraak over. Hel zijden Koord bij de (liiiieezen. O Een der zegenrijkste gevolgen van de Chineesche revolutie voor de Chi- neesche burgers is naar door een Chi- neesch diplomaat geschreven wordt, daarin te zien, dat de verschrikkingen van het zoogenaamde „zijden koord", d.i. van den zelfmoord, door de revo lutie ten einde komt. Ieder Chinees van aanzien en invloed moest er dagelijks op verdacht zijn, dat hem het „paleis" (daarmee is de keizerlijke familie be doeld) door een bediende met de vrien delijkste woorden een zijden koord gezonden werd, welke het vreeselijkste wapen van de Mantsjoekeirers was. Zij verstonden hei voortreffelijk zulk een schrikbewind in te richten dat geen mensch het gewaagd zou heb ben, ook maar in 't geringste daar tegen op te komen. Het zijden koord was een vreese- lijk symbool, dat overal waar het heen gezonden werd, ontzetting veroorzaakte Het koord kwam sluipend, zonder schriftelijke mededeeling van het doel, alleen de boodschapper sprak enkele bemoedigende woorden, als hij den heer des huizes, voor wien het bestemd was, het koord overhandigde. Ten slotte deed hij er nog een keizerlijken groet bij en verdween dan. De met het koord „gelukkig gemaakte", wist wat hij te doen had, als hij niet wilde worden gevangen genomen en niet vreesde voor de vreeselijke wraak der machthebbers. Den dag na het bezorgen van het zijden koord kwam dezelfde keizer lijke beamte in 't huis om met vrien delijke glimlachen te vernemen naar den „welstand" van den heer. Wee hem, als hij dan niet reeds dit aard- sche tranendal verlaten bad, hetgeen door de huisgenooten aldus werd uit gedrukt, dat hij geheel geleefd had naar den wil van zijn heer. Hierbij werd bijzondere nadruk gelegd 'op het woord „had" om te kennen te gev.en, dat het leven voorbij was. Door spionnen werd vastgesteld of die ver zekering wel in overeenstemming was met de feiten in het ander geval werd het huis overvallen, de huisheer in den kerker gesleept en zijn vermogen verbeurd verklaard. Bijzondere gunstellingen kregen in de plaats van het zijden koord, de

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1912 | | pagina 1