No. 99.
Zaterdag 19 Augustus 1911.
2e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting': Voer waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Geiitschestraat C 7 te Hulst.
w?
Stichter: H. A. van Dalsum.
Geiitschestraat C 6 te Hulst.
Geiitschestraat B 4 te Hulst.
Open Brief.
DE VOLKSWIL
REDACTIE:
Abonnemeut per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertenti8n.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f0.25.
Er is geene tegenstelling
tusschen de beginselen
van de Fransche Revo
lutie en die van he:
Evangelie.
2. o—
Het tweede beginsel is
De Gelijkheid voor de wet.
Art. 1 bepaaltDè menschen worden
geboren en blijven vrij en gelijk in
rechten de sociale onderscheidingen
kunnen slechts gegrond zijn op het
algemeene nut.
Wil hiermede worden gezegd, dat
alle menschen worden geboren even
sterk of even zwak van geest en van
lichaam, dat ieders portemonnaie even
groot is Zoo kinderachtig is de De
claration niet. Door het uitspreken
van het beginsel van gelijkheid voor
de wet wordt een einde gemaakt aan
wat gold vóór dien tijd, dat bizondere
personen alleen door het feit van
hunne geboorte bizondere rechten in
de maatschappij hadden, wordt ver
klaard, dat het niet rechtvaardig is, dat
bij de natuurlijke ongelijkheden door
verschil van krachten van geest en van
lichaam en van fortuin de wet er nog
kunstmatige ongelijkheden aan toe
voegt. Het hebben van de meerderheid
in kracht in deze natuurlijke ongelijk
heden kan zijn een beweegreden, om
den bezitter er van eene grootere ver
antwoordelijkheid in de maatschappij
op te dragen dan aan een, die gebo
ren is als zot, arm of zwak, maar dit
opdragen vloeit niet voort uit de kracht
van zijne spieren, uit de macht van
zijn geest, uit de meerderheid van het
fc.iuin, maar uit de wet, dat is uit de
uitdrukking van den algemeenen wil,
want van natuurswege heeft niemand
door zijn geboorte eenig gezag over
een ander noch op het oogenblik van
de geboorte noch later.
Dit beginsel van gelijkheid voor de
wet is geheel volgens de beginselen
van het Evangelie. Dit leertalle
menschen zijn gelijk omdat zij allen
zijn zonen van denzelfden Vaderdat
onder u niemand zich noemt Rabbi,
want gij hebt allen slechts een meester
en gij zijt allen broeders God wil dat
allen zalig worden. (Paulus 1 Tim 4).
Vóór Chiistus werd gedacht, dat de
rijkdom en de klasseverschilien het
menschelijk recht bepaalden, maar Hij
leerde de verachting van de eer en
van alle voordeelen die te veel den
mensch brengen tot zelfverheffing en
tot verachting van zijne medemenschen.
Vóór 1789 was de vóórchristelijke
opvatting ook in de landen der oude
christenheid maar al te zeer doorge
drongen, en de gelijkheid voor de wet
is dus geweest een terugkeer
tot de Christel ij ke leer van
het Evangelie.
Het Evangelie leert nog Als iemand
wil zijn de eerste, dat hij dan zij de
minste en de dienaar van allen, al wie
groot wil zijn onder de menschen moet
zijn hun dienaar, en daaruit volgt, dat
de heilige is hij, wiens leven geheel
is gewijd aan den dienst van zijne
broeders en van God, dat de geleerde
is de vrijwillige slaaf van allen want
hij werkt voor allen, zijn werk moet
nuttig zijn voor allen. Aldus zijn de
grootste zaken der wereld, de deugd
en het genie, gemaakt om te dienen.
Waarom zouden dan ge
boorte en r ij kdom gemaakt
zijn om te heerschen?
De gelijkheid voor de wet is dus een
natuurrecht. Maar dit wil niet seggen,
dat de gelijkheid hierin staatdat
ieder evenveel en denzelfden arbeid
moet verrichten, dat ieder evenveel
belasting betaalt, want deze gelijkheid
zou worden eene ongelijkheid, want
de eene arbeid is voor den een ge
schikt voor een ander niet, het eene
bedrag belasting is voor den een veel
voor den ander weinig, en deze ge
lijkheid zou indruischen tegen het
natuurrecht, en deze wil art. 1 ook niet.
Daarom erkent art. 1, dat de sociale
onderscheidingen slechts gegrond zijn
op het algemeene nut, .'us op de
onderscheidingen aangegeven door
verschil in bekwaamheden, in de hulp
bronnen van het verstand en van de
energie, in toestanden, en is de maat
schappij wijs geregeld, dan moeten al
die verschillende ongelijkheden har
monisch samen werken om te krijgen
een goed geheel. Dit laatste wordt
erkend door art. 6 laatste deel. Alle
burgers, zijnde gelijk in de oogen der
wet, zijn gelijkelijk toelaatbaar voor
alle waardigheden, plaatsen en open
bare ambten volgens hunne bekwaam
heden en zonder ander onderscheid
dan die van hunne deugden en van
hunne talenten.
Dat elk onderscheid of privilegie
„slechts kan zijn gegrond op het al
gemeene nut" is het beginsel, dat door
alle katholieke godgeleerden is aan
genomen.
Thomas van Aquine zegt: Het is
een dwaling onder de menschen zich
edel te noemen, omdat zij afstammen
van eene edele familie.
De ware adel is die van de ziel,
en ook de arbeid adelt.
Bevelen is, in den christelijken zin
van het woord dienen, en voor de
vaders van 1789 is het, het verzeke
ren van het algemeene welzijn, wat
dezelfde gedachte is.
Het derde beginsel is
De vrijheid in de uitoefening der
natuurlijke rechten.
Art. 4 bepaalt De vrijheid bestaat
in het alles kunnen doen wat niet
schaadt aan anderen, en onder dit
niet schaden aan anderen wordt ver
staan niet schaden in anderen het
natuurrecht. En daaruit volgt, wat
regelt art. 5De wet heeft slechts
het recht om te verbieden de hande
lingen, die schadelijk zijn voor de
maatschappij. Alles wat niet verbo
den is door de wet kan niet worden
verhinderd, en niemand kan gedwon
gen worden om te doen, wat zij niet
regelt.
De vrijheid van art. 4 handelt over
de burgerlijke vrijheid. Zij behandelt
niet den vrijen wil of de zedelijke
vrijheid, zij behandelt de vrijheid die
de maatschappij aan den burger moet
laten. Door de vrijheid van art. 4 wordt
de willekeur veroordeeld, worden de
betrekkingen geregeld tusschen den
burger en de maatschappij, de zede
lijke vrijheid, die art. 4 in het midden
laat, is de bevestiging van de rech
ten van het geweten, zij wijst op de
afhankelijkheid van den mensch tegen
over God.
Omdat hier alleen de burgerlijke vrij
heid en niet de zedelijke vrijheid wordt
behandeld is in deze omschrijving van
vrijheid niets, wat veroordeeld wordt
door het evangelie. De leer van het
Evangelie kan men voor deze zaak
van burgerlijke vrijheid samen vatten
in heb elkander lief, geef ieder het
zijne. Als men elkander lief heeft, zal
men elkander niet schaden in wat van
natuurswege het zijne is, en als ieder,
ieder wederkeerig, aan ieder het zijne
geeft, en als deze beide beginselen in
de maatschappij samen gaan, dan is
ze op de rechtvaardigheid en de naas
tenliefde gevestigd.
Men heeft beweerd, dat, door alles
te veroorloven wat niet verboden is,
is in beginsel het kwaad toelaten,
doordat het geoorloofd is, zoolang het
niet door de wet verboden is. Maar
hiertegenover staat1 dat er een kwaad
is, dat de wet niet kan bereiken, om
dat alleen een uitwendige ea geen in
wendige daad bereikbaar is voor de
wet, 2 dat het openbaar gezag soms
verplicht is een bereikbaar kwaad te
verdragen om een grooter kwaad te
voorkomen, 3 dat de wet eenig kwaad
kan beschouwen als alleen afhankelijk
van het geweten en van den gods
dienst, 4 dat een kwaad toelaten nog
niet inhoudt eene goedkeuring van het
kwaad. Thomas van Aquine zegt hier
omtrent, dat de burgerlijke wet „niet
mag bevelen wat de goddelijke wet
verbiedt en niet mag verbieden wat de
goddelijke wet beveelt", en meer vraagt
hij van de burgerlijke wet niet.
Leo XIII in de Encycliek over de
Menschelijke Vrijheid zegtDe wetten
van den Staat of zuiver menschelijke
wetten zijn richtsnoer der menschen,
in zooverre zij leden zijn der men
schelijke maatschappij. De bestemming
der menschelijke wetten bestaat hierin,
dat zij gevolgtrekkingen maken uit de
natuurwet, die niet rechtstreeks en
onmiddellijk daaruit voortvloeien.
Het uitgangspunt van de geheele
Déclaration is het verzekeren van de
natuurlijke rechten van den mensch
door de maatschappij, en art. 4 door
te bepalen, dat de uitoefening dezer
rechten in de maatschappij door de
wet wordt geregeld (beperkt) spreekt
dezelfde taal als Leo XIII in deze
Encycliek.
Als uitvloeisel van de burgerlijke
vrijheid noemt de Déclaration vier
andere vrijheden, het zijn
1. de persoonlijke vrijheid.
2. de vrijheid van meening en van
godsdienst.
3. de vrijheid van drukpers.
4. de vrijheid of onschendbaarheid
van het eigendomsrecht.
Ze zijn geformuleerd in art. 7, 8, 9,
10, 11, 17.
a. De persoonlijke vrijheid.
Deze is geregeld in art. 7, 8 en 9.
Art. 7. Geen mensch kan worden
beschuldigd, gearresteerd noch vastge
zet dan in de gevallen bepaald door
de wet en naar de vormen die zij
voorschrijft. Zij die verzoeken, voort
helpen, uitvoeren of doen uitvoeren
die daden van willekeur moeten wor
den gestraftmaar elk burger geroe
pen of gegrepen krachtens de wet moet
dadelijk gehoorzamendoor verzet
maakt hij zich schuldig.
Art. 8. De wet kan slechts opleggen
juist omschreven en duidelijk noodigc
straffen. Niemand kan worden gestraft
dan krachtens eene bestaande wet en
afgekondigd vóór de overtreding, en
wettig toegepast.
Art. 9. Ieder mensch wordt vermoed
onschuldig te zijn totdat hij schuldig
is verklaard, en indien het onafwijs
baar is geoordeeld hem te arresteeren,
moet elke gestrengheid die onnoodig
is om zich van zijn persoon te ver
zekeren door de wet worden onder
drukt.
Die artikelen willen alzoo door het
gezag van de wet waarborgen de vrij
heid en de veiligheid van den persoon
tegen daden van willekeur, waardoor
wordt veroordeeld het vóór 1789 gel
dende stelsel in den een of anderen
vorm om iemand gevangen te zetten
zonder te weten waarom of zonder het
in achtnemen van wettige formaliteiten.
Ze verlangen, dat als iemand in naam
van de wet door iemand belast met
de uitoefening van het gezag wordt
gevangen genomen, hij zich daartegen
niet gewelddadig verzet zooals in vroe-
geren tijd meermalen gebeurde en met
name door de groote heeren, die zich
tegen het Staatsgezag verzetten achter
de muren hunner kasteelen. Ze ver
klaren, dat de straf die de strafwet
oplegt, rechtvaardig moet zijn, dus in
evenredigheid met het feit dat gestraft
wordt, en dit volgens het belang, dat
de maatschappij bij de straf heeft,
waardoor wordt voorkomen wat vroe
ger niet vreemd was, dat de strafzaak
middel werd om persoonlijke wrok te
koelen. Ze verlangen, dat de strafwet
eerst moet zijn afgekondigd, dat is,
dat ze moest worden verondersteld
aan den wetsovertreder bekend te zijn,
alvorens ze kon worden toegepast,
waardoor deze het middel had om zich
tegen de beschuldiging te verdedigen.
Ze verklaren, dat de strafwet alleen
kan worden toegepast door het be
voegde gezag en in de voorgeschreven
vormen, en alzoo kon niet meer eenige
straf worden uitgesproken zooals het
vroeger op meerdere plaatsen gold,
door b.v. den heer van eene heerlijk
heid, waardoor er eenheid kwam in
de strafrechtpleging. Verder, door alle
onnoodige gestrengheid te verbieden,
werd er door afgeschaft de pijnbank,
het vroegere middel om iemand tot
bekentenis te brengen en welk middel
dikwijls in strijd was met elk gevoel
van menschelijkheid.
Het zal wel onnoodig zijn om te
bewijzen, dat deze beginselen niet
tegen de christelijke leer zijn, en wat
men er tegen zou kunnen zeggen is
reeds weerlegd, door wat hiervoor is
gezegd over de burgerlijke vrijheid.
Wordt vervolgd in het Bijvoegsel
Aan Mgr. P. LEIJTEN,
Bisschop van Breda.
Monseigneur
Uwe geestelijkheid, en met name die
van het dekenaat Hulst, mist liefde,
en zonder liefde zijn zelfs geloof en
hoop ijdel.
Dit missen van liefde is in dat deke
naat ontwikkeld tot een versteening
des harten, waardoor, met zelfbewus-
ten wil van Uwe geestelijkheid, en
onder Uwe aanmoediging of toelating
1 in katholieken boerenbond en in
boerenleenbanken, opgericht met een
christelijken geest, is gebracht een
element van haat en tweedracht en
wel in zoodanigen graad, dat ze zich
laten gebruiken tot broodroof, wat is
eene poging tot doodslag
2 een blad is omgekocht tot ver
raad van vrienden, welke daad, ver
raad van vrienden, is de uiterste
vorm van boosheid, en die Dante dan
ook symboliseert als te worden gestraft
in het diepste der hel
3 een blad, gesteld onder bescher
ming van Maria als Koningin des
Hemels, van af den kansel is veroor
deeld als slecht, omdat Uwe geestelijk
heid door de oprichting van dit blad
haar daad van omkoopen tot verraad
van vrienden heeft zien mislukken
4 de Heilige Sacramenten zijn ge
weigerd op grooten schaal aan geloo-
vigen, die worden geacht als een voor
beeld van leven in zaken van geloof
en zeden
5 openbare heiligschennissen wor
den gepleegd op het altaar, doordat
het H. Sacrament wordt genuttigd in
harten, die algemeen bekend zijn als te
zijn vol haat en nijd
6 de godsdienst is verlaagd van een
God dienen tot een middel om we
reldlijke doeleinden en partijbelangen
te dienen, ondanks het verbod van den
Paus van Rome
7 ziekenbezoek wordt gebruikt, om
de menschen op het laatst van hun
leven over te halen dit te besluiten
met eene ongerechtigheid, met voor
doel alleen mij te schaden
8 Verwarring wordt gebracht in de
gewetens, door wat goed is aan deze
voor te houden als kwaad en wat
kwaad is voor te houden als goed
9 Vervolging wordt ingesteld door
een priester, die heiligschennis deed
tegen een katholieken leek, die zich
daarover verontwaardigde.
Door deze feiten, onwederspre-
kelijk vaststaande, is geopen
baard en bekend geworden aan alle
geloovigen, hetzij dat zij dit openlijk
erkennen hetzij slechts in de stilte des
harten bewaren, dat Uwe geestelijk
heid van het dekenaat Hulst geen
liefde heeft, en daardoor ook geen
geloof en geen hoop.
En niet alleen in het dekenaat Hulst,
hetzelfde wordt geconstateerd in Uwe
bisschopstad zelve, waarin dan ook
bij de meeste parochianen de priester
slechts wordt gevreesd doch niet be
mind noch geacht.
En dit laatste kan ook niet anders,
vermits niemand minder dan Z. H.
Paus Pius X in Zijne Vermaning, ook
aan U en Uwe geestelijkheid, van 4
Augustus 1908, heeft herinnerd dat
priesters, bij wie de heiligheid afwezig
is, zijn nutteloos zout, hetwelk voor
niets meer dient dan om weggeworpen
en door de menschen vertreden te
worden.
Is het dan ook te verwonderen, dat
in Uw bisdom de godsdienst slechts
leeft in het uiterlijke Uwer geloovi
gen Immers neen, vermits de Paus
in diezelfde Vermaning herinnert, dat
het gedrag en de levenswijze der
priesters ongetwijfeld van grooten in
vloed is op het volk.
U zult zeggenhet gedrag en de
levenswijze mijner priesters zijn goed
en priesterlijk. Maar dit komt, omdat
U niet kent de werkelijkheid, en deze
werkelijkheid niet kunt kennen,
omdat niemand in staat is een ander
te kennen als hij niet eerst zich zeiven
kent.
En het is juist dit zich zeiven niet
kennen, en niet willen kennen,
dat het karakteristieke is van Uwe
geestelijkheid.
De tijd nadert, dat U als bisschop
rekenschap zult moeten afleggen voor
den Herder der herdérs, voor Hem,
Die harten en nieren doorgrondt, voor
Wien niets verborgen is. U zult dan
ook aan Dezen verantwoording moeten
afleggen, van wat U direct hebt ge
daan tegen mij, waarom U niet uit
hun ambt hebt afgezet of verplaatst
priesters, die in hun ambt dagelijks
slechts denken om boosheid te ver
zinnen en te doen, waarom U oog en
oor en hart hebt gesloten op verzoeken