w No. 106. Zaterdag 7 October 1911. 3e Jaargang. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst. Richting-: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van persoon of partij. VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG. Gentschestraat C 7 te Hulst. Stichter: H. A. van Dalsum. Gentschestraat C 6 te Hulst. Gentschestraat B 4 te Hulst. De Volkswil en de Revolutie. DE VOLKSWIL REDACTIE: Abonnement per drie maanden NEDERLANDf 0.50. BELGIEfr 1.20. ANDERE LANDEN f 0.80. - Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven. Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voorden inhoud van het Yrije Woord en voor dien van Advertentiën. ADMINISTRATIE: DRUKKER IJ: Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur. Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25. I. Onder dezen titel tracht de Zeeuw, het Christelijk Historisch blad van Zeeland te Goes, in zijne nummers van 6, 14, 16 en 22 September 1911, te weerleggen wat wij hebben betoogd, dat er geene tegenstelling is tusschen de beginselen van de Fransche Revo lutie en die van het Evangelie. Gewoon als wij zijn van hoor en wederhoor zullen we de gedachten van de Zeeuw wedergeven en beoor- deelen, en we zullen dit doen, door de gedachten te nummeren en na elk nummer de beoordeeling te geven. 1Het is ongeveer zestig jaar geleden sinds Groen den strijd tegen de Re volutie aanbond, en in de tegenstelling „Tegen de Revolutie het Evangelie" de principieele scheidingslijn trok tusschen de aanhangers der beginse len van de Revolutie en de Evange liebelijders. „In die jaren zijn onder velerlei op zicht de tijden veranderd. De vijanden, tegen wie Groen optrad, zijn van het tooneel verdwenen. De denkbeelden, door hem bestreden, vinden thans schier geen verdedigers meer. Wie neemt het nu nog met eenige geest drift op voor de verklaring der rechten van den mensch Wie roemt nog in de heldendaden en de zegeningen der Fransche omwenteling?" De opmerking is van ons jongste Eerste Kamerlid prof. dr. H. Ravinck, in zijn Voorrede op de derde uitgaaf van Groen van Prinsterers standaard werk „Ongeloof en Revolutie (uitgave J. H. Bos, Kampen, 1904). En dan verder„Wie dweept nog met de leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap En wie waagt het nog, staat en maatschappij, taal en godsdienst, recht en zeden uit verdrag en overleg, uit een bewuste wilsdaad van den mensch te verklaren? Aide theorieën, waar vroegere geslachten mee dweepten en de oplossing van het raadsel des levens inzagen, zijn voorbijgegaan, en weggetrokken als nevelen voor de stralen der zon. Met de kentering der eeuw is er een ver andering ingetreden in heel het leven en streven der volken. „Rousseau- heeft voor Darwin, Kant voor Hegel, het deïsme voor het pantheïsme, het rationalisme voor het mysticisme, het optimisme voor het pessimisme plaats gemaakt, Nadat eerst vergeefs beproefd werd alle instellingen en verhoudingen op pelagiaansche wijze uit de wille keur van den mensch af te leiden, stelt men thans pogingen in het werk om alles deterministisch uit den onbe- wusten drang, uit het noodlot te ver klaren. De revolutie is na herhaalde mislukte proefneming in het stadium der evolutie overgegaan. „Toch is Groens werk daardoor in minst niet veranderd". Wat de geleerde schrijver der „Voor rede" hier in 't licht stelt is een feit dat door een ieder die zien kan als juist erkend wordt. De revolutie moge afgedaan hebben in haar ouden vorm, zij is overgegaan in de evolutie, en is als zoodanig nog veel gevaarlijker. Zij misleidt er meerderen in haar nieuwen vorm dan in haar oude gedaante. Een bewijs hiervoor levert de re dacteur van het weekblad „De Volks wil", de heer van Dalsum. Deze heer begon in zijn blad van 12 Augustus j.l. een artikelenreeks met 't vet op gedrukte opschrift„Er is geen tegen stelling tusschen de beginselen van de Fransche Revolutie en die van het Evangelie." ad 1. Wij zijn niet gewoon de za ken te beoordeelen naar wat er over wordt gezegd, maar zooals de zaak er ligt in zich zelve. Toen Groen zestig jaar geleden schreef had hij voor oogen de u i t e r- 1 ij k h e d e n van de Fransche Revo lutie, maar niet het innerlijke er van. De uiterlijkheden waren vervat in de ontwikkeling der rechtsideën buiten het natuurrecht om, door ons besproken in de tweede reden van tegenspraak der tegenstelling. Vóór de Hervorming was de na- tuur'rechtsleer de noodzakelijke conse quentie van het christendom, dat is, de rechtsleer door het Romeinsche Recht opgebouwd op de natuurlijke rede. En deze rechtsleer beinvloed door het christendom met zijne leer o. a., dat de mensch in al zijne levens omstandigheden zich te richten heeft naar de voorschriften, die hem van wege God door zijne rede bekend zijn gemaakt. Op dit „van wege God" had de grootste invloed de ééne christelijke kerk, waartoe toen behoorden alle christenen van West-Europa. Maar door de Hervorming werd de eenheid in dit „van wege God* verbroken en met gevolg, dat alleen'overbleef „door de rede" met een verdeeld „van wege God." In dit „van wege God" lag opgesloten, dat er zijn onveranderlijke natuurwetten die den mensch voor schrijven, dat hij in zijne verhoudingen tegenover de andere menschen niet is vrijgelaten, maar dat hem hiervoor van nature reeds voorschriften zijn gege ven, waarvan hij nooit zal mogen af wijken. Door het verbreken van de eenheid in het verklaren van het „van wege God" werd verbroken ook de rechtsorde van dien tijd, deed dit ver breken ontstaan eene nieuwe rechts leer, en deze nieuwe rechtsleer werd in hare ontwikkeling eene ontkenning van de onveranderlijke natuurlijke rechten die ieder mensch door zijn natuur van mensch-zijn heeft. Deze ontwikkeling heeft dezen weg gevolgd. Onze Hugo de Groot hield vast aan het natuurrecht, hield ook grootendeels vast aan de vóór de Hervorming aan genomen verhoudingen tusschen na tuurrecht en positief recht, zocht naar eene oplossing, waarbij de Staat in betrekking tot het recht zelfstandig stond, vond deze onafhankelijke grond slag van zelfstandigheid in de mensche- lijke rede, maar zag over het hoofd, dat de rede wel de bron is, waaruit wij het natuurrecht leeren kennen, maar dat dit kennen niet als de laatste bron kan worden beschouwd. Hobbes ontkent, dat de mensch van nature een sociaal wezen is, en in deze ontkenning komt hij er toe, dat de Staat is een persoonlijk heid, welke aller wil in zich bevat. Rousseau staat op ditzelfde standpunt, erkent wel dat elke rechtvaardigheid van God komt, die er de bron van is, maar God staat zoo hoog dat een Godsbestuur in de wereld eene on mogelijkheid is, waarom hij het volk beschouwt als eenige bron van alle wetten en rechten. Ook Kant staat op den grondslag, dat de mensch van nature geen sociaal wezen maar een vrij wezen is, dat de menschelijke rede in de wetgeving niet aan een hooger dan menschelijk gezag is onder worpen. Deze nieuwe rechtsleer met de ontkenning van het natuur recht leefde ten tijde van de Revo lutie, deze nieuwe rechtsleer was staats beginsel van vorst en macht vóór 1789 doch na de Hervorming. Maar naast deze ontkenning leefde in het volksverstand de practische er kenning van het natuurrecht, dit leven ontving in dien tijd eene bezieling al gemeen over heel West-Europa, deze bezieling was de drijfkracht tot om verwerping van alles, wat tegen de natuurlijke rechten inging, en door deze bezieling kwam in de wetgeving weder terug de natuur, die in den mensch ziet een wezen van ziel en lichaam, van vleesch en bloed, een sociaal wezen en niet een eenling le vende met en naast eenlingen, allen aan elkander verbonden door dwang geleid door enkelen. Hierin ligt het hart van de Revolutie: datzijinhet Staatsrecht weder terug bracht het natuurrecht door de rechtsscholen er uit verbannen. Door personen werd wel i n de Revolutie geënt een deel der rechtsleer waartegen de Revolutie inging, als Groen schreef was deze rechtsleer tegen de Revo lutie in de personen nog le vendig door erfenis en reactie, maar deze rechtsleer van ontkenning van het natuurrecht verdwijnt, in onzen tijd gaat de rechtsleer de richting uit van de erkenning, dat de mensch van na ture een sociaal wezen is dus met persoonlijke e n maatschappelijke natuurlijke rechten en plichten, en deze erkenning in onzen tijd is te dan ken aan de Revolutie. De Revolutie heeft deze natuurlijke rechten niet g e m a a k t, zij waren vergeten en zij heeft ze weder erkend, terwijl ze te voren door de rechtsleer waren ontkend. De geheele Déclara- tion is niets anders dan deze erkenning: daarom is het stand punt van Groen, die in de Revolutie ziet een Ongeloof waartegen het Ge loof stelling neemt, eene dwaling, vermits het in den geheelen opzet van de Revolutie niet ging om Geloof of Ongeloof, maar in de erkenning van de door de machtigen der aarde feite lijk en naar wetgeving ontkende na tuurlijke rechten van den mensch en van den burger. Hoe Groen er toe is gekomen om in deze erkenning van het na tuurrecht in het staatsrecht terwijl dit te voren in het recht was ontkend te zien een strijd van Ongeloof tegen Geloof We wagen ons aan deze verklaringtot de Revolutie hebben medegewerkt geheime mensche lijke krachten geleid door denk beelden van ongeloof, en in deze men schelijke krachten ziet hij de Revolutie, niet in de erkenning van het natuurrecht, dat hij als man van geloof ook erkent. En hij ziet daarin de Re volutie, omdat reeds spoedig mannen van Ongeloof zich van de beweging meester maakten, doch deze mannen waren spoedig van het wereldtooneel verdwenen en het natuurreeht bleef erkend, dat de grondslag werd en zich verder door de sociale strekking der wetgevingen ontwikkelt. En we wagen nog eene tweede ver klaring en wel deze Mr Groen was rechtsgeleerde en Calvinist, en in het Calvinisme van Caivijn lag opge sloten het idee van staatskerk, dat is van kerk die haar leer of haar tucht ontleent aan landswetten. In de Re volutie echter lag opgesloten gods dienst is geen staatszaak waarom ook door haar het idee van staats godsdienst uit de grondwetten is ver dwenen of bezig is te verdwijnen. Dr Kuijper heeft wel in zijn openings woord der deputatenvergadering van 22 April 1909 (Zie Wij, Calvinisten, Kampen, J. W. Kok, 1909 blz. 19) verklaard, dat „we" voor altoos met de Staatskerk van Caivijn braken, maar de „issus de Calvin" kunnen niet breken zonder met Caivijn zeiven te brekenen deze wilde door middel van den staat het Geloof, zooals hij dat verstond, bevorderen. De Staat, door Revolutionair beginsel zich los makende van de Kerk, handelde hier door, als men zich stelt op het stand punt van Caivijn, revolutionair tegen het Geloof. Maar deze zaak hebben we onder de oogen gezien onder de derde en vierde redenen van Waarom dan toch de tegenstelling, welke de Zeeuw niet heeft aangedurfd zelfs maar te bespreken. Men heeft ook wel gesproken, dat Napoleon de Revolutie had gebreideld, maar dit is niet juist, want hij heeft niet de Revolutie gebreideld, hij heeft gebreideld de mannen, die zich van den volkswil, die de Revolutie baarde, hadden meester gemaakt, om daarin te leggen de beginselen der rechts scholen, die, door het natuurrecht te ontkennen, stonden op het standpunt van het willekeursrecht van den sterkste. En wil men met Groen in elk ge val een strijd van Geloof en Ongeloof in het openbare en maatschappelijke leven, dan gelden twee vragen 1. Hoe kan een leek de sleutelen hebben van het hemelrijk de vraag door enkele moedige mannen gesteld aan de rechters van Hendrik Vllle, die het hoofd wilde zijn van Staat èn Kerk tegelijk, en wegens het stellen van deze vraag hun leven eindigden aan den galg, en 2. Hoe kan die strijd tusschen Geloof en Ongeloof worden beslist door overwinning of nederlaag bij een stembus In de ziel van eiken mensch is een strijd tusschen vleesch en geest, tusschen natuur en genade, en, al naar gelang de geest de overhand heeft boven het vleesch of omgekeerd zal men een anderen kijk hebben op de aardsche dingen. Maar deze zielestrijd van vallen en opstaan in eiken mensch afzonderlijk te leggen in en dus doen beslissen door politieke partijverhou ding, is het geestelijk zieleleven maken tot of vermengen met stoffelijke ver langens van goed of van macht, en door dit maken of vermengen neemt het geestelijk zieleleven den vorm aan van de wereldsgezindheid, die het ge vaarlijkste is voor de ziel, den vorm van de huichelarij. Groen en de zijnen van 60 jaar terug waren oprecht, ook oprecht zijn hunne nakomelingen wij nemen altijd aan de goede trouw maar deze oprechtheid moeten zij ook aan nemen in hen, die in het staatkundige leven de Kerk in het midden willen laten, zich van deze niet willen bedie nen noch zich door haar laten gebrui ken, en dit door de erkenning van de harmonie, door den Schepper ook der maatschappij hierin gelegdde harmonie van souvereiniteit van het wereldlijk gezag in tijdelijke zaken en van souvereiniteit van het kerkelijk gezag in godsdienstige zaken. Wat nog betreft het woord schei dingslijn tusschen de aanhangers der beginselen van de Revolutie en de Evangeliebelijders. Waar staat in het Evangelie, dat de Evanje- 1 i e b e 1 ij d e r s eene staatkun dige partij vormen, gelijk toch de Anti-Revolutionaire partij er eene is? Het staat er niet in. Wat blijft er dus van die scheidingslijn over? Eenvou dig niets. Het is niet anders dan eene vrome misleiding te goeder trouw. De waterleiding-. O Men schrijft ons uit Beveland Het gaat tot heden niet naar wensch met de in aanleg zijnde waterleiding voor Zuid-Beveland. Hoewel buitenstaanders zeker sullen denken, dat deze buitengewoon droge zomer een algemeene aansluiting zou bewerkstelligen, blijkt dit geenszins het geval te zijn. In de allereerste plaats toch zijn de meeste Zuid- Bevelandsche boeren nog zoo con servatief, dat ze van leidingwater niet willen weten. Hun vaderen en voorvaderen hebben altijd put- en welwater gedronken en zijn daar oud bij gewordenwaarom zou het tegenwoordige geslacht dan van die gewoonte afwijken? Yan al die nieuwigheden moeten ze niets hebben! Zoodoende is het een bijna hopelooze strijd die menschen tot aansluiting te bewegen. In de dorpen en in Goes is het al weinig beter gesteld, zij het dan ook, dat de reden, waarom men wei gert aan te sluiten, daar een gansch andere is. Niet het starre conserva tisme geeft daar den doorslag, maar de hooge kosten, die het gemak van aangesloten te zijn bij de waterleiding met zich sleept. De burgerij n.I, moet voor elk vertrek van 6 Ms, hetzij dan dat het woonvertrek, waschhok, keuken of zolderkamertje is, i 3 per jaar betalen buiten de aanlegkosten, die het eerste jaar ook niet mee zul len vallen. Yan alle kanten gaan dan ook stemmen van protest op te Yerseke zette men dat protest reeds in daden om door als één man te weigeren op de bestaande voorwaarden aan te sluiten, te Goes rekende men op ongeveer 400 aansluitingen, waarvan momenteel hoogstens het vierde ge deelte bereikt is, enz. Nu moet de Goesche vereeiiging „Handelsbelangen1' in haar jongste algemeene vergadering weliswaar met groote meerderheid van stemmen hebben besloten 's ministers hulp in te roepen voor het verkrijgen van een ander tariet voor waterlevering, maar de Maatschappij kan niet toe geven, moet zekerheid hebben van

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 1