De Volkswil BIJVOEGSEL van van 26 Augustus 1911. Legende. 85 FEUILLETON. Van alles wat. o „Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven Zoo stond geschreven boven de poort van een prachtige domkerk. Maar het stond zoo hoog, dat de kerkbezoekers maar al te gemakkelijk verzuimden er naar te kijken. Ja, zelfs de priester, die hier zijn heilig werk verrichtte, vergat het maar al te vaak. Hij was een hoogwaardigheidsbekleeder, een zuil van zijn kerk geworden, een schit terende kansel-redenaar, tot wien zijn gemeente opzag met eerbiedigen schroom. Als bisschop van een groot land bezat hij groote macht. Ter eere Gods had hij groote dingen gedaan, statige kerken gebouwd, kloosters en scholen gesticht en met heiligen ijver waakte hij over de hem toevertrouwde zielen, opdat er geene mocht verloren gaan voor het ware geloof. Als een vernietigende bliksemstraal trof zijn banvloek allen, die afweken van de ware leermet wreede hard vochtigheid vervolgde hij de ketters en vrijdenkers en als de vlam van de brandstapels omhoog laaide, dan brandde zijn ziel van warme geest drift, want de ijver voor de eer des Heeren verteerde hem schier. Maar God, de barmhartige, had geen welgevallen in zulk een handelwijze en Hij besloot den over-ijverige te waarschuwen. Daarom bracht Hij eens des nachts zijn ziel in een droom aan de poort des hemels. Toen St. Petrus, die als hemelwachter omtrent alle menschen op de hoogte is, den bis schop zag, kwam hem het angstzweet op het gelaat, want hij wist, dat den nieuwaangekomene juist het voor naamste ontbrak om toegelaten te wor den in het hemelrijken een hoo- gen kerkvorst af te wijzen is toch ook een harde zaak. Hij gebood den bisschop, die gedacht had, regelrecht het hemelrijk binnen te gaan, een oogenblik te wachten, omdat ook hij, evengoed als aile andere menschen, rekenschap moest geven van zijn aard- sche doen en laten dan zou Petrus verder zien. Verwonderd en zelfs ietswat trotsch zag de kerkvorst tot den heiligen Pe trus op. Dan begon hij te verhalen, hoeveel kerken en kloosters hij ge bouwd had. Maar St. Petrus zeide, dat hij dat wel wisthij moest zijn andere goede werken verhalen. Toen beroemde zich de bisschop op de honderden ketters, die hij aan den vuurdood had prijsgegeven. „Waar bleef daar de liefde onderbrak hem Petrus. Maar de bisschop sloeg er Geschiedkundige roman uil den lijd der Hachabefu. DERDE BOEK. (o)—o—(o)— 5. DERTIG TEGEN EEN. In machtelooze woede sloeg Alci- mus het wederaangroeien gade van des Machabeërs macht, die hij reeds gebroken waande. Wel was Judas thans weer even ver, als ten tijde toen de langdurige oorlog uitbrak; maar zijn moed scheen niet verminderd, en hij kon nog een maal een geduchte tegenstander wor den. Daarom wendde Alcimus zich nogmaals met rijke geschenken tot den jongen koning der Syriërs, opdat deze hem zou helpen, Judas ten onder te brengen. Demetrius droeg den beroemden veldheer Nicanor op, de oproerige joden te tuchtigen. Deze was een des te verbitterder vijand van den Machabeër, daar hij de bij Emmaus geleden neder laag maar niet kon verkroppen. Bij Adassa leverde Simon, de broe der van den Machabeër, hem zulk een geen acht op, doch ging aldus ver der „Als ik dacht, dat jonge zielen in gevaar kwamen, ontrukte ik ze aan hun ouders." „Maar waar bleef de liefde sprak Petrus. „En de vrij denkers heb ik uit het land verbannen en hun bezittingen aan de armen ge geven." „En waar bleef de liefde De stem van Petrus klonk steeds drei gender en steeds somberder werd zijn blik. Maar plotseling helderde zijn gezicht op, want daar naderde de he melpoort een groote menigte blij-ziende menschenkinderen, die nederig begeer den te worden binnengelaten. Het was een schier eindlooze reeks van menschen, die de bisschop vervolgd had. Als zij den kerkvorst zagen, schrikten* zijmaar St. Petrus knikte ze bemoedigend toevolgens de rij moesten zij verantwoording afleggen en de hemelwachter liet ze allen bin nen, omdat zij konden getuigen, dat zij liefde hadden beoefend. De bisschop zag het aan met stom me verbazing. Maar nu kwam er een atheïstdie zou toch zeer zeker wor den afgewezen. Als Petrus echter hoorde, dat hij zijn leven had gewaagd om vreemde kinderen uit het water te redden, zag hij hem vriendelijk aan. Bij den warmen blik, vol hemelsche goedheid, viel er een lichtstraal in de ziel van den godloochenaar en oot moedig boog hij zijn knieën. Toen opende Petrus ook voor hem de he melpoort. Eenigszins aarzelend, maar toch ook weer met een uitdruk king van hoop, trad een vrouw nader. Bij het zien van den bisschop begon zij te beven, want zij was in haar jeugd door hem voor het klooster be stemd, maar zij was met haar geliefde gevlucht en was een brave vrouw en moeder geworden, die hare kinderen in liefde had opgevoed tot flinke men schen. Ook zij werd binnengelaten. Nu volgde een priester. Hij had God en zijne kérk trouw gediend, maar als zijn geweten hem verbood, zich aan nieuwe, door den bisschop inge voerde geloofsstellingen te onderwer pen, was hij van zijn ambt ontzet en in den ban gedaan. Niettegenstaande allerlei ontberingen en vervolgingen hield hij tot zijn laatsten ademtocht vast aan de zuivere ware leer van het evangelie. Met opgeheven hoofd trad hij op Petrus toe en zeide „Ik heb God gediend in geest en in waarheid; zult ook gij mij dat als zonde toere kenen Petrus gaf hem een wenk en hij schreed door de hemelpoort. Schuchter verzocht nu een kind om toegelaten te worden in zijn gevou wen handjes hield het een dood vogeltje en trouwhartig opziende naar Petrus schitterend bewijs van dapperheid, dat Nicanor het verstandig oordeelde, Judas door de Syrische afgezanten Posido- nius en Theodatus den vrede aan te bieden. De hoogepriester Alcimus wist ech ter dezen overhaasten vrede te ver ijdelen. Nicanor ontving van den ko ning het kort en bondig bevel, Judas door verraad en arglist in zijn macht te zien krijgen en hem gevangen naar Antiochië te brengen. Judas werd echter tijdig gewaar schuwd door een brief van Electra. Hij overviel het leger van den Syriër en doodde in een vlugge bestorming vijfhonderd man. Wegens deze schandelijke neder laag geprikkelt tot de uiterste woede, zwoer Nicanor, den arm dreigend naar Jerusalem uitgestrekt, dat hij de heilige stad zou verwoesten en op de plaats waar de tempel had gestaan, een tem pel voor Bacchus zoo oprichten. Hij trok het leger van den Machabeër, dat door de aangeboden hulp der Essasërs tot drie duizend man was aangegroeid, tot bij de bergpas Bethoron achterna. Doch reeds bij het eerste treffen blies hij onder het zwaard van Judas den laatsten adem uit, terwijl zijn leger in verstrooide benden naar het Westen vluchtte. Alcimus verliet heimelijk Jerusalem en stelde zich te Antiochië onder be scherming van den jongen koning. Je rusalem werd weder ingenomen en onder luid gejubel vierde men den Ni- bad het„Lieve God, ik ben nog klein, o maak mijn hartje rein en wasch mijn ziel in uw rijke hemelbron. Zie, ik heb mijn lief vogeltje meege bracht, omdat ik anders niets goeds voor U doen kon." Geroerd door zoo veel kinderlijk vertrouwen kuste St. Petrus de lieve kleine en onder zijn adem werd het vogeltje weer levend en ging met het kindje het hemelrijk binnen. Nu kwam een dichter, dien de bis schop om zijn onbeteugelde phantasie uit het land had verbannen. Met hel dere oogen zag hij den hemelschen portier aan en zeide vriendelijk„Ik moet bekennen, dat ik mij niet thuis voelde in de enge dogmatische leer mijn gedachten wilden vrij ronddwa len, maar ik heb God gevoeld in mijn scheppenden geestik heb den Aller hoogste aanschouwd in de wonderen der natuurhet machtige bruisen van de zee, het ruischen der wouden, het gezang der vogelen, de teedere, geu rende bloemen, de goedheid der men schen en hun hooge geest alles verkondigde - mij zijne grootheid. En als ik des nachts opzag naar den sterrenhemel, kreeg mijn ziel vleugelen en vloog omhoog naar den algoeden God vol geestdrift bezong ik in mijn lied zijn almacht en grootheid en voerde mijn broeders uit het stof der aarde het licht te gemoet. Wilt gij mij den toegang weigeren tot den hemel, dien ik reeds op aarde in mij droeg?" „Heil u", riep toen Petrus, -- gij hebt in waarachtige liefde tot God de goddelijke vonk in de menschheid aangeblazen tot een vlam voor u staat het hemelrijk open." En de poort sloot zich achter den dichter en daar klonk, als uit den mond van engelen-scharen, een aangrijpend gezang: „Al sprak ik al de talen der menschen en der enge len, indien ik de liefde niet had, zoo ware ik maar als een luidende schel of een klinkend metaal geworden. En al had ik de gaaf van profetie, zoodat ik alle verborgenheden kende en alle wetenschap, en al h^d ik alle geloof, zoodat ik bergen verzette, indien ik de liefde niet had, ware ik niets." De bisschop was voortdurend klei ner en ootmoediger geworden, en als hij daar zoo stond voor de gesloten hemelpoort, werd hij van angst en schrik vervuld. Toen sloeg Petrus een blik op hem vol hemelsche erbarming wilde hij den vertwijfelde, die toch slechts uit overdreven ijver verkeerd had gedaan, althans de hoop laten op zijn toekomstig heil. Hij sag hem met zijn doordringende oogen vast aan en zeide„Ga heen en leer het groote woord van onzen Meester verstaan „Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven", en wanneer deze zaadkorrel in mijn pad zal opgewassen zijn tot een hoogen ceder, kom dan aan mijn hemeldeur terug." Bij deze woorden strooide hij een zaadkorrel op de aarde zij viel neer aan den oever van de zee, in de diepte van het groote water. Toen de bisschop den volgenden morgen ontwaakte, gevoelde hij zich diep bewogen. Hij kon den zonder lingen droom nooit vergeten. Zijn ziel was ontsteld en een groote angst voor zijn eeuwig heil had hem aangegrepen. canor-dag. Den arm, welken Nicanor eens naar den tempel had uitgestrekt, onder be dreiging dezen te zullen verwoesten, hieuw men van den romp en nagelde dien, als een bloedig waarschuwend teeken voor de Syrische bezetting van de Acra, aan den muur van den tempel. De viering van den Nicanor-dag werd op leelijke wijze gestoord. De Essaeërs, ijverzuchtig op de nieuwe zegepraal van den Machabeër, weiger den in een openbare raadsvergadering, hem verder te volgen, toen hij zijn besluit kenbaar maakte, met inspanning van al zijne krachten het land thans geheel en al van den vijand te zui veren. „Loop niet naar hetgeen buiten uw bereik isgrijp niet naar datgene wat voor u te hoog ligt. Stijg niet te hoog boven u, dan zult ge niet te diep onder u vallen Mijne broederen zul len u de hand niet bieden tot onheilig gedoe", zeide een hunner, wiens door brandwonden verminkt gelaat getuigde, dat hij als partijgenoot van Joram door Noman met kokend water was geteekend. „Wij trekken met u niet uit tot een strijd, die minder dient om ons geloof te beschermen, dan om uw eigen roem te bevorderen." Toen sleepte de lang ingehouden wrok den Machabeër met zich mede. „Gaat danriep hij, „gij die kort- zichtiger zijt dan mollen. Weet ech ter, dat ik deze ure heb voorzien, en Zijn geweten was ontwaakt. De ge dachte, dat hij voor Gods rechterstoel niet zou kunnen bestaan, vervulde hem met diepe vrees. In smarte'ijk gepeins verzonken, zijn ziel verscheurd dtor twijfel, wandelde hij langs het zeestrand en smeekte hij„O God, heb ik ver keerd gedaan, maak mij uw wil bekend, opdat ik boete doe voor mijn schuld." Terwijl hij aldus bad, zag hij een bootje uitvaren op de groote zee en hij kreeg een visioen. Het was hem, als zag hij den Heiland, van zijn geliefde leerlingen omringd, zacht rusten in het scheepje. Plotseling ontstond er een storm, die het witte zeil opblies, dat geheel uitstond en er uitzag als een hooge bisschopsmij ter de toren-hoog zich verhtffende golven schenen het scheepje te willen verzwelgen. Angstig strekten de disci pelen hun armen uit naar hun Heer en Meester en de bisschop gevoelde zich zóó ontroerd, dat hij ook zijn han den smeekend naar den Heiland op hief, opdat Hij hen allen helpen mocht. Toen stond deze op in bovenaardsche grootheid. Zijn gedaante straalde in hemelschen glans, van zijn gelaat ging een wonderbaar licht uit, vol goedheid en liefde, zoodat de bisschop op zijn knieën zonk. Hij voelde zich zóó min tegenover zulk een grootheid. Plotse ling zag hij, hoe de Heiland de bis schopsmijter naar beneden rukte en als bezwerend de hand naar hem uit strekte, terwijl een stem weerklonk „Zalig zijn de armen van geest, want zij zullen God zien." Toen de bisschop opkeek, was de verschijning verdwenen. Glad en vredig als een spiegel lag de zee voor hem. Maar ook in zijn hart was vreedzame rust gekomen. Alle twijfel omtrent hetgeen hem te doen stond was ver dwenen. Het Heilandswoord had niet te vergeefs geklopt aan zijn hart. Vol diep berouw besloot hij goed te maken wat hij door hardheid had misdaan. Hij ging heen, legde zijn ambt neer en plaatste de mijter op een waardiger hoofd. Nadat hij al wat hij bezat aan de armen had gegeven, trok hij weg naar vreemde landen om daar den godsdienst van liefde en barmhartig heid te prediken. Ja, hij ging, door innerlijken drang gedreven, tot de arm- sten der menschheid, tot de melaat- schen, om hen, die door allen werden gemeden, te verplegen en te troosten, want de zaadkorrel der liefde was in zijn hart opgekomen. Ontbering en armoede, moeite en vervolgingen kon den hem niet afschrikken. Alles nam hij op zich, alles verdroeg hij uit liefde tot den naaste. Zoo was hij oud geworden. Toen werd hij aangegrepen door een sferk verlangen, om nog een maal zijn vaderland te zien en daar te sterven. Ook 'dacht hij er met vrees aan, of het hem wel vergund zou zijn, den levensboom der eeuwigheid te zien, dien St. Petrus hem als teeken van vergiffenis had toegezegd. Hij had geen rust meerzoo nam hij afscheid van zijn kranken, en met een bang gemoed trok hij over de groote zee naar zijn vaderland. En reeds van verre, voordat het schip de kust nog bereikt had, zag hij aan het strand een machtigen ceder, die uit de zee opstijgend met zijne takken tot in den hemel scheen te mij bewust ben, wat te doen. Hier staat Eupolemus, de geschiedschrijver. Verlaat gijlieden mij werkelijk in den nood, vind ik in deze rechtvaardige zaak geen hulp meer bij mijn eigen volk, dan gaat Eupolemus nog heden op weg, om de Romeinen te verzoeken, mij de hand te reiken tot een bond genootschap tegen de Syriërs." Deze stoute taal was beslissend. Een luide kreet van verontwaardiging ging op onder de vergaderde Essaeërs. „Gij zult geen verbond sluiten met heidenenriepen zij hem toe, en Nathan, hun met brandlilteekens over dekte woordvoerder, riep hijgend van opgewondenheid „Gij ziet het, broe ders 1 Judas is een afvallige geworden I De band tusschen hem en ons is ver broken Wij zullen heengaan!" Judas keek den gebrandmerkten man in het leelijke gelaat, dat rood was van toorn. Ijskoud antwoordde hij „De toekomstige geslachten, vrij van uw vooroordeel, zullen uitmaken, wie de afvallige is: Gij die mij uw hulp op het beslissend oogenblik weigert, of ik, die bij vreemden om bijstand moet aankloppen, omdat hij uw oor voor de stem mijner smeekingen sloot Hier, Eupolemus, is het verdrag. Uw paard staat gereed en uwe reisge zellen wachten. Aarzel niet langer. Vertrek naar Rome De geschiedschrijver nam het per kament, maakte een buiging en ver trok. „Ik vraag den broeders van den groeien. Diep bewogen viel de bis schop op zijn knieën en dankte God voor het wonder waarmede Hij hem begenadigd had. Zalig ontsliep hij en toen hij bij Petrus kwam, stond de hemeldeur wijd open om hem in te laten, want hij had liefde beoefend. VERA (De Oud-Katholiek.) O— Een iconderlike droom. In de grote strafgevangenis te II. was alles in rust. Slechts 'n paar oppassers be wogen zich zacht door de matig verlichte gangenoverigens werd geen enkel geluid vernomen in het sombere gebouw. In het voorgedeelte van een der zijvleugels lag de cipier te bed en sliep. Niet rustig was z'n slaap liet herhaalde kraken van z'n legerstee, de korte onduidelike geluiden, die hij uitstiet, bewezen voldoende, dat, al genoot het lichaam rust, de geest voortdurend bezig was En zo was het. Unze cipier, de geweldige, de schrik der dozijnen gevangenen, droomde. En wat hij droomde was *erg ge noeg hij was werkeloos; hij dwaalde het grote gebouw, ala altijd in ge zelschap van 'n bos geweldige sleu tels, door, doch nergens had zijn wakend oog iets te bespieden, al de celdeuren waren geopend, de cellen leeg, neen toch niet alle, aan 't eind der achtergang vond hij drie cellen gesloten, in de eene bevond zich 'n stroper, in de andere'n zon der-fietslantaarn-rijder, in 'f derde... wat drommel, die deur kon hij niet open krijgen, geen zijner sleutels paste er op en hij kon zich maar niet herinneren wie hij daar opgeslo ten had Hij dwaalde verder en kwam in de zaal der terechtzittingen. Wat 'n leegte Anders altijd vol beklaagden en getuigen en politiemannen en nu Achter de groene tafel zag hij drie getabbaarde heren, twee er van sliepen, de d-rde, de voorzitter, gaapte geweldig verder éen beklaag de een jongetje, dat appels uit buur- mans tuin had gestolen Onze cipier kwam eindelik buiten het gebouw Ook trof hem duidelik een ongewone rust De beide kroegen aan de overkant van de^straat waren leeg, en de eigenaars er van slen terden met de handen in de zakken voor hun deur heen en weer Drie huizen verder zag hij Gerrit van Manen, bijgenaamd „de Roode* welke eeretitel zijn neus hem bezorgd had, gezellig met zijn vrouw op de stoep zitten Hoe, Gerrit niet dron ken en naast zijn vriendelijke vrouwtje zittend, alsof het geluk verblinden Machabeër, ik vraag de hier vergaderde legerhoofden", riep Nathan vol vuur, „stemt gij er in toe, dat Judas met de heidenen een verbond sluit „Ook David at van de toonbrooden, waarvan alleen de priesters mogen eten, toen hij in nood verkeerde," zeide Simon, de broeder van den op perbevelhebber peinzend. „Uwe on trouw dwingt ons en onze nood. Jehova, die David niet strafte, zal een rechtvaardiger vonnis over ons vellen dan gij, die vol wangunst en bitter heid zijt." „Denkt dan aan het woord van Isaias", ijverde Nathan „Wee, afvallige zonen, die naar Egypte gaat, om hulp te hopen van Pharaos macht en ver trouwt op de schaduw van Egypte. Pharaos macht zal u ter beschaming strekken en het vertrouwen op de schaduw van Egypte u tot schande." „Die schande is voor ulieden, niet voor ons!" riep Judas wrevel. „Ziet, daar rijdt Eupolemus heen De geschiedschrijver en zijne ge zellen wuifden nog eenmaal ten af scheidsgroet, alsof zij verwachtten, teruggeroepen te zullen worden. Maar de klove gaapte. Niemand riep hen terug. Rome moest helpen. Judas oogde Eupolemus langen tijd naalsdan keerde hij den Essaeërs den rug toe, en verliet zonder te groe ten, de vergadering. De Romeinen waren over het hun aangeboden .bondgenootschap zeer

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 5