No. 98.
Zaterdag 12 Augustus 1911.
2e Jaargang.
Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst.
Richting: Voor waarheid en voor recht, door eigen daad en door daad van anderen, zonder aanzien van
persoon of partij.
VERSCHIJNT ELKEN ZATERDAG.
Gentschestraat C 7 te Hulst.
W?
Stichter: H. A. van Dalsüm.
Gentschestraat C 6 te Hulst.
Gentschestraat B 4 te Hulst.
Open Brief.
DE
KSW
REDACTIE:
Abonnement per drie maanden
NEDERLANDf 0.50.
BELGIEfr 1.20.
ANDERE LANDEN f 0.80.
- Abonnementen worden dagelijks aangenomen. - -
Niet geplaatste stukken worden niet terug gegeven.
Het blad neemt geene verantwoordelijkheid voor den inhoud
van het Vrije Woord en voor dien van Advertentiën.
ADMINISTRATIE:
DRUKKER IJ:
Advertentiën, in te zenden vóór Vrijdags om 12 uur.
Prijs per regel 10 cent. Bij abonnement of geregelde plaatsing
belangrijke vermindering. Dienstaanbiedingen contant f 0.25.
Er is geene tegenstelling
tusschen de beginselen
van de Fransche Revo
lutie en die van het
Evangelie.
1. o—
Het is vooral in de Anti-Revolutio
naire partij eene geliefkoosde uitdruk
king, alsof de tegenstelling tusschen
de christelijke en niet-christelijke staats
partijen in Nederland hierin bestaat,
dat de staatsbeginselen van de eerste
steunen op het Evangelie en die van
de laatsten steunen op de Revolutie.
Deze tegenstelling wenschen we eens
nader te bezien.
We zullen dit doen, door de be
ginselen der Revolutie uiteen te zetten
en ons dan afvragen, of de tegenstel
ling van Revolutie en Evangelie wel
juist is.
Die beginselen zijn vervat in de
Déclaration des droits de l'homme et
du citoyen van 1789 en in het woord,
dat er aan voorafgaat.
We zullen eerst deze geven.
De Inleiding luidtDe vertegen
woordigers van het Fransche volk,
gevestigd in Nationale Vergadering,
overwegende dat de onwetendheid, het
vergeten of de miskenning van de
rechten van den mensch zijn de eenige
oorzaken van de openbare ongelukken
en van het bederf der regeeringen,
hebben besloten om bloot te leggen, in
eene plechtige verklaring, de natuur
lijke, onvervreemdbare en heilige rech
ten van den mensch, opdat deze ver
klaring, voortdurend voorgehouden aan
alle leden der maatschappij, hun on
ophoudelijk herinnert hunne rechten en
hunne plichten opdat de handelingen
van het wetgevend en die van het
uitvoerend gezag, elk oogenblik kun
nende vergeleken worden met het doel
van elke openbare instelling er meer
door zullen worden geëerbiedigd
opdat de verlangens van de burgers,
voortaan gegrond op eenvoudige en
onbetwistbare beginselen, altijd gaan
tot handhaving van de grondwet en
van het geluk van allen.
Bijgevolg, erkent en verklaart de
Nationale Vergadering, ten overstaan
en onder aanroeping van het Opper
wezen, de volgende rechten van den
mensch en van den burger
Artikel 1. De menschen werden ge
boren en blijven vrij en gelijk in rech
ten het maatschappelijk onderscheid
kan alleen gegrond zijn op het alge-
meene nut.
2. Het doel van elke politieke ver-
eeniging is het behoud van de natuur
lijke en onverjaarbare rechten van den
mensch. Deze rechten zijn de vrijheid,
de eigendom, de veiligheid en het ver
zet tegen de onderdrukking.
3. Het beginsel van elke souvereini-
teit zetelt wezentlijkin het geheele volk.
Geen lichaam noch persoon kan gezag
uitoefenen dat er niet uitdrukkelijk uit
voortvloeit.
4. De vrijheid bestaat in het alles
kunnen doen wat niet schaadt aan
anderen. Alzoo heeft de uitoefening
van de natuurlijke rechten van den
mensch slechts grenzen die verzekeren
aan de andere leden van de maat
schappij het genot van dezelfde rech
ten. Deze grenzen kunnen slechts
worden bepaald door de wet.
5. De wet heeft slechts het recht
om te verbieden de handelingen, die
schadelijk zijn voor de maatschappij.
A'les wat niet verboden is door de
wet kan niet worden verhinderd, en
niemand kan gedwongen worden om
te doen, wat zij niet regelt.
6. De wet is de uitdrukking van
den algemeencn wil. Alle burgers heb
ben recht om persoonlijk of door hunne
vertegenwoordigers mede te werken
aan hare tot standkoming. Zij moet
dezelfde zijn voor allen, hetzij zij be
schermt of wel straft. Alle burgers,
zijnde gelijk in hare oogen, zijn ge
lijkelijk toelaatbaar tot alle waardig
heden, plaatsen en ambten, volgens
hunne bekwaamheid en zonder ander
onderscheid dan die van hunne deug
den en hunne talenten.
7. Geen mensch kan worden be
schuldigd, gearresteerd noch vastgezet
dan in de gevallen bepaald door de
wet en naar de vormen die zij voor
schrijft. Zij die verzoeken, voorthelpen,
uitvoeren of doen uitvoeren, die da
den van willekeur moeten worden ge
straft maar elk burger geroepen of
gegrepen krachtens de wet moet dade
lijk gehoorzamen door verzet maakt
hij zich schuldig.
8. De wet kan slechts opleggen
juist omschreven en duidelijk noo-
dige straffen-. Niemand kan worden
gestraft dan krachtens eene bestaande
wet en afgekondigd vóór de overtre
ding, en wettig toegepast.
9. leder mensch wordt vermoed
onschuldig te zijn totdat hij schuldig
is verklaard, en indien het onafwijs
baar wordt geoordeeld hem te arres
teeren, moet elke gestrengheid die
onnoodig is om zich van zijn per
soon te verzekeren door de wet wor
den onderdrukt.
10. Niemand kan worden veront
rust voor zijne meeningen zelfs gods
dienstige, dan alleen indien de open
baring er van de openbare orde ver
stoort door de wet gevestigd.
11. De vrije mededeeling van de
gedachten en van de meeningen is
een van de meest kostbare rechten
van den mensch elk burger kan dus
vrijelijk spreken, schrijven, drukken
dan alleen, om van deze vrijheid geen
misbruik te maken in de gevallen be
paald door de wet.
12. De waarborg voor de rechten
van den mensch en van den burger
maakt noodig een openbare macht:
deze macht is dus ingesteld voor het
voordeel van allen en niet voor het bi
zonder nut van hen, aan wie zij is toe
vertrouwd.
13. Voor het onderhoud van de
openbare macht en van de uitgaven
van beheer is eene algemeene belasting
noodzakelijk; zij moet gelijkelijk wor
den omgeslagen tusschen alle burgers
in evenredigheid van hunne krachten.
14. De burgers hebben het recht
om zelf of door hunne vertegenwoor
digers vast te stellen de behoefte van
de openbare belasting, haar vrijelijk
toe te stemmen, er het gebruik van
na te gaan en er van te bepalen het
bedrag, de grondslag, de ontvangst en
de duur.
15. De maatschappij heeft het recht
om rekenschap te vragen van elk amb
tenaar van haar beheer.
16. Elke maatschappij waarin de
waarborg van de rechten niet verzekerd
is, noch de scheiding van de machten
bepaald, heeft geen grondwet.
17. Daar de eigendom een onaan
tastbaar recht is, kan niemand er van
worden beroofd dan alleen als het al
gemeen belang, wettig erkend, het
duidelijk eischt, en onder voorwaarde
van eene rechtvaardige en voorafbe-
paalde schadeloosstelling.
Dit zijn de beginselen Van de Re
volutie en deze zouden staan tegen
over het Evangelie.
Deze beginselen kunnen tot drie
worden teruggebracht, en zijn
1. De Volkssouvereiniteit.
2. De Gelijkheid voor de wet.
3. De Vrijheid in de uitoefening
der rechten.
En deze alle wortelen volgens de
Inleiding in het natuurrecht.
We zullen het eerst behandelen de
Volkssouvereiniteit.
Souverein zijn wil zeggen het hoog
ste gezag hebben. Door te bepalen,
dat het volk souverein is bepaalt men
dus, dat het volk, en dit wil zeggen
de geheele volksgemeenschap als een
eenheid genomen, zelf het hoogste
gezag heeft over zich zeiven.
Art. 3 drukt het uit, door te be
palen, dat het beginsel van elke sou-
vereiniteit zetelt in het volk.
Hoe was het vóór 1789?
Vóór 1789 gold als praktijk en als
beginsel in de meeste landen van Euro
pa, dat de vorst was een absoluut
vorst, en dit wil zeggen, dat de vorst
niet was de drager alleen maar ook
het beginsel van het gezag.
Door de leer van de volkssouvereini
teit werd het omgekeerde geleerd, wat
te voren praktijk en beginsel was.
Is de vorst het beginsel van het
gezag, dan draait de geheele regeering
en het geheele beleid van de staats-
gemeentschap om den wil van den
vorst.
Is het volk het beginsel van het
gezag, dan draait de geheele regeering
en het geheele beleid van de staats-
gemeenschap om den wil van het
volk.
En aangezien men volgens de na
tuur der dingen den wil richt op dat
gene, wat men als zijn belang be
schouwt, zoo is, bij den vorst als be
ginsel van het gezag, het belang van
den vorst nummer een en bij het volk
als beginsel van het gezag, het belang
van het volk nummer een.
Wat zegt nu de natuur
Is de vorst er voor het volk, of is
het volk er voor den vorst
De vraag moet worden beantwoord
door de beantwoording van deze vraag
Wat is de Staatsgemeenschap
Deze is eene maatschappij van men
schen woonachtig binnen bepaalde
landgrenzen en door afstamming, taal,
gewoonte of belangen aari elkander
verbonden.
De mensch nu is van natuur een
wezen, dat voor de instandhouding
van zijn bestaan en geslacht, voor de
behoeften van voeding, kleeding, ver
warming, bescherming tegenover aller
lei invloeden van ziekte, leeftijd, voor
de behoeften van zijn hart en zijn
verstand, enz. geroepen is, om met
andere menschen samen te wonen, want
alleen is hij niet in staat om zich dat
gene te verschaffen, wat voor zijne
behoeften noodig is. We drukken dit
uit door te zeggen de menschen heb
ben allen elkander noodig. Daaruit
volgt, dat hij van nature een sociaal
dat is, een maatschappelijk wezen is,
en des te meer de arbeid en de stoffen
noodig om te voldoen aan al zijne
behoeften verdeeld zijn, des te meer
wordt gevoeld de behoefte, dat we
elkander noodig hebben, opdat ieder
kan konten tot het hebben van zijn
persoonlijk welzijn.
Indien nu ieder in deze maatschappij
geheel onbeperkt, dus souverein voor
zijn eigen v/elzijn mocht doen en laten
wat hij verkoos, dan zou er weldra
een strijd zijn tusschen de bizondere
verlangens en behoeften der menschen,
zouden deze niet volledig kunnen wor
den bevredigd, en in de eerste plaats
niet van de zwakkeren in deze maat
schappij. Daarom maakt de natuur van
het zijn van den mensch van een
sociaal wezen noodig de behoefte aan
een gezag, dat het algemeen welzijn
behartigt, opdat het bizonder welzijn
van ieder tot zijn recht kan komen en
een steunpunt heeft.
Dit gezag nu heeft velerlei vormen
al naar gelang nu van den omvang
van het algemeen welzijn dat te behar
tigen is, en het gezag, waarvan de
omvang van het algemeen welzijn zich
nu uitstiekt over eene maatschappij
omvattende een bepaald aangeduid
volk, noemt men Staatsgezag.
De oorsprong van dit staatsgezag
ligt dus in de behoefte aan de be
hartiging van het algemeen welzijn,
en het dienen vanhetalge-
m e e n w e 1 z ij n is dus de taak van
het staatsgezag. Het zijn dus de al
gemeene behoeften van het
volk die dit staatsgezag noodig
maken en in deze behoeften
van het volk, en in deze behoeften
spreekt zich uit de natuur van alle
menschen die het volk uitmaken, ligt
het beginsel van het staats
gezag. De natuur eischt dat dit
staatsgezag bestaat, en het is, in wel
ken vorm dan ook en wie ook de
drager of de dragers er van zijn, altijd
aanwezig, en zelfs zou het nog be
staan, als alle menschen dieven en
roovers waren, want dan heeft men
nog een hoofdman of kapitein of een
leider. Dit staatsgezag kan niet on
persoonlijk zijn maar moet hebben
een drager, een vertegenwoordiger, een
die dit gezag uitoefent. Hij die dit
gezag uitoefent kan zijn een enkel
persoon onder den naam van koning,
vorst, keizer, czaar of wat ook, het kan
ook zijn een veelheid van personen
zooals een driemanschap, een repu
bliek, een familie, dit veranderd niets
aan de zaak dat de drager of dragers
niet zijn het beginsel van het staats
gezag maar slechts de uit
voerder van het staatsgezag.
Bezien in het licht van het natuur
recht is dus art. 3 juist als het leert,
dat het beginsel van het staatsgezag
zetelt in het volk zelf, niet in den drager
van het staatsgezag.
Het katholiek recht leert hetzelfde,
het wordt geleerd door Suarez, Bel-
larminus, Thomas en Aquino.
Men heeft wel beweerd, dat de volks
souvereiniteit is veroordeeld door de
60e stelling van de Syllabus, dat het
is dwaling: „dat het gezag niets an
ders is dan d optelling van het getal
en van de stoffelijke krachten", maar
deze stelling moet worden beoordeeld
naar de toespraak waarin ze voorkomt,
en hierin herinnert Paus Pius IX dat
het getal niet maakt het recht, dat om
te weten waar de waarheid is men niet
de stemmen bij elkaar moet tellen, dat
de menigte niet het recht heeft om
alles te doen, m. a. w. dat macht
geen recht is. Maar deze beteeke-
nis is overeenkomstig de beginselen
der Déclaration.
Bepaalt art. 3, dat het beginsel van
het gezag in de maatschappij ligt in
het volk zelf, art. 6, 14 en 15 regelen
de uitoefening van de volkssouverei
niteit.
Art. 6. De wet is de uitdrukking
van den algemeenen wil. Alle burgers
hebben recht om persoonlijk of door
hunne vertegenwoordigers mede te wer
ken aan hare tot standkoming.
Men zegt wel, dat de menigte on
wetend is in zaken van recht en alge
meen belang, maar de ondervinding
leert anders, indien zij niet verblind
is door vooroordeelen, maar deze ver
blinding wordt minder gevonden bij
velen dan bij enkelen. Het meest dui
delijk bewijs is geleverd in Zeeuwsch-
Vlaanderen, waar het volksverstand
duidelijk opmerkte een man van eer en
wat wordt vereischt voor eer en fat
soen en voor recht, terwijl het ver
stand van de enkelen daarin geheel
verduisterd was door vooroordeelen.
De deelneming van het volk aan de
wetgevende macht is ook volgens de
katholieke leer. Thomas van Aquino
leert„Omdat de wet den mensch
regeert met het oog op het algemeen
welzijn, behoort het dus niet aan de
persoonlijke rede om de wet te maken,-
maar aan de rede van het volk of van
zijne vertegenwoordigers. Omdat het
doel eigen is aan allen, hebben allen
het recht om te regelen wat het doel
voorbereidt."
Art. 6 zegt niet, dat de algemeene
wil, of de volkswil, uitdrukt wat recht
of geen recht is, het bepaalt wat wet
is, wat de gedragsregel moet zijn in
de maatschappij, het bepaalt niet, wat
de gedragsregel moet zijn jegens den
Schepper, dit laat art. 6 in het mid
den, en terecht, want dit is niet de
zaak van de maatschappij maar van
den Schepper ook van het natuurrecht,
waarvan de Souvereiniteit van het
volk een uitvloeisel is, en Deze heeft
daarvoor gebruikt de middelen van
de taal van het geweten en van de
goddelijke geboden en van de Open
baring, en voor het spreken en ver
klaren van deze taal heeft Hij inge
steld een ander gezag dan dat van de
maatschappij.
Art. 14 stelt als beginsel, dat de
burgers hebben het recht om zelf of
door hunne vertegenwoordigers mede
te werken tot het vaststellen van de
belastingen en van het gebruik er van,
en art. 15 stelt als beginsel, dat zij
hebben het recht om rekening en ver
antwoording te vragen.
Deze beginselen zijn van zelf spre
kende afleidingen van het natuurrecht
der volkssouvereiniteit en beantwoor
den ook geheel aan het volksverstand,
en dat ze met het Evangelie in strijd
kunnen zijn zal wel niemand beweren,
als hij zich slechts herinnert het Evan
gelie, waarin sprake is van doe re
kening van uw rentmeestschap.
Wordt vervolgd.
Aan de
COÖPERATIEVE BOERENLEENBANK
van Sint-Jansteen.
Mijne Heeren
Ik acht het gewenscht, om de dui-
velsche valschheid, die hier tegen
woordig heerscht onder katholieke
vlag, ook aan U duidelijk te maken.
En daarom, om U op deze wijze
iets te herinneren.
Gij weet, dat ik ben de oprichter,
en de geheel belanglooze oprichter,
van Uwe leenbank en van de andere.