De Volkswil
BIJVOEGSEL
De Yos Reinaarde.
van
van 14 October 1911.
De Volkswil
en de It evolutie.
m.
(Slot).
8. „Groens Christelijk historisch stand
punt heeft Groen in staat gesteld het
wezen en de strekking der Fransche
revolutie te doorzien. Onder deze re
volutie verstond hij niet een der ge
beurtenissen, waardoor verplaatsing
van het openbaar gezag teweeg ge
bracht wordtzelfs niet enkel den
omwentelingsstorm, welke in Frankrijk
gewoed heeft, maar de omkeering van
denkwijs en gezindheid, in geheel de
Christenheid openbaar; de ontwikke
ling van een volslagen scepticisme,
waarbij Gods Woord en Wet terzijde
gelegd is."
ad 8. We nemen weder nu van
deze verklaring akte. Dus het is niet
de Revolutie der geschiedenis, maar de
Revolutie in de geesten, die Groen
bedoelde als hij tegenover de Revolutie
stelde het Evangelie, en wel die, waar
bij Gods Woord en Wet ter zijde ge
legd is.
Maardit laatste was juist het
geval vóór 1789 in geheel West-Europa.
Ja, er werd in dezen tijd, den beroem
den pruikentijd, wel veel met Gods
Woord geschermd, doch ook voor dit
schermen geldt hetaan de vruchten
zult gij ze kennen.
En welke waren de vruchten van dit
schermen met Gods woord Was
toen waarlijk de godsdienst, blijkende
uit de Christelijke gezindheid in goede
zeden, in liefde en rechtvaardigheid
van de Overheid jegens den onderdaan
en van de burgers onderling, levendig
in een Evangelischen geest De be
kende feiten zeggen duidelijk neen.
Zij zeggen, dat het was een tijd van
lichtzinnige weelde bij den een, van
onderdrukking en armoede bij den an
der. Zij zeggen dat de godsdienst,
ook in Nederland, weinig liefde baarde,
en zeer zeker in de vruchten van gods
dienst en van naastenliefde (men denke
b.v. aan school- en kerkenbouw, aan
zending, aan liefdadige instellingen,
aan sociale instellingen tot onderlinge
hulp), niet in vergelijking kan komen
met die van heden.
Omkeering in denkwijze en gezind
heid in geheel de christenheid dit is
een soort groot woord zonder zin, im
mers men zou, om van omkeering
te mogen spreken, eerst eene verge-
1 ij k i n g moeten maken met het toen
en nu. Maar dit doet de Zeeuw niet,
en dit doen ook niet anderen, die hun
mond telkens vol hebben van de Re
4 FEUILLETON.
Volkslezing door L. M. DE BOER.
o—
„Kom binnen I zie, ik wensch, dat gij
«Van nacht hier blijft logeeren,
«Om morgen, met den dag, met mij
„Naar 't hof terug te keèren.
,,'k Heb onder al mijn maagschap geen,
„Daar 'k meer op kan vertrouwen,
„Dan u, neef Tibert, dien 'k gerust
„Mag als mijn vriend beschouwen.
„Zie, Bruin kwam vroeger hier, die
vraat
„En keek zoo kwaad uit de oogen,
„Dat ik voor alle geld en goed
„Niet met hem was getogen.
„Met u vertrouw ik mij gerust,
„En ga ik zonder zorgen.
„Blijf nu van nacht logeeren hier,
„Dan gaan we samen morgen".
„Neen neef!" sprak Tibert met
respect
„Ik zou het beter achten,
„Dat wij direct ten hove gaan
„Dan morgen af te wachten.
„De maan schijnt helder op de hei,
„En kan het pad ons wijzen.
volutie. Zij laten dan steeds het licht
vallen op het uiterlijke van den om
wentelingsstorm, maar doen dit niet op
den toestand vóór dien tijd. En dit
laatste met reden, wantals zij het
licht zouden laten vallen op den w a-
ren toestand in den tijd van het oude
regime, dan zouden de eigen vol
gelingen er van verschrikken en zich
gelukwenschen, dat -zij nu leven en
niet toen.
9. „Wij vermoeden dat de schrijver,
gelijk hij de strekking van de Revolutie
nog niet doorzien heeft, ook een an
dere opvatting huldigt omtrent het
Evangelie. Wij vermoeden dat hij er
onder verstaat de Bijbel, en wel de
Roomsche Bijbel naar de Vulgata.
Maar dat verstaan wij, op voetspoor
van Groen, onder het Evangelie niet.
Dat Evangelie wij merkten het vroe
ger reeds op beteekent oprecht
geloof, persoonlijke bekeering onder
werping aan Gods Woord en Wet,
aan elke Waarheid uit Gods Woord
afgeleid, aan elk gezag van Gods ge
zag ontleend, hartelijke omhelzing der
onveranderlijke waarheden der Her
vorming."
ad 9. Wij nemen weder nu van
deze verklaring akte. De Zeeuw laat
nu dus zelfs het Evangelie los, door
dat zij niet ziet op het geschreven
Evangelie (den Bijbel); maar op op
recht geloof enz. Goed, maar wie be
paalt de waarde van dit oprecht ge
loof, persoonlijke bekeering enz. Het
persoonlijk inzicht Een politiek par
tijbestuur? Eene deputatenvergadering?
De Heilige Geest Het zijn allemaal
woorden en nog eens woorden.
10. De artikelen der Declaration zijn
niet anders geweest dan woorden."
ad 10. Goed, maar deze woorden
zijn geschreven geworden in de grond
wetten van dien tijd, ze zijn terug te
vinden in de grondweiten van onzen
tijd, ze zijn terug te vinden in het open
bare en burgerlijke leven van onzen
tijd, ze zijn echter niet te vinden in
de wetten van vóór de Revolutie. Ze
zijn dus meer geweest dan woorden,
ze zijn geweest de uitdrukking van
levende daden, ze zijn geworden de
grondwet van den modernen tijd. De
Zeeuw in haar geheele slotartikel spot
met deze artikelen, ze spot daarmede
met de ontwikkeling van het natuur
recht toegepast op den tijd, waarin wij
leven, zij stelt zich daarmede bui
ten het moderne leven, dat ongetwij
feld naast veel licht ook veel schaduw
bevat. Maar in welken tijd der wereld
is er niet veel schaduw geweest naast
„Mij dunkt daar is voor ons geen tijd,
„Zoo goed geschikt tot reizen".
„Neen, beste neef!" sprak Rein,
„er kon,
„Ons iemand eens ontmoeten,
„Die ons geen goed deed, kwam hij ons
„Bij nacht soms voor de voeten.
„Blijf liever hier nog dezen nacht,"
„Maar Rein, wat zou ik eten,"
Zei Tibert, „als ik hier eens bleef;
„Dat moet ik eerst eens weten".
„Heb daarvoor geen zorgen, neef!
„Wel zijn de groenten pover,
„Maar zie je, lekk're honingraat
„Heb ik nog wel wat over.
„Met maat gebruikt bekomt hij goed,
„Zeg, wil ik je wat geven
„Ik mag ze zelfs niet ruiken, Rein
A bah om van te beven.
„Hebt gij niets anders meer in huis,
„Dan zulke zoetigheden
„Hadt gij nog maar een vette muis,
„Dan was ik reeds tevreden."
„Een vette muis?" riep Hein, „och
kom
„Je neemt me wis in 't ootje?
„Hier naast ons woont een paap, die
heeft
„Daarvan een aardig zoodje.
„Ze leven in een schuur; gij laadt
„Ze allen op geen wagen
I veel licht? Die tijd is er nimmer ge
weest, en zal voor den mensch o p
I aarde nimmer aanbreken, noch voor
iederen mensch afzonderlijk noch voor
groote of kleine volkeren.
11. „De Revolutie is het ongeloof
in stelselmaligen vorm."
ad 11. Hier hebben we het groote
woord dtr Anti-Revolutionaire Partij.
Wat is Revolutie? Revolutie is de
gewelddadige ommekeer van een
bestaande ordeze staat tegenover
geleidelijke ontwikkeling van een be
staande orde.
Er zijn meerdere revoluties geweest
dan de ééne.
Eene dergel ij ke revolutie
is ook geweest de Hervor
ming. Zij was een gewelddadige om
keer in den christelijken godsdienst.
En in deze revolutie is het verst
gegaan het Calvinisme. Want h e t
Calvinisme van Calvijn is
geen godsdienst, het is eene
menschel ij ke zedeleer ge
trokken uit het evangelie, en vooral
uit het Oude Testament, toegepast op
de rotte toestanden van^ zijn tijd.
Deze leerstellingen der hervorming
werden belichaamd in landswet
ten. Of zouden soms de leerstellin
gen voorgesteld door de Synode van
Dordrecht, de Augsburgsche Confessie,
de Anglikaansche Artikelen, geen Lands
wetten zijn Men heeft maar te zien
wie ze hebben vastgesteld en bekrach
tigd. Nog in het heden zien we, dat
de Koning van Pruissen als zoodanig
tevens is bisschop der Evangelische
Kerk van Pruissen, dat de Koning van
Engeland is hoofd der Anglikaansche
Kerk, de Czaar van Rusland hoofd der
Russische Orthodoxe Kerk. En nu is
dit de zaakdoor de godsdienst te
maken tot staatsinstelling, ontvangende
haar leer van staatswetten, moest na-
t u u r 1 ij k e r w ij z e de godsdienst
als een God dienen worden een
den wereldlijken Vorst dienen, en moest
dit na verloop van eenige geslachten
leiden tot een Ongeloof, ongeloof aan
een God als Schepper, Belooner en
Straffer, omdat de bedienaar van den
godsdienst was een staatsbeambte, en
de Staat het belijden of niet belijden
van den staatsgodsdienst beloonde of
strafte, hetzij in den vorm van boeten
of andere straffen hetzij in den vorm
van benoeming of niet-benoeming tot
landsbetrekkingen.
De onveranderlijke waarheden der
Hervorming: het is juist de Hervor
ming met haar staatskerk die
stelselmatig heeft gedreven tot
het Ongeloof.
De Hervorming maakte den gods
dienst tot eene staatsinstelling, de
Katholieke Kerk in de Middeleeuwen
maakte den Staat tot eene Kerkelijke
instellingde eerste was eene dwa
ling, maar de tweede was eveneens
eene dwaling. Beide dwalingen
hebben in den tijd der Hervorming met
elkaar gestreden om behoud en over
winning en beide met wereldlijke wa
penen. Tegenover deze beide dwalin
gen staat het natuurrecht met zijn
Staat en Kerk zijn beide van elkander
onafhankelijk ieder op eigen terrein,
op welk natuurrecht reeds Dante, niet
alleen dichter maar ook staatsman, heeft
gedoeld in zijn Divinia, als hij beider
„Ze drijven hem soms haast uit huis,
„Hoorde ik hem laatst nog klagen."
„De hemel sta mij bijReinaard
„Zijn daar zoo vette muizen
„Wel, beste Tibert is dat waar,
Woudt gij ze soms bepluizen
„Of ik dat wou och zwijg een muis
„Is juist mijn lekkerst beetje.
„Wist gij dat niet ik stel ze zelfs
„Ver boven 't fijnst soupeetje
„Doe mij pleizier en breng mij daar
„'k Ben de uwe, al mijn dagen!
„AI hadt gij ook met eigen hand
„Mijn vader doodgeslagen".
„Och neefdrijft gij met mij den
spot
„Neen ikGod moog me scha
den -
„Is 't waar Welnu, van avond nog
„Zal ik u gansch verzaden".
„Verzaden Rein dat ware veel,
„Dat kan nooit mog'lijk wezen
„Och kom gij houdt mij voor den
zot,
„Dat moet ik nu wel vreezen".
„Neen, beste Rein! waarachtig niet!
„Had ik een muis, zoo'n vetten,
„Ik gaf ze voor geen goud, ja zou
„Daarvoor mijn leven zetten
„Kom, Tibert! neem mij bij de hand;
„Ik zal daar heen u leiden,
onafhankelijkheid bepleitte door te
toornen tegen de vermenging van gees
telijk en wereldlijk gezag. Beide dwa
lingen hebben ook beide, de eerste
in de protestantsche landen, de tweede
in de katholieke landen, geleid tot het
Ongeloof. Door deze natuurrechtsleer
in p r a k t ij k zal de godsdienst komen
volledig op haar eigen terreindaad
van God en de zielen dienen.
Deze natuurrechtsleer, vergeten door
Protestant en Katholiek beiden, weder
erkend door de Fransche Revolutie,
die, na de Revolutie van priester en
vorst was die van het volk handelende
volgens zijn gezond verstand en als
een geheel volk in zijn gezond ver
stand wordt bezield en tot daden wordt
opgewekt ligt in deze bezieling de wil
van God heeft het godsdienstig
leven, daar te voren i n n e r I ij k ge
storven, weder tot nieuw leven ge
bracht. En als in Nederland, ook in
Protestantsche kringen, het godsdien
stig leven bloeiende is, dan heeft het
dit voor een groot deel te danken aan
het feitdat door de Fransche Revo
lutie in hare ontwikkeling de Staatskerk
is afgeschaft.
Deze afschaffing is een zegen voor
godsdienst en maatschappij, en deze
afschaffing te niet doen, hetzij van
de eenheid tusschen Kerk en Staat in
den vorm van Kerk als Staatsinstelling
(protestantsche dwaling), of in den
vorm van Staat als Kerkelijke instelling
(katholieke dwaling), doormiddel van
in andere vormen den godsdienst te
mengen in het politieke en maatschap
pelijke leven der burgers, is eene
reactie tegen die afschaffing en wel eene
reactiedie voor eindgevolg zal heb
ben het ongeloof, dat vóór de Fransche
Revolutie gewild was in de hoogere
standen, te brengen in de breede massa
der bevolking.
Is het aan de Kerk ernstig om in
onzen tijd den godsdienst God en
de zielen dienen te behouden, te
bevestigen en uit te breiden, dan moet
zij de teekenen des tijds willen ver
staan, en deze teekenen spreken de
gedachte, door Paus Pius X gelegd in
dit woord, de leuze van zijn Pausschap:
dat hij bij het leiden van de Kerk Gods
zelfs niet de geheime be
doeling wil hebben daar
mede wereldlijke doelein
den of part ij belangen te
dienen.
In het Nederland van onzen tijd ligt
echter zoowel bij de protestante als
bij de katholieke leiders de geheime
bedoeling, om door middel van den
godsdienst wereldlijke doeleinden of
partijbelangen te dienentegen
deze geheime bedoeling heeft
de Volkswil op de meest ondubbelzin
nige wijze partij gekozen, en hiermede
gaat zij wel tegen den stroom op, maar
met haar is het volksverstand en met
haar is de wil van God, die zich in
die teekenen des tijds uitspreekt.
In verband met dat woord van Paus
Pius X is niet onaardig het volgende,
dat we lezen in het Handelsblad van
4 October 1911, en dat het de inner
lijke gedachte van den Paus weergeeft
is voor ons een vaststaand feit.
Plus X over de wereldlijke macht.
De Miiaansche „Perseveranza" bevat
een bericht van haar Romeinschen
„Waar ik u gansch verzaden zal,
„Eer wij van hier nog scheiden."
„Ja ik, Reinaard aan uwe hand
„Toog ik rondom de aarde
„Zoo gaan wij dan wij talmen hier
„Te lang!" sprak vos Reinaarde.
De avond was intusschen gevallen.
Vlug en vroolijk trokken ze zamen op
reis en kwamen weldra aan het
schuurtje van den paap. Reinaard had
den vorigen dag het zijmuurtje onder
graven, en er een prachtigen haan
weggekaapt. Martinet, des paapen
zoontje, had nu voor de opening aan
den binnenkant een strik gehangen,
om den dief te vangen. Dit wist de
looze vos maar al te goed en sprak
vriendelijk
„Kom Tibert! zie, hier zijn wij al!
„Haast u maar vlug naar binnen
„En doe dan maar uw opperbest
„Een vetten buit te winnen.
„Hoor, hoe die muisjes piepen, neef!
't Is of ze naar u smachten.
„Verzadig u en kom dan weer
„Ik zal hier op u wachten.
„Wij gaan dan morgen naar het hof.
„Bevredig uw verlangen.
„Eet eerst, dan gaan wij saam naar
huis
„Mijn vrouw zal ons ontvangen."
„Moet ik daar door dit gat, Reinaard?
correspondent over een onderhoud dat
deze had met een hoogwaardigheids-
bekleeder van het Vaticaan, die on
langs door den Paus in audiëntie werd
ontvangen, en met hem de Romeinsche
quaestie en de wereldlijke macht be
sprak. Nu is het buitengewoon ka
rakteristiek te vernemen, welke inee-
ning Pius X heeft over de mogelijk
heid van het herstellen der wereldlijke
macht. Het blijkt, dat de Paus zich
volkomen heeft geschikt in het ver
lies daarvan, en zelfs hartelijk blij is,
met de andere lasten, niet ook die
der wereldlijke heerschappij te moe
ten dragen. Hij zeide, volgens de
„Perseveranza"
„Dan zijn er menschen, die mij graag
ook nog een wereldlijk rijk op den
hals zouden willen schuiven. Alsof
ik, arme, oude man, het niet moeilijk
genoeg hebHad ik een wereldlijke
macht, dan moest ik daarin thans con-
stitutionneel regeeren, moest ik niet
alleen afgevaardigden en senatoren
hebben, maar ook een kabinet met
ministers en onderstaatssecretarissen,
en bovendien moest de Kamer toch
door het volk worden gekozen. Wat
moest ik in dit geval met de wereld
lijke macht doen ik moest doen
wat mijn minister en afgevaardigden
en wat de kiezers wenschten. Zou
dat het aanzien van mijn geestelijke
waardigheid verhoogen Neen, neen,
ik wil geen rijk en wereldlijke macht,
die alleen last voor mij zou zijn
De publicatie dezer Pauselijke uiting
heeft in het Vaticaan een zeer onaan-
genamen indruk gemaakt, en kardinaal
Merry del Val heeft den mededeelza-
men Monseigneur beslist verboden,
nog meer gesprekken met journalisten
te houden.
Maar inmiddels worden de mede-
deelingen van de „Perseveranza" niet
tegengesproken.
CONCLUSIE.
De Zeeuw zou weerleggen onze
stelling: dat er geene tegenstelling is
tusschen de beginselen der Fransche
Revolutie en die van het Evangelie.
Zij doet het niet door wetenschap
pelijk onze stelling te weerleggen,
maar door weer te geven de beginse
len door Groen neergelegd in zijn tegen
de Revolutie het Evangelie, welke
beginselen zijn .die van de politieke
Protestantsche partijen in Nederland,
Wij hebben de door haar gegeven
gedachten weergegeven en beoordeeld.
Heeft zij de onze weerlegd
Hebben wij de hare weerlegd
Het antwoord laten we geven door
onze lezers.
Heeft zij niet de onze en hebben wij
wel de hare weerlegd, dan is de ge
volgtrekking dat onze stelling juist,
de hare onjuist is, en is de hare on
juist, dan is, na hoor en wederhoor,
op zakelijke wijze bewezen wat ons
doel is geweest in onze stelling van
geen Tegenstelling: dat de staatkun
dige tegenstelling, die Nederland Ver
deelt in een om met de Zeeuw te
spreken Rechts en Links, op een
misverstand berust.
Door dit misverstand weg te nemen
willen wij bevorderen den rechtsvrede,
die nu in Nederland is verstoord, en
wat zich doet 'gevoelen tot en vooral
op het platteland, in het verdeelen van
„Zeg, is dat wel te wagen
„Die papen zijn steeds vol bedrog
„Ik vrees voor hinderlagen."
Op Reinaards spottende vraag of
Tibert soms bang in 't donker was,
vermant deze zich, dringt haastig naar
binnen, doch voelt zich daar om den
hals bekneld in den strik, door Mar
tinet gespannen. Vreeselijk vangt hij
aan te krijten en te mauwen doch
geen worstelen baatde strik zat maar
al te vast om den hals.
„Vindt gij de muizen goed en vet,
„Neef Tibert smaak'lijk eten
zoo roept Rein hem spottend toe
„Och wist nu ook maar Martinet,
„Hoe gij daar waart gezeten.
„En wildbraat smuldet, wel te moe,
„Hij gaf u ongedwongen
„Daarbij gewis den saus nog toe
„'t Is toch zoo'n nette jongen.
„En, neef?., gij zingt?... sinds weken
niet
„Zongt gij zoo schoon als heden.
„Doet men dat ook aan 's konings
hof?
„Dat noem ik fijne zeden
„God gave dat ook Isegrim,
„Dat kreng der aterlingen,
„In zulk een vreugde, als gij daar hebt,
„Met u zijn lied mocht zingen