w?
Een verkeerd streven.
No. 117.
Zaterdag 23 December 1911.
3e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Ismeria.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnemeut per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrij© Woord en voor dien van Adrertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
Evenals vorig-e jaren
kan men voor fO.25, mils
k contant, een Sieuw-
jaarswensch plaatsen van
5 regels.
Kerstlegende, door Henri.
o
Den ganschen avond had de H.
Jozef de straten van Bethlehem door
kruist, kloppend van deur tot deur,
om gastvrijheid voor den guren nacht
te vragen. Maar overal was hij met
ruwheid afgewezen.
Zoo kwam hij aan het laatste huis
van Davids stad. Indien men ook daar
geen medelijden met hen had, zouden
zij Jozef en zijne maagdelijke moe
der den nacht onder den blooten
hemel moeten doorbrengen....
Hij klopte aan en trad binnen, ter
wijl hij den toom van zijn lastdier in
de hand hield.
Een bleeke vrouw lag op een rust
bed uitgestrekt; naast haar zat een
meisje van omstreeks twaalf jaar.
Zij was een godvreezende vrouw,
die sedert jaren aan het ziekbed ge
kluisterd lag. Maar zij was geduldig
in haar lijden en vertrouwde op den
Heer.
Nauwelijks had zij de stem van Jozef
vernomen, toen zij haar dochter bevel
gaf, vader te toepen en hem te ver
zoeken, den reizigers nachtverblijf te
verleenen.
Het kind sprong op en verdween
door de achterdeur. Spoedig kwam
zij terug, vergezeld van een man, die
er norsch uitzag. Jozef begreep, dat
deze de vader des huizes was en
herhaalde zijn verzoek en de zieke
vrouw voegde er nog een goed woordje
bij. Maar ruw wees de man de rei
zigers af.
Troosteloos wilde Jozef weerverder
gaan, toen opeens het kleine meisje,
dat door de achterdeur het huis ver
laten had, op hem toetrad.
Vergeef de hardheid mijns vaders,
goede man", zeide zij smeekend tot
Jozef. „Hij is boos, wijl moeder sedert
jaren ziek is en de Heer zijn gebed
niet verhoort... Maar zoo ik u helpen
kan..."
Jozef keek het kind verbaasd aan.
„Ik zoek een schuilplaats voor den
nacht, mijn kind," zei hij. „Wij zijn
hongerig en verkleumd en kunnen bijna
niet verder..."
Het kind wees in oostelijke richting
en hernam „Ginds op de vlakte staat
een grot, die ledig is, daar zult gij
ten minste beschut zijn tegen den
wind... Doch wacht even..."
Het meisje snelde heen en keerde
Jpoedig terug. Voorzichtig droeg zij
een groote kom in beide handen.
Zij trad op Jozef toe, die vermoeid
op zijn reisstok leunde, en zei een
voudig „Dit is versche geitenmelk,
ee is nog warm. Laat uw goede vrouw
hiervan drinken."
Jozef bood de kom Maria aan. Deze
ironk en glimlachte toen het meisje
vriendelijk tegen.
Daarna zetten zij hunne reis voort
ïaar de vlakte, waarde eenzame grot
itond.
Het meisje keerde bij haar moeder
weer en, haar streelend, riep zij uit
„O, moeder, wat was zij schoon
Zij was als een engel uit den hemel
en zij lachte mij, o zoo vriendelijk 1
toe... Och arme, nu moeten zij den
nacht in de koude, eenzame herders
hut doorbrengen... Mag ik hun mor
genvroeg warme melk brengen, moe
der
„Ja, Ismeria, antwoordde de vrouw,
„doe dat, maar zeg niets tegen vader.
Ga nu slapen, kind."
En mag ik ook dezen warmen doek
voor de arme vrouw meenemen, moe
der. Zij was, o zoo dungekleed."
De moeder glimlachte en knikte.
Het was de mooiste doek, dien zij be
zat, maar zij wist, dat zij hem niet
meer zou noodig hebben.
Het was middernacht. De kleine
Ismeria sliep en droomde van de won-
der-schoone vrouw, die haar zoo lief
tallig had toegelachen...
Plotseling werd zij wakkereen
heldere lichtglans vervulde haar kamer
en verblindde haar oogen zij stond
op en keek naar buiten. De hemel
was geopend en Ismeria zag talrijke
hemelsche scharen op de aarde neer
dalen ginds op de vlakte, boven de
eenzame grot, die zij den vorigen
avond den vermoeider, reizigers als
schuilplaats had aangewezen.... En
uit de verte hoorde zij zoete melodiën
als zij nog nimmer te voren vernomen
had.
Vol verbazing en vreeze zag Ismeria
dit schouwspel aan... En zie, plotse
ling werd het nog lichter in het ka
mertje, een Engel des Heeren stond
voor haar
En de kleine Ismeria viel sidderend
op de knieën. Maar de Engel zeide
tot haar
„Vrees niet, want den reinen en
zuiveren des harten behoort het Rijk
Gods en God heeft Zijn welbehagen
in de kleinen en nederigenKom en
volg mij
Dit zeggende, ging de Engel haar
voor en Ismeria, den mooien doek
harer moeder nemend, dien zij om
haar schouders sloeg, volgde den
hemelbode als in een droom
Bij de grot gekomen, steeg de En
gel omhoog en voegde zich bij een
groote menigte anderen van het Hemel
sche heir, die in de lucht zweefden,
God lovende en zingende
„Eere in de hoogste hemelen aan
God, en op aarde vrede aan de men-
schen van goeden wil....
Ismeria stond aan den ingang der
open grotzij waagde het niet, nader
te tredenZij sloeg bevend de oogen
op en zag in de grot dezelfde won-
der-schoone vrouw van den vorigen
avond, maar thans was zij nog on
eindig schooner en een lichtglans om
straalde haar hoofdEn op haar
schoot hield zij een wonder-liefelijk
Kindeke, Dat een glans in het rond
verspreidde, die alle licht overstraalde.
En naast het aanminnig Kindje stond
een man, de handen gevouwen, als
in verrukking. Het was de reiziger,
die haar vader om nachtverblijf ge
vraagd had.
En voor het Kindeke lagen drie
mannen, drie herders, in diepen oot
moed neergezonken.... Eindelijk ston
den zij op en namen hun herdersfluiten
en schalmeien en speelden de heer
lijkste liederen, dat wonder-schoone
Kindje ter eere.
Ismeria was op de knieën gezonken.
Maar niemand had haar aanwezigheid
opgemerkt. Doch toen de herders on
der lof- en dankgebeden heengingen,
knikte de heilige Vrouwe haar glim
lachend toe, nader te treden.
En Ismeria stond op, trad nader
en viel in de diepste aanbidding voor
het liefelijk Kindeke neer, dat haar o
zoo wondervol toelachteEn de
kleine Ismeria kon zich niet genoeg
verzadigen in den aanblik van het
Goddelijk Kind.
Eindelijk stond zij op en bood be
deesd de heilige Maagd den mooien
doek aan.
Glimlachend nam deze hem aan en
wikkelde daarin haar Kind
Daarop verscheen de Engel weer en
geleidde Ismeria naar huis
Thuis komende, vond zij haar vader
en moeder gezamenlijk God lovend
en dankende.
De moeder was plotseling van haar
ziekte genezen.
Ismeria vertelde hun opgetogen wat
zij gezien en gehoord had.
En toen de dag aanbrak, begaven
zij zich alle drie naar de groot, mee
nemende het beste, wat in hun arm
huisje te vinden was, om dit het Kindje
aan te bieden...
Uit de Toekomst hebben we dit feit
vernomen
dat de Ned. Herv. Kerk in Middel
burg met ingang van 1 Januari 1912
een kerkelijke belasting gaat heffen van
de leden dezer Kerk, en dat daartegen
eene beweging is ontstaan in deze rich
ting dat de leden dezer Kerk hun lid
maatschap van hunne Kerk per deur-
waardersexploit opzeggen.
We hebben daarin verder gelezen,
dat onder leiding van den heerjac.de
Lange en onder de leuze Geen God,
geen meester, in Middelburg eene
openbare vergadering is gehouden met
voor resultaat, dat een betrekkelijk
groot getal menschen zich hebben op
gegeven, om gezamentlijk per deur-
waardersexploit hun lidmaatschap dier
Kerk op te zeggen, en dat de Contro
leur van de Fittingswerken ook met
eene lijst daartoe is gekomen.
Deze beweging komt dus hierop
nederdat, ter wille van de persoon
lijke finantiëele bijdrage voor de kosten
van den eeredienst, velen niet langer
tot een Kerkgenootschap wenschen te
behooren.
Wij noemen deze bewegingeen
verkeerd streven.
Als katholiek staan we er natuurlijk
geheel buiten, maar, omdat wij zijn
man van geloof, zien wij gaarne, dat
er ook onder de niet-katholieken ge
loof is, omdat wij weten en aan ons
zeiven gevoelen, dat het geloof eene
kracht is om met opgewekt hait de
beproevingen des levens, die niemand
kan ontvluchten en ieder heeft al is
het ook niet voor ieder op dezelfde
wijze, te doorstaan en te overwinnen,
omdat wij weten, dat het geloof spreekt
door middel van het geweten, want
het geweten is niet anders dan de
stemme Gods^die tol de tnenschenziel
spreekt.
Het streven om zich buiten de of
eene Kerk te plaatsen onder de leuze
Geen God, geen meester, is een stre
ven vol zelfbedrog.
Immers,
Wat wil zeggen, geen God Dat
men met zijn verstand en zijn vrijen
wil niet wil erkennen een Schepper van
al het bestaande, een Belooner van
het goed en Straffer van het kwaad,
en Die daarbij allen tijd heeft, want
Hij heeft voor zich eene geheele
eeuwigheid. In dit laatste ligt de oor
zaak, waarom Hij naar 's menschen
opvatting zoo geduldig is.
Dit niet willen erkennen is een daad
van zelfbedrog, want, al meent men
werkelijk wat men denkt of zegt, de
menschelijke natuur handelt toch
in de richting van wel een God.
En dit is gemakkelijk te bewijzen.
Het ligt in de richting van wel een
God dat de mensch daden stelt of
van anderen daden wil, die zijn in
overeenstemming met het hebben van
een geweten. En een geweten hebben
veronderstelt het hebben van eene
onsterfelijke onstoffelijke ziel, waarin
de Schepper der ziel heeft ingescha
pen de natuurlijke begrippen van goed
en kwaad. Al wie tegen deze inge
schapen begrippen der ziel handelt
voelt zijn geweten spreken, hetzij dat
dit onrustig is, hetzij dat het zich
schaamt, en dit al weet geen ander
mensch er van, wat men heeft gedaan.
Dit spreken van het geweten is niet
anders dan de waarschuwende stem
Gods. Het is wel mogelijk, deze stem
des gewetens tot zwijgen te brengen,
maar ieder weet, dat de middelen
daartoe niet zeer aanbevelenswaardig
zijn, omdat ze bestaan in öf verdoo-
ving van de stem des gewetens door
voortdurende dronkenschap of derge
lijke middelen, öf met zelfbewusten
wil in het eenmaal gedane kwaad vol
harden, en daarin voortgaan.
Wie wil zeggengeen God, moet
ook, wil hij in denzelfden geest han
delen, zeggen en doenik wil geen
geweten noch in mij zeiven noch in
anderen, en hiermede zegt hijvan
mij zeiven ben ik gewetenloos, en te
gen daden van gewetenloosheid van
anderen kom ik niet op, omdat ik
geen gewetensdaden mag vragen van
anderen terwijl ik zelf met zelfbewus
ten wil geen geweten wil hebben.
Maar zijn het niet juist onder die
menschen van geen God, is gelijk geen
geweten, die niet het minst de gewe-
tenlooze daden van anderen beoor-
deelen Immers ja, maar daarmede
handelen zij tegen hun eigen
woord.
Het ligt ook in de richting van wel
een God dat de mensch streeft naar
beschaving van zijne zeden en van zijn
verstand.
En wat is deze beschaving van de
zeden en van het verstand anders dan
het streven, om den mensch te ver
heffen boven die dagelijksche behoef
ten, welke hij gemeen heeft met de
lagere schepselen En wat is het zich
verheffen boven het direct stoffelijke
anders dan het opgaan naar het on
stoffelijke Is de liefde, die een ouder
gevoelt voor zijn onschuldig kind, niet
reeds een opgaan naar het onstoffelijke
en is deze liefde iets anders dan het
spreken van de ouderziel tot den
Schepper van de kinderziel Want
ouderliefde bestaat niet in het bemin
nen van het vleesch en het bloed
en den uiterlijken vorm van het kind,
maar in het beminnen van de onzicht
bare ziel des kinds. Ais toch de ouder
alleen het uiterlijke in zijn kind be
minde, dan zou hij zijn kind alleen
beminnen, als hij het met zijne uiter
lijke zintuigen waarneemt, zooals dit
met de ouderliefde der dieren het ge
val is, doch het feit is, dat een ouder
ook zijn kind lief heeft al is het ver
van hem verwijderd, zelfs al heeft dit
kind hem yeel leed berokkend.
Het zich verheffen tot het onstoffe
lijke, het feit van de liefde van den
ouder jegens zijn kind, zijn daden,
die liggen in de richting van wel een
God.
We zouden hiermede kunnen voort
gaan, maar reeds genoeg om dit te
zeggen of de mensch al zegter is
geen Godzijn daden gaan in de
richtinger is wel een God, en dit,
omdat de geheele menschelijke natuur
belijdt haar Schepper en willens of
onwillens in Hem leeft en naar Hem
gaat.
Er is als leuze aangehevengeen
meester. Ook deze leuze is een vol
komen zelfbedrog.
Immers
Om te beginnen is ieder mensch
reeds meester over zich zeiven. Daarna
is hij meester over ieder en over alles,
waarover hij zeggenschap heeft, zooals
over zijne kinderen, over zijne bezit
tingen. En verder is hij meester over
zijne medemenschen, als hij hun geeft
of weigert zijn arbeid of zijne voort
brengselen.
MetGeen God geen meester, wil
men zeggennoch een onzichtbaar
noch een zichtbaar gezag, de mensch
heeft geen ander gezag dan zich zei
ven. Dit zou nog iets kunnen, als
deze mensch op zijn eentje woont er
gens op een verloren eilandje in de
Stille Zuidzee, maar zoolang hij met
en onder anderen leeft, zoolang is hij
willens of onwillens, reeds in zijn
broodverdienen, afhankelijk van ande
ren, die ook weder van hun afhanke
lijk zijn. En wat is deze afhankelijk
heid anders dan het willens of onwil
lens erkennen van een meester
Het zich van een Kerkgenootschap
los maken onder de leuze vanGeen
God, geen meester, is dus een daad
van zelfbedrog. Zich zeiven daarin
misleiden en anderen tot dit zich zei
ven misleiden overhalen noemen wc
een verkeerd streven.
Het zich van een Kerkgenootschap
los maken op grond, dat men daarin
niet vindt de bevrediging van de be
hoeften der ziel, is iets anders, maar
onder eene dergelijke leuze, of om
reden van niet te willen bijdragen in
de kosten der eeredienst, die toch ook
niet te groot zullen zijn en vooral niet
voor kleine beurzen, achten we eene
beweging van zeer laag bij den grond.
Omdat wij zijn tegen alles, wat den
mensch verlaagt, spreken wij ook onze
afkeuring uit tegen die laag bij de
grondschc beweging.
v. D.
Het Vrije Woord voor
Abonnés.
o—
Mijnheer de Redacteur
Beleefd verzoek ik u eenige regelen
te willen plaatsen in de Volkswil onder
het Vrije Woord, bij voorbaat mijn
dank dan.
STOPPELDIJK.
Laatst 9 December hadden wij Raads
vergadering. De Voorzitter opent de
vergadering en verzoekt den secretaris
de notulen voor te lezen, en vervol
gens vraagt de voorzitter de goedkeu
ring, dat is van de notulen der vorige
vergadering. Toen was aan de orde
goedkeuring van den ligger van wegen