Rechtzaken. Ken liefdedienst Salve Regina. Koopt en laat werken bij hen die ad ver teer en in „DE VOLKSWIL", het het meest gelezen en sympathieke hlad van Zeeland. natoren kunnen daar iets van weten. Daarbij, de tooneelspeelster, die in de aristocratische schouwburgen in goud laken gewaad den rol van „Amor" speelt, is even onzedelijk als de dan seres. Zeer bemoedigende woorden inder daad voor menschen van goeden wil Op dien voet zal de Staat, krachtens het algemeen stemrecht, nog wel ver plicht worden de onzedelijkheid ambte lijk te beschermen o— De Paardenliaudel. De handel in luxe-paarden is tegenwoordig nog al stil en algemeen raakt men het Ber over eens dat de automobielen veel schade doen aan het houden van luxe paarden. Vooral geldt dit voor den handel op Frankrijk en Engeland. De overgroote meerderheid van de Hullandsche paarden gaat tegenwoordig naar Duitschland, van de 100 wel 30. In Den Haag werden bijna geen paar den verkocht. („Onze Paarden.") Arr.Hechtbank te Middelburg Uitspraak van 28 Juli 1911. Daarbij werden veroordeeld wegens „oplichting" C. L. R., 14 jkleer makersleerling. üt es, overeenkomstig de vordering t 13,30 s. 1 w. tucht school „beleediging ambtenaar" E. d. J., 35 j veldarbeider Maldeghem, tot f 10 b. s. 10 d. h. en M. B., 17 j., werk man, Krüiningen, tot f7 b. s. 14 d tuchtschool, beiden conform de eiscli „mishandeling" A. J. F., 14 j., zonder beroep, Goes, tot f 7 b. s. 14 d. tuchtschool, de eisch was 1 m. tuchtschosl, en W. P., 19 j., arbeider, Colijnsplaat, tot f3 b. s. 3 d. h., ter wijl de vordering was f20 b. s. 20 d. h „Landlooperij" A. H. 30 j., smid, en J. J. A. L., 29 opperman, beiden zonder vaste woonplaats en te Mid delburg gedetineerd, ieder conform de vordering, tot 12 d. hechtenis, en „overtreding politieverordening te Middelburg" J. V. 15 j koopman, Middelburg, met vernietiging van het vonnis van den kantonrecher te Mid delburg, tot f 1 b. s. 1 d. tuchtschool. „Vrijgesproken" J. J. B., 47 j., bier huishouder, Vlissingen, beklaagd van overtreding hondenbelasting te Vlissin gen, waarvoor f5 b. s. 1 d. h., ge- ëischt was W. K. M., 26 j., glazen- wasscher, Middelburg, voor wien f 15 b. s. 15 d. h., J. d. F., 19 j., land bouwersknecht en A. P., 20 j., arbeider, beiden Colijnsplaat, voor wien tegen den len f20 b. s. 20 d. h. en tegen den 2en 1 m. gev.straf, en A. v. d. W., 17 j., arbeider, Colijnsplaat, voor wien vrijspraak gevorderd was, allen beklaagd van mishandeling. O Nabij het dorp in een onaanzienlijk huisje woonde Grietjemeu. Niemand wist hoe oud zij was, wel dat zij vijftig jaren lang in dienst was geweest op „Boschlust". Ze was dus zeker hoog bejaard. verdringen en alle macht op zich ver eenigen. Vergezeld door den slecht beraden, onmondigen troonopvolger, trachtte Lysias eerst de kleine zuidelijke ves tingen van Judea, vooral Bethzur, in te nemen, en dan, door fluks Jerusa lem te heroveren, aan den oorlog een einde te maken. Ofschoon de hoogepriesteriijke ver rader Menelaus hem dikwijls boden toezond met de geruststellende verze kering, dat zijn mededinger Philippus nog altijd in het Oosten vertoefde en vooreerst aan geen terugkeer dacht, werd Lysias toch door de geheime onrust verteerd, dat Philippus konde terugkomen om zich in Ar.tiochië te vestigen en die stad te versterken. Daarom brak hij spoedig door de ver dedigingslinie, liet een sterke afdeeling achter om Bethzur te belegeren en rukte tegen Jerusalem op. Met ware doodsverachting wierp Judas zich met zijn kleine schaar tus- schen het ontzaglijk leger en de be dreigde hoofdstad. Toen echter de opgaande zon de gouden en bronzen schilden der Syriërs bescheen, toen onder het steken der krijgsbazuinen, de wilde olifanten snuivend oprukten, toen begonnen de Hebreërs aan hun oorlogskans te twijfelen. Eleazar, dien men Auaran noemde, de jongste broeder van den Machabeër keek Judas bezorgd in het ijselijk bleeke gelaat. Hij begreep, dat men thans voor een verschrikkelijke beslissing stond. De eigenaar van „Boschlust" had haar gaarne tot haren dcod bij zich in huis wjllen houden, ook al kon zij in het geheel niet meer werken, maar Grietje wilde liever dicht bij dc kerk wonen. Altijd zeide zij„ik heb nu vijftig winters op „Boschlust" door gebracht en ik ben oud en versleten, van nu af aan wil ik alleen denken aan mijn dood en Onzen Lieven Heer bidden om een zalig uiteinde." Zoo sprak de trouwe dienstbode. Zij drukte den boer en de boerin de hand en trok naar het hun toebehooren- de huisje, waarin zij voor niet mocht wonen. Zij behoefde nu niet meer een uur te loopen om van „Boschlust" naar de kerk te konten. Slechts een paar minuten lag het huisje er van af en iederen morgen zag men haar in de H. Mis, en 's avonds in het Lof. Zoodra zij in haar huisje woonde, zond de boer de knechi met vijftig takkebossen, om den haard te voor zien, met de boodschap, dat zij maar flink moest stoken, er lagen er nog genoeg in de schuur. De knecht, een nog jonge man, voer met de kar tot voor de deur en wierp daar de bossen op den weg. Otn het hout naar binnen te dragen, daar dac'nt hij niet aan en de oude vrouw durfde het niet vragen. Grietjemeu zette haar bril af, legde de breikous, waaraan zij bezig was, neder, nain een ouden doek, dien zij over haar hoofd bond en trippelde naar buiten, om de bossen, een voor een, naar binnen te halen. Doch vijftig maaldat kon voor het zwakke, 1 kromme menschje wel eens te moei lijk worden. Om één bos naar bin nen te krijgen, had zij tien minuten noodig, waar een ander het in twee of drie kon doen. In Gods naamdacht zij en nam den eersten bos op haar hoofd. Onze Heiland heeft wel een zwaar kruis op zijn lijdensweg moeten dragen en werd nog mishandeld er bij, zou ik dan morren En toen zij met den bos naar bin nen ging, telde zij de minuten, die zij noodig zou hebben om alles naar bin nen te dragen. Hoor, daar slaat de torenklok vier uur, en oogenblikkelijk stormt een vroolijke kinderschaar de deur van de school uit. Het eerst de jongens en Thomas, de zoon van den burgemees ter, vooraan. Hij zag de takkebossen wel, maar wilde er voorbij hollen om gauw thuis te zijn, want het was koud, guur weer. Plotseling krijgt hij de oude vrouw in het oog, en ziet, dat zij met moeite een takkebos op haar hoofd draagt. „Halt!" riep hij en ging met wijd uitgestrekte armen voor het wilde troepje staan. „Weet je, wat we doen moesten De takkebossen bij Grietje meu in huis dragen. Zij is oud en zwak en heeft er zeker een geheelen dag voor noodig, en wij doen het in een paar minuten. Wie helpt mee „Ik, ik klonk het uit aller mond en evenals hongerige kippen op een handvol gerst, vielen zij op de bossen aan. In een minimum van tijd had ieder een bos gegrepen en evenals de gan zen, liepen zij achter elkander naar „Broeder, Iaat den moed niet zin ken riep hij. „Ginds op den met goud opgetuigden olifant zit niemand anders dan de zoon van den dwinge land, de jonge koning. Wij zullen hem dooden en daardoor het leger der Sy- riërs in beroering brengen. Voorwaarts Volgt mij Met luid krijgsgeschreeuw volgden de beste krijgers den moedigen jon- ge'ing en baanden zich een weg mid den door het vijandelijke leger. Eleazar sprong onder het koninklijk uitgedoste dier en stiet het zijn zwaard in den buik. Alvorens de jongeling echter achteruit kon springen, zakte de olifant in elkaar en verpletterde stervend den jeugdigen held. „Auaran! Auaran!" schreeuwde Ju das wanhopig, en streed met verbit tering om het lijk zijns broeders, die zich nutteloos had opgeofferdde koning nog een kind vertoefde ver van het strijdgewoel, en een een voudige soldaat, die den prachtig ge tuigden olifant bestuurde, viel onder de slagen der woedende Hebreërs. Als eenigen buit brachten de Israë lieten den dierbaren afgestorvene uit het gedrang. Jerusalem met zijn on- inneembare tempelvesting nam hen, die voor de eerste maal overwonnen waren, beschermend binnen zijne mu ren op. Lysias, die brandde van koortsachtig ongeduld, uit vrees dat Philippus hem I iri Antiochië de loef konde afsteken, rukte nchter her. op, omsingel.!e Je rusalem en poogde de stad in zijne de deur van het huisje. De oude vrou.v sloeg van'verbazing de handen in elkaarzij was zoo blijde, dat zij geen woord kon uitbrengen. „Zij moeten zeker onder liet afdak in het schuurtje liggen vroeg Tho mas. En op haar toestemmend knik ken met het hoofd, riep hij „Vooruit, jongens, volgt mij maar, ik weet de plaats wel en za! ze op stapelen." In enkele minuten was de geheele vracht opgeborgen de oude vrouw, wie de tranen in de oogen stonden, stamelde toen „Ik dank je wel, brave jongens Dat je een oude, gebrekkige vrouw, zoo goed geholpen hebt, daarvoor za! Onze Lieve Heer je zeker beloonen." „Hè", riepen de jongens, 't is watIn een wipje was de boel op zijn plaats en we hebben het wat graag voor je gedaan. Dag Grietjemeu hoera En zingende „lang zal zij leven", holde het troepje naar huis, gelukkig, omdat zij oude Grietjemeu hadden kunnen helpen. o— De revolutiekoorts woedde in Frank rijk. De ongelukkige Lodewijk XVI moest boeten voor de zonden zijner voorvaderen erf zijn bloed verfde de treden van het schavot. Hem volgde zijne gemalin, de door het lijden ge louterde Maria Antoinette. En na hen kwamen breede scharen priesters en edelen, de eersten des volks, vrouwen uitblinkend door heldenmoe.1 en deugd. Frankrijk werd gedrenkt met het bloed zijner edelste dochteren en zonen. Van Parijs uit weerklonk de bloed- kreet der Jacobijnen over het geheele land. Nantes en Lyon, Marseille en Bordeaux, gaven het ten hemel schreeu wend antwoord op dien noodkreet. Benden bloeddorstige moordenaars trokken rond van de eene stad naar de andere en zelfs kleine landelijke plaatsjes zagen het schavot verrijzen op hare pleinen en de verschrikkelijke guillotine in werking. Zoo ook Compiègne, het liefelijke stadje aan den mond derAisne, reeds door de Merovingers gesticht, waar Lodewijk XIV zoo gaarne verblijf hield in het eeuwenoude kasteel met zijn -uitgestrekte bosschen. Van Parijs was zij gekomen, de woedende menigte. De vreedzame be woners verscholen zich in hun huizen en waagden zich niet op de straat. Slechts zeer enkelen maakten gemeene zaak met de mannen van het Schrik bewind. Wien zoude hei gelden? Wien anders dan de priesters en vrome maag den, die in het verborgen leefden, biddende en weldoende. Voor de poort van het klooster der Zusters Carmelitessen houdt de woe dende schare stand. De poorten wor den opengebroken, de deuren ingesla gen, de vensters verbrijzeld. ïn de kapel van het klooster zijn al de eer waarde zusters om hare Overste aan den voet des altaars verzameld. Zij weten wat haar wacht. Zij hebben haren God niet willen .afvallen, haren Jesus niet willen verloochenen. „Schul dig Naar het schavot met haar macht te krijgen. Wie wist, hoe spoe dig reeds Philippus, als hij uit het Oosten terugkwam, in Syrië alle macht tot zich zou trekken? De belegering duurde langer, dan de Hebreërs en de Syriërs verwacht hadden. Wel was de stad rijkelijk voorzien van water, doch wegens het allengs eindigende Sabbathjaar, was er niet genoegzame voorraad van levens middelen aanwezig. Gelijk het in 't boek Exodus voorgeschreven was, moesten in het zevende jaar, het Sab bathjaar, alle velden, wijnbergen en olijftuinen braak blijven liggen. Judas had reeds vroeger, met het oog op het dreigende gevaar, zijne stamgenooten aangeraden, den kortan .vrede zich te nutte te maken, om de velden te be bouwen maar de kleingeestige Es- saeërs klemden zich vast aan de letter van Mozes' voorschrift, zaaiden en oogstten niet en konden derhalve de steden slechts karig van mondvoor raad voorzien. Thans deed de hon gersnood weidra zijn intocht in de ongelukkige stad. Men at reeds boom bladeren reeds waren alie schapen, runderen en geiten, zelfs alle kameelen j en lastdieren geslacht, en nog altijd was er geen uitzicht op redding. Men doodde de in 't wild losloopende hon den, die anders in zoo grooten getale door de straten dwaalden, en at die. De nood was ten top gestegen. De boden, die Judas, alvorens de 1 stad geheel en al omsingeld was, naar liet g .bergt gezonden had, ten einde hulp te halen, kwamen niet terug. De £oo heeft het vonnis geklonken der revolutionaire rechtbank. Dit vonnis komt men ten uitvoer brengen. Kete nen rinkelen, boeien knellen haartee- dere handen. Schrikken zij terug voor den bitteren lijdensbeker, die haar lippen nadert Teedere gezangen weerklinken uit hare monden „Salve Regina, mater misericor- diae Hoonlachend antwoordt het gepeupel op dit zoete iied. Met heiligschennende handen grijpt men de Godgewijde Maagden aan en sleept haar voort naar de karren, die haar naar het scha vot moeten brengen. Geen vrees echter Ügt op haar gelaat, geen angst voor den dood spreekt uit haar trekken. De oogen zijn ten hemel gericht, de handen zijn gevouwen tot gebed. „Doet haar zwijgen", gillen de beulen, „wij willen niet, dat zij nog langer zingen. Hoort, zij spotten met ons en de stra ten doen zij weerklinken van haar bij- geloovige liederen Maar hoe ook alles schreeuwt en raast, hoe vaak een ruwe vuist neder daalt op het zachte gelaat der Zusters, onophoudelijk zingen zij het lied voort „Gij, ons leven, onze zoetheid, onze hoop, wees gegroet Voor de zoete tonen van het teedere en plechtige gezang zwijgt eindelijk het woeste getier van het bijeenge- stroomde volk. Men verdringt zich in de straten, maar eerbiedig stilzwijgen volgt op het ruwe schelden en laste ren. De haat maakt plaats voor mede lijden, nu de karren aan den voet der guillotine zijn aangekomen. Met aan gezichten, die van kalme rust getui gen, scharen zich de veroordeelden om het schavot, en als stonden zij aan den voet van het altaar, aan haar he- melsche Moeder toegewijd, zoo blijven hun stemmen weerklinken en zingen zij den lof der Moeder-Maagd, aan wier dienst immers haar leven was gewijd „Tot U smeeken wij, verbannen kin deren van Eva Gesterkt door den moed, dien het gebed en de deugd alleen kunnen ge ven, betreedt de eerste Zuster de trap pen van het schavet en nadert den beul. Zuster Clara is het, een der jongsten, met den glans der onschuld op het gelaat. Als met hemelsche vreugde bezield, knielt zij neder op het schavot. „Zusteren", jubelt zij, „zus hulp bleef uit. De Machabeër deed uitvallen, om nieuwe boden gelegen heid te geven, ie ontkomen en zóó redding te halen maar niet alleen de boden, geheele afdeelingen van zijne manschappen sloegen zich door den vijand heen, vergaten hunnen plicht en keerden niet naar de stad terug, waar de honger met holle oogen op hen wachtte. Buiten zich zeiven wegens deze trouweloosheid, riep de Machabeër met gramstorige stem in de vergadering „Dit echter zeg ik ulieden wie voort aan het waagt, lafhartig te vluchten en Jerusalem aan den ondergang prijs te geven, op hem zullen onze eigen boogschutters hunne pijlen richten want hij is een verrader van ons volk Toen trad Jojada naar voren, een vergrijsd priester, wiens trouw geroemd werd i:i geheel het land. „Judas," begon hij ernstig: „gij spreekt ziekelijke woorden, gelijk de toorn die zaait tot een boozen oogst. De nood is groot in de stad en hon ger' doet pijn. Ik wil er niet van spreken, dat de uitgeputte krijgers nog maar het vierde gedeelte van hunnen maaltijd bekomen, dat over een week de dienst in den tempel moet ophou den, omdat het ons aan offerdieren mangeltdoch ik moet spreken van j het jammeren der kinderen, die om brood schreien 1" „Wacht! Houdt het uit! Er moet hulp komen de onzen in den lande zullen ons in onzen hoogsten niet teren, zingt uw lofzangen ter eere onzer komst, mijne ziel worde opgenomen in het Hemelsch Paradijs, wanneer mijn hoofd van het lichaam zal gescheiden wordenEn opnieuw zingen de maagden „Tot U zuchten, kermen en smeeken wij in dit dal van tranen Sprakeloos is de menigte geworden en zelfs de beulen staan een oogenblik zonder beweging. Doch dan verman nen zij zich en met haastigen spoed zetten zij hun bloedig handwerk voort. De eene martelares na de andere stijgt op het schavot, de eene reine ziel na de andere ten hemel. De beu'en haas ten zich. De ontroering maakt zich van hen meester. Geen kreet stijgt meer omhoog uit het woedend publiek. Tranen blinken in veler oogen; doch de dienaressen Gods zingen onafge broken hun lied. Maar zwakker wordt het; doorzuch ten en tranen onderbroken wordt het lied nog slechts gezongen door een enkele stem, want de zusters heb ben haar leven gegeven voor Jesus. Slechts één is nog overde oude, edele abdiste. Al haar kinderen heeft zij zien vallen onder het bloedige mes, al de haar toevertrouwde zielen zijn opgegaan naar het Hemelsche Sion. De ouderdom heeft haar diep gebo gen, haar knieën knikken onder het gaan, doch met moed betreedt ook zij het schavot. Niemand mag haar de behulpzame hand bieden bij dezen laatsten gang. Haar sterkt echter de kracht Gods en ook zij kan nog zingen al is het met bevende stem „En toon ons na deze ballingschap, Jesus, de gezegende vrucht uws lichaams Nog parelt het doodzweet op het eerbiedwaardig hoofd, dat nederrolt in het bloed. Nu zijn allen geslacht offerd. Een rilling gaat door de menigte. Het lied der Zusters blijft nog in hun ooren klinken. Het is alsof Engelen om hen zweven, die de zielen der martelaressen opvoeren ten hemel, voor den troon van Jesus en Zijne heilige Moeder. Het plein wordt hun een tempel, het schavot een hooggewijd altaar. Vol ontroering zingen zij het slot van het lied en uit duizenden keelen weerklinkt het slot van het lied der Moedermaagd „O, goedertierene, o medelijdende, o zoete Maagd Maria verlaten riep Judas radelaas en door droefheid bewogen. „Kunnen wij dan langer wachten antwoordde Jojada. „De hongerdood wacht niet, als hij de hand naar onze kinderen uitsteekt. Reeds liggen vele grijsaards en kinderen krachteloos ne derallerlei ziekten woeden in de uitgehongerde stad wij kunnen niet langer wachten." „Neen, dat kunnen wij nietriepen ook de anderen. „Het is pijnlijker de kinderen van honger te hooren schrei en, dan een houw met het zwaard der Syriërs te ontvangen Toen hief Judas, die tot nu toe slechts gewoon was, te bevelen, smee- kend de handen op. „Onze voorraad is nog voor drie dagen toereikend. Nog drie dagen willen wij uitzien naar hulpzeide hij. „Wanneer wij nu de stad overgeven, is het geheele land verloren De aanblik van den door droefheid gebukten opperbevelhebber, die daar smeekend vóór hen stond, was zoo overweldigend voor de vergaderde menigte, dat zij zonder tegenspraak nog een uitstel van drie dagen inwil ligde. Drie vreeselijke dagen van kwelling lagen achter Judas. Hij was gevlucht tot onder het bereik der pijlen van den vijand, om het geween der kinde ren, het gekreun der ziekten niet te hooren, dat zijn hart verscheurde. Wordt vervolgd. i£F

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 6