w?
No. 110.
Zaterlag ^November 1911.
3e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
[lichting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
Stichter: H. A. van Dalsum.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B te Hulst.
Geen Gratie.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELOIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
—o
A. Documenten.
1. Het verzoekschrift aan de Konin
gin, geplaatst in de Volkswil van 10
uni 1911.
Het oordeel van het volk
.s machtig in mijn oog.
Agamemnon,
Koning van Argos.
Aan
Hare Majesteit de Koningin.
Geeft eerbiedig te kennen
Hendrik Albert van Dalsum, notaris
;n uitgever van het Weekblad „De
/olkswil". wonende te Hulst:
dat hij bij arrest van het Gerechts-
ïof te 's Gravenhage van 6 April 1911,
vaartegen de cassatie door den Hoogen
Raad is verworpen bij arrest van 29
Vlei 1911, is veroordeeld tot betaling
/an f 300 boete of 60 dagen hechtenis
[het maximum straf), ter zake, alsof
lij zich schuldig gemaakt heeft aan
smaadschrift, tweemaal gepleegd, tegen
Fs. van Waesberghe, burgemeester van
Hulst, in zijne hoedanigheid van hulp
officier van Justitie in de uitoefening
van zijn ambt
dat hij aan Uwe Majesteit eerbiedig
verzoekt hem gratie te verlee-
n e n van deze straf
dat toch door deze straf het rechts
gevoelen der bevolking alhier ten
zeerste in haar vertrouwen in de Justitie
is geschokt, en zij dan ook, bij wijze
van protest, de boete voor hem bij
eenbrengt gelijk zij reeds bijeen heeft
gebracht de boete, waartoe hij was
veroordeeld in de zaak pastoor Schets,
en waarvoor de Hooge Raad op 8 April
1911 de cassatie verwierp;
Dat een volksprotest tegen een rech
terlijke uitspraak, gewezen in eene
zaak waarvan alle stukken zijn open
baar gemaakt, zich uitende waardig,
kalm en beslist, cn dit ten bate van
iemand, die het vertrouwen des harten
heeft gewonnen, niet van een enkele,
maar van tienduizenden, voornament-
lijk wel wonende hier maar ook ver
spreid wonende op plaatsen honderde
uren van hier verwijderd, toch wel
voor hen, die eenige menschenkennis
en logica bezitten, het overtuigend
bewijs moet opleveren, dat deze rech
terlijke uitspraak is geweest onrech-
vaardig
dat hij voor zich persoonlijk van
deze uitspraak geen grief maakt of
meer maakt tegen de Justitie zelve,
omdat hij tot de overtuiging is geko
men, dat de wet een daad van laster,
mits in haar laagsten vorm van ge
heim, niet strafbaar verklaart, maar
wel het noemen van dergelijke
daad met den naam dien de daad ver
dient, en wel, omdat de Rechter de
wet moet toepassen, en in geen geval
de innerlijke waarde of billijkheid der
wet mag beoordeelen (artikel 11 Wet
Alg. Bep.);
dat hij het bewuste ambtsrapport
met den waren naam heeft genoemd
in het verzoekschrift aan Uwe Majesteit
van 29 Juli 1910, waarin hij aan Uwe
Majesteit straf heeft gevraagd voor den.
schrijver daarvan, doch van een straf
tegen deze is niets gebleken
dat hij bij een verzoekschrift van
denzelfden datum aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal in verband
met deze zelfde zaak een wetswijzi
ging heeft gevraagd, opdat men het
recht zou verkrijgen zich zonder wets
overtreding tegen geheimen laster te
verdedigen, maar de Tweede Kamer
hier blijkbaar niets voor voelt
dat er nu nog alleen overblijft be
roep te doen op Uwe Majesteit, om,
door een Koninklijke daad van recht
vaardigheid, aan het geschokte rechts-
vertrouwen voldoening te geven
dat deze Koninklijke daad bestaat
in de uitoefening van Uw recht van
gratie, ingevolge artikel 68 der Grond
wet
dat het hier gaat niet om het
belang van rekwestantzelf,
maar om een belang, dat raakt een van
de grondslagen van de maatschappij,
en wil dit: of Uwe Majesteit al of niet
bekrachtigt een daad van onrecht uit
gesproken als steunende op de wet,
en als onrecht bestempeld door eene
bevolking die vertegenwoordigt een
groot deel van een Uwer provinciën, en
tegen dit onrecht op wettige wijze
protesteert
dat toch als gevolg van die daad van
onrecht in eenen bijna dagelijks groo-
t.er worden kring Uwer onderdanen,
zich de overtuiging vastzetdat in
Nederland geen recht te krijgen is
dat ook ernstig is, dat deze over
tuiging zich vastzet in het buitenland,
met name in het Belgische Vlaanderen,
omdat ook hierin zijn arbeid, en spe
ciaal deze zaak, met aandacht wordt
gevolgd, met name in groote kringen
in het Duitsche Rijnland en Westfalen,
waarin zijn naam populair is, met
name zelfs in enkele deelen van Ame
rika en Canada alwaar het volkslied
ter zijner eere heeft geklonken in Ame-
rikaansche fabrieken
dat men nu wel kan zeggen, dat
Uwe Majesteit niets te maken beeft
met de rechtsovertuiging der bevol
king, maar wie dit zegt niet kan zijn
een vertrouwbaar raadsman voor Uwe
Majesteit
dat men ook wel kan zeggen, dat
het beweren van rekwestrant met de
waarheid in strijd is, maar wie dit
zegt doet dit dan óf te goeder trouw
door onwetendheid öf te kwader trouw
tegen de voor ieder zichtbare waar
heid in
dat hij niet zonder reden als motto
van het tegenwoordige verzoekschrift
heeft genomen een woord uit Eschy-
lus' treurspel, omdat dit woord bevat
eene door de Nederlandsche autori
teiten vergeten waarheid, en het is eene
zaak van algemeen belang wel te weten,
of deze door de autoriteiten vergeten
waarheid al of niet vergeten is door
het Gezag
dat hij heeft gemeend deze redenen
wel te moeten aanvoeren, omdat hij
een voorstander is de zaak te noemen
zooals ze is, iets, wat hij vermeent
dat aan Uwe Majesteit aangenaam moe
zijn, en dit te meer, omdat de be
wuste strafzaak en alle andere die
zijn voorafgegaan voor oorzaak heb
ben de strijd van recht, te-
genwillekeur, waarin rekwestrant
met de bevolking achter hem staan aan
de zijde van het recht, en beide vast
besloten zijn den rechtsstrijd tegen
willekeur voort te zetten desnoods tot
het bittere einde, want wij wenschen
hier niet langer buiten de wet gesteld
te worden gelijk dit het geval is ge
weest in den drieeeuwenlangen tijd
van officieel en officieus wingewest.
Hulst, 2 Juni 1911
't welk doende
getH. A. VAN DALSUM.
2. Het antwoord daarop.
De Officier van Justitie bij de Ar-
rondissements-Rechtbank te Middel
burg, bericht hiermede, namens den
heer Procureur-Generaal bij het Ge
rechtshof te 's Gravenhage, aan Hen
drik Albert van Dalsum, notaris te
Hulst, veroordeeld bij arrest van bo-
genoemd Hof d. d. 6 April 1911, dat
zijn verzoek om gratie is afgewezen.
Parket, Middelburg 27 October 1911.
De Officier van Justitie vnd.
get: VAN L1DT DEJEUDE, S.
Aan den requestant.
B. Aanteekeningen.
Het verzoek om gratie is alzoo af
gewezen.
De Koningin zelve weet van de
geheele zaak niets af omdat wij weten
uit een aan ons gericht schrijven uit
de onmiddellijke omgeving van Hare
Majesteit, dat dergelijke zaak behoort
tot de regeeringsaangelegenheden,
waarin dus in naam van H. M.
wordt beslist onder verantwoordelijk
heid van den betrokken Minister, in
deze dus van den Minister van Justitie,
welke is de heer mr. E. Regout.
De ministrieele verantwoordelijkheid
wordt getoetst aan het recht, de bil
lijkheid, de zedelijkheid en het Staats
belang (art. 18 wet 22 April 1855
St. 33).
Is door het antwoord het recht ge
handhaafd Het volksoordeel zegt be
slist neen. En deze ontkennende
beantwoording heeft in een steeds meer
grooter wordenden kring de overtui
ging vastgezet, dat in Nederland geen
recht te krijgen is.
Is door het antwoord de billijkheid
betracht? Deze vraag wordt beantwoord
door het antwoord op deze vraag Is het
billijk, dat een notaris, die met open vi
zier strijdt op volkomen belangelooze
wijze de eerste moet nog komen die
durft te zeggen, dat hij er voordeel,
hoe gering ook, bij heeft gehad
voor de zedelijke opheffing van eene
eeuwen lang stelselmatig verdrukte
bevolking, waarin zelfs de begrippen
van recht en liefde waren gestorven
toen hij den strijd voor haar begon,
f300 boete moet betalen, omdat hij
eeii ambtelijke daad van geheime laster,
door een ander openbaar gemaakt
op een openbare terechtzitting, bij
haren waren naam noemt en zich daar
tegen op wettige wijze verdedigt door
straf te vragen aan de Hooge Over
heid
Is door het antwoord de zedelijk
heid betracht Deze vraag wordt be
antwoord door het antwoord op deze
vraag: ls het zedelijk geheime laster in
ambtelijke bescherming te nemen
Is door het antwoord het Staatsbe
lang gediend Deze vraag wordt be
antwoord door het antwoord op deze
vraag Wat eischt het Staatsbelang
Het Staatsbelang eischt wat de eenheid
des Staats bevestigt, overeenkomstig
het doel van den Staat. Het doel van
den Staat nu is het algemeen wel
zijn te dienen door het brengen
en door het handhaven van den
rechtsvrede binnen en buiten. Wordt
de rechtsvrede hierin gehandhaafd
door daden, die het vertrouwen des
volks in de rechtspraak doen te loor
gaan
Omdat de Nederlandsche wet is ge
bleken zóó te zijn, dat men wel naar
de waarheid onderzoek mag instellen,
maar deze niet zeggen, geven we op
die vragen niet zelf het antwoord.
Laten we eens enkele opmerkingen
maken.
Veronderstel, dat in de Tweede Ka
mer der Staten-Generaal eens aan de
Regeering de vraag werd gesteld Is
het U bekend, dat er in binnen- en
buitenland veel wordt gesproken, dat
in Nederland geen recht te krijgen is,
en zoo ja, kunt U daarvan ook de
oorzaak noemen
Veronderstel, dat eens in 1913 bij
de wetgevende verkiezingen aan het
Nederlandsche Volk de vraag wordt
gesteld Kunt gij vertrouwen stellen in
eene regeering der politieke christe
lijkheid, bij welke het recht niet vei
lig is?
Een minister is heden minister en
morgen minister af. Maar de wil des
volks is onsterfelijk en tegen dezen
wil is niets bestand, geen keizers en
koningen, geen ministers en geen po
litieke potsenmakers, zoolang deze wil
des volks voldoet aan de eischen, die
hem stempelen tot een wil van God.
De Volkswil nu is het orgaan van de
zen wil des volks als een wille Gods,
tegen de Volkswil is gericht van den
beginne af tot nu de vervolging waar
van het antwoord op het verzoekschrift
eene episode is in den strijd, deze
vervolging is volkomen machte
loos.
Het antwoord op het verzoekschrift
is een daad van onmacht, want wat
wordt er mede bereikt? Volmaakt
niets ten bate van onze vervolgers,
maar wel is er dit mede bereikt: dat
onze vervolgers, door hun eigen
daad, het recht verbeuren op het
vertrouwen des volks, vermits onder
meer regeerders, die geen waarde hech
ten aan het oordeel des volks, het
recht verbeuren om naar recht
het getal maakt niet het recht regeer
ders te zijn.
Wij hebben ook door persoonlijke
bezoeken en door het overleggen van
stukken getracht den Minister van
Justitie te weerhouden van eene daad,
waarover eenmaal hij zich zal schamen
het heeft niet geholpen. Wij hebben
het onze gedaan, zoodat, als eenmaal
de dag van beschaming komt, nie
mand ons zal kunnen verwijten, dat
wij niet de volle waarheid hebben
blootgelegd en wel dit ter b e v o e g-
d e r plaatse.
Tijden hebben weer tijden en
wij hebben geduld. Wij zijn in Gods
hand, en, gelijk tegen ons uit de han
den zijn gevallen de knuppels en de
giftpijlen, zoo zullen ook tegen ons
uit de handen vallen de Ministriëele
portefeuilles. Dit laatste ter overwe
ging aan den Minister van Justitie, den
heer mr. E. Regout.
H. A. VAN DALSUM.
Op Vrijdag 20 October zeide mij nu
wijlen de heer A. van der Pluijm te
Sint-Jansteen, dien ik eiken Vrijdag
namiddag bezocht, dat Maandag, dus
16 October, een geestelijke bij hem
was geweest, die hem overhandigde
een afdruk van den Open Brief van
eenigen tijd geleden aan Mgr. P. Leyten,
bisschop van Breda, er bijvoegende
dat deze afdrukken waren gezonden
aan alle geestelijken en alle notabelen
van het bisdom, dat Mgr. er ziek van
was, dat deze van Dalsum met open
armen zou ontvangen, als hij door tus-
schenkomst van zijn pastoor-deken een
audiëntie wilde aanvragen. Die gees
telijke wilde niet hebben, dat zijn
naam zou worden genoemd, en zoo
wel de heer van der Pluijm als de
huishoudster hadden voor indruk, dat
die geestelijke gestuurd was, op
dat van Dalsum indirect het verlangen
van Mgr. zou vernemen.
Ik vertrouwde de zaak niet en dacht
aan eene poging tot bedrog van een
ouden man, met voor doel óf tot
broodroof door te denken, van Dalsum
durft toch niet naar den deken te gaan en
dan kan v. d. Pluijm nog worden over
tuigd dat v. D. in het onrecht is, óf
tot verdachtmaking met het oog op
1913 als ik wel naar den deken ging.
Ik ging daarop Zaterdag 21 October
's morgens rond half tien naar deken
Brouwers van Hulst, van wien ik voor
indruk kreeg, dat hij van een verzoek
tot hem te gaan niets afwist, tenzij hij
comedie speelde, en liet om 12 uur
een briefje bezorgen bij v. d. Pluijm,
dat ik de geheele zaak beschouwde
als een bedrog. Deken Brouwers ver
telde mij, dat er Dinsdag 24 October
eene vergadering zou zijn van de de
gens bij den bisschop, en dat hij deze
zou spreken over mijn verlangen om
met Mgr. te spreken.
Zondag morgen 22 October werd ik
verzocht bij v. d. Pluijm te komen, en
daar vernam ik, dat de geestelijke was
de brave pastoor Schets zelf, die in-
tusschen aan hem had gezegd, dat hij
zijn naam mocht noemen.
Van deken Brouwers, die Mgr. zou
spreken, vernam ik nog niets.
In de Volkswil van 28 October had
ik, met het oog op een eventueel on
derhoud met den bisschop, opgenomen
den brief van den Paus aan de Spaan-
sche bisschoppen en een woord van
dr. Schaepman, om daarmede te ken
nen te geven, dat de bisschop aan
m ij eerherstel moet geven volgens zijn
eigen cathechismus.
Heeft pastoor Schets, die het had
doen voorkomen alsof hij gestuurd
was, werkelijk daartoe door of van
wege Mgr. last ontvangen
Heeft deken Brouwers met den bis
schop gesproken, zoo ja, waarom ver
nam ik daarvan nog niets?
Van uit de fijne kliek is onder de
menschen gebracht, alsof ik aan den
deken om vergiffenis heb gevraagd
Daar is natuurlijk niets van aan, want
niet ik ben het, die anderen eer- en
broodroof, maar het zijn anderen die
het doen tegen mij. En zou er iets
meer onbeschaamd denkbaar zijn dat
i k vergiffenis vraag aan hen, die t e-
g e n m ij met voor doel tot eer- en
broodroof op de meest duivelsche,
listige wijze samenspannen
Wat moet ik nu hiervan denken
Ik kan mij vergissen, maar ik denk,
dat Mgr. er niets van weet, en dat de
deken hem op 24 October er niet heeft
over gesproken. En wel dit laatste
niet, omdat ik moet veronderstellen,
dat de Heeren er niet op gesteld zijn,
dat ik aan Mgr. de waarheid vertel,
die voor hem dit is de algemeene
indruk onder het volk verborgen
wordt gehouden.
Weet Mgr. er niets van, wat dan te
denken- van hem of hen die zijn
naam gebruiken bij een slinksche po
ging om tegelijkertijd èn broodroof te
bereiken èn eerroof bij het volk
H. A. VAN DALSUM.