d'r nog wel bes bij," lachte hij en
schopte met dezelfde onverschilligheid
zijne mooie collectie lange pijpen op
den puinhoop, waarmede men in re
volutietijd nog een dozijn of wat men-
schen meer fusilleert of het hoofd af
slaat. Of alles verzekerd was Oh,
neen ze waren juist begonnen om
met aanvankelijk groot succes - hier
bloembollen te kweeken en op de
zolders zijn heel wat bollen, die men
juist was begonnen te pellen, verbrand
en daar was niets van geassureerd,
en dan„je verloor er toch altijd wat
bij." Iets verder wierp een boer een
pak verbrande papieren op den smeu-
lenden hoop en riep zijn buurman
lachend toe„Jaop daor gaon al me
effecte..."
Doch Binnenwijzend, het welvarende
dorpje in die rijke streek van West-
Friesland, maakte na deze ramp, die
een derde van de keurige boerderijen
in de asch legde, een anderen indruk
dan indertijd het Limburgsche dorp
Gronsveld, dat ik in mijn jeugd zag
verbranden en waar ontzettende wan
hoop heerschte onder een bevolking,
die met haar hoeve en vee haar alles
verloren had. Hier sprak iedereen van
den „raoren brand" en poetste, poetste
en wreef en boende en verfde weer
geweldig aan de gespaarde huizen,
opdat toch maar gauw alles zoo keurig
en onberispelijk zou zijn als voorheen
en al die nu toestroomende vreemde
lingen toch maar geen slechten indruk
zouden krijgen van hun zindelijkheid.
o
Eigen rijioiel bij dienslprijzen
Blijkens aanschrijving van den Mi
nister van Waterstaat kunnen met
ingang van 1 Juli a.s de ambte
naren behoorende tot of onder zijn
Departement, die vo ir 's rijks dienst
per eigen rijwiel reizen doen, daar
voor een. bedrag van 3 centen per
afgelegden kilometer in rekening
brengen.
o
Merkwaardig oordeel. Merkwaardig
is het oordeel, dezer dagen door den
Haagschen corresp. van 't „Utrecnsch
Dagblad" over minister Talma uitge
sproken
De wijze, waarop de heer Talma
zich heeft weten eigen te maken kennis,
zeer grondige, van zooveel hem vroeger
gansch onbekend, is bewonderens
waardig. Ik vind het klein, nietig,
erger dan dit, om op welk politiek
standpunt men zich ook moge be
vinden, niet te erkennen, dat mi
nister Talma ontwerpen in de Kamer
verdedigend, niet vele malen ook de
degeen, die het verst in wereldbe
schouwing en denkwijze van hem af
staat, bewondering moet hebben afge
dwongen.
Voor zulke gevoelens durft men niet
uitkomen of men verbergt ze onder
een huichelachtig-nijdig en jaloersch
grijnsje, door schouderophalen „geïllu
streerd". Ik acht het zeer gewenscht
en zeer verdiend, dat de pen van een,
die niet behoort tot minister Talma's
geestverwanten eens neerschrijft een
woord van eerbiedige hulde voor zoo
veel eerlijke, warme toewijding; voor
zoovee! ijver en werkkracht. Dat bij
de steenhouwerswet, nadat de heer
zei, waar slechts vlooienkruid, beren
klauw, giftige dolle kervel, doornige
stekels, Syrische kras-ster- en goud
distels en verversbrem woekerden.
En thans kwam het gele, een'onige
woestijnlandschap, dat slechts hier en
daar tusschen rotspuin en zand aan
eenig roerkruid een karig voedsel
bood. In de verte ontwaarde Cleanthes
vaak woestijnhoenders, trapganzen of
een kudde gazellen, welke aan de
schrale, altijd groene planten knaag
den, die hier, met hare smalle leder
achtige bladeren alleen staande, een
armzalig bestaan voerden.
De opgewektheid, waarmede allen
in het vooruitzicht op rijken buit uit
getrokken waren, verdween weldra,
toen de woestijn haar beklemmenden,
verstikkenden adem over het leger deed
gaan. Bij vorige gelegenheden had
men steeds de snikheete dagen door
gebracht in de schaduw der zwarte
tenten en alleen den koelen nacht be
nut om te marcheeren nu was het
juist omgekeerd.
Aan springmuizen, hagedissen en
schadeiooze, kleine pijlslangen was
inen ook vroeger in de woestijn ge
woon geraaktdoch thans wemelde
deze op vele plaatsen dermate van
vergiftige schorpioenen, zandoUers en
woestijnadders, dat men deze boos
aardige kruipende dieren meer vreesde,
dan de pijlen der vijanden. Het ge-
vaarlijkste voor de Syriërs was de
hoornslang, ter lengte van een j
arm en nauwelijks van het woestijn- 1
Talma zulke belangrijke concessies had
gedaan, toch ook nog een vrij aardig
succes volgde het doet mij oprecht
genoegen. En ik schaam mij aller
minst daarvoor uit te komen.
o
Het werk van Priester Daens ge
sticht, kan niet uitsterven, 't ls een
reuzenwerkpersonen verdwijnen,
maar de Christene Volkspartij blijft
staan. Dat hebben wij Zondag ge
zien te Gent, de zaal te klein, vele
oude Leden maar ook mannen die
wij nog nooit gezien hadden De
Vergadering wordt voorgezeten door
den heer Versluys. Namen het
woord: Van de Wielen, Van Belle,
Van Parijs. Goosens, De Backeren
andere. Bravo Proficiat, de zege
praal aan ons. (Land van Aeist)
o—
De oude M. Crachen beweerde altijd,
dat hij nooit een beteren assistent had
gehad op de Blue Valley Farm dan
Steven Hilton, en zijne dochters Bella
en Lucy beaamden die bewering ge
regeld. De complimenten aan het adres
van Steven werkten eenigszins op Jim
Carstons humeur, en eindelijk haatte
hij zelfs den naam van den man.
Als alle verhalen die over hem ge
daan werden, geloofwaardig waren,
moest die Steven juist iemand ge
weest zijn om Bella M' Crachen in te
pakken, dacht Jim. Nietjemand zooals
hij, pas uit Engeland gekomen, maar
een kranig soort van kerel, tot alles
in staat. Want, zooals Bella eens had
gezegd„In de oude wereld houdt
men van menschen, die praten, maar
hier geven we om menschen, die wat
doen." En daarna had Jim een gele
genheid afgewacht, om haar te toonen
dat hij tot iets in staat was.
Ongelukkig had er zich tot nu toe
geen gelegenheid voorgedaan. Het was
middag en Jim keek in de zitkamer
uit het raam over de uitgestrekte
sneeuwvelden. Opeens viel zijn oog
op een donkere massa op de sneeuw
tegen den derden heuvel. Hij hield de
hand voor de oogen en keek lang en
ernstig naar den zwarten vorm, die
zich zoo scherp afteekende tegen den
witten achtergrond. Toen floot hij
zachtjes en ging uit de kamer. Bella
was in de keuken bezig, maar keek op,
toen hij binnenkwam. „Er is een troep
herten op geen vijf mijlen afstand bij
Salem Mount", zei hij. „Werkelijk
riep ze uit. Toen voegde ze er op
teleurgestelden toon bij„O, was Ste
ven nu nog maar hier. Hij was zoo'n
goed schutter!" Jim beet zich op de
lip, maar toen hij sprak klonk zijn
stem doodkalm. „Zou je graag een
huid hebben, Bella?" vroeg hij. „O,
Jïm, 't is al te laat voor je, om ze nu
achterna te gaan. En je bent geen
jager
Maar hij bracht haar tot'zwijgen.
„Ik zal 't in ieder geval probeeren",
zei hij, een geweer uit den hoek ne
mend.
Toen Jim de boerderij verliet, werd
de moeielijkheid van de taak, die hij
had ondernomen, hem duidelijker. Er
zand te onderscheiden, weiker beet
zelfs paarden in ongelooflijk korten tijd
doodde.
De angst voor het giftige ongedierte
dwong heileger, 's nachts rust te nemen
en allec-n gedurende den heeten dag
te marcheeren, aangezien men dan de
kruipende vijanden gemakkelijker kon
waarnemen. Zoo drukkend en af
mattend overdag de hitte was, zoo ge
voelig koud was het des nachts. Doch
niet alleen de ongewone koude, maar
ook de vrees voor de slangen was
oorzaak, dat de krijgers dicht om de
I hellaaiende kampvuren hokten.
De uitputtende dagmarsch in de
verzengende hitte der woestijnzon, de
slapelooze, koude nachten doorge
bracht in stage vrees voor slangenbeet,
dat alles maakte de beste krijgers
spoedig suf en gemelijk.
Vaak, als ternauwernood de uitge
putte Syriërs zich ter ruste hadden
begeven en het flikkerend schijnsel
der kampvuren spookachtig den don
keren nacht verlichtte, begon plotse
ling de grond te leven. Met duidelijk
hoorbaar geruisch schuifelden de geel
bruine hocrnslangen door de leger
plaats, menigmaal twintig en meer
offers vergend in eenen nacht. Met
slapen was het dan gedaan.
Wel vertrouwd met de gevaren van
een tocht door de woestijn, had Anti-
ochus in zijn leger tal van slangen be-
j zweerders opgenomen. Nooit liet hij
zijne ruime tent opslaan, alvorens de
grond zorgvuldig onderzocht was, of
was geen plaats waar hij zich verdekt
kon opstellen, terwijl zijn voetstappen
op de sneeuw gthoord moesten wor
den. De dieren lieten hem echter toe
hen tot op een paar mijlen te volgen,
toen verdween de troep om een heuvel,
een mijl verder.
„Mooi", dacht Jim. „Nu vind ik ze
aan den anderen kant van den heuvel,
want ze zijn niet verschrikt." Hij
volgde 't spoor der dieren, dat duide
lijk genoeg te zien was in de sneeuw.
Drie mijlen had hij ze gevolgd en ze
nog steeds niet gezien. Jim liep maar
door, denkende over Bella, de herten
en den vreeselijken Steven Hilton, die
er volgens Bella zeer zeker een ge
schoten zou hebben.
Opeens zag hij vlak voor zich de
kudde staan.
Hij mikte op een groot dier, dat dicht
bij hem stond en haalde ademloos den
trekker over. Er werd een scherpe
knal gehoord en op 't zelfde oogen-
blik stoven de herten heen, behalve
het groote dier, dat doodstil op de
sneeuw bleef liggen.
„Nu, wat zeg je, Steven Hilton
riep Jim, terwijl hij een krijgsdans uit
voerde om het gevallen wild. „Bella
geloofde niet, dat ik in staat was, haar
een huid te brengen. Hoera
En toen om zich heen ziende, be
sefte Jim pas, dat hij midden in een
vreemde streek stond, terwijl de avond
begon te vallen, ,,'tls te laat om naar
huis te gaan", mompelde hij, „en ik
geloof, dat de thermometer dertig gra
den beneden het vriespunt staat. Wat
kan ik doen 't Is hier geen aanlokke
lijke plaats om te slapen, tenzij Ja,
dat is 't eenige wat ik doen kan". Hij
nam een groot mes uit zijn zak, en
begon het doode hert te bewerken.
Hij was geen bekwaam vilder, maar
na een poos van hard werken had hij
de huid toch losgekregen. Toen wik
kelde hij zich in de nog warme huid
en ging in de sneenw liggen slapen.
Toen Jim wakker werd, was het
donker om hem heen en doodstil. Hij
was stijf en wilde zich omkeeren, maar
hij bemerkte tot zijn schrik, dat hij
geen lid kon bewegen.
Met groote krachtsinspanning wist
hij de huid iets van zijn gezicht af te
krijgen, zoodat hij door de kleine
opening kon kijken. Maar alles was
donker en zijn vingers kwamen in
aanraking met een koude, vochtige
zelfstandigheid, die als zout aanvoelde
tusschen duim en vinger. Langzamer
hand kwam hij tot de ofschuwelijke
overtuiging, dat er, terwijl hij sliep,
nieuwe sneeuw was gevallen en hij
er nu onder begraven lag.
Een oogenblik was hij geheel ver
slagen. Maar hij voelde zich nog niet
overwonnen, en met de tanden op elkaar
geklemd begon hij bij zijn taak, om
den zwaren last van zich af te wen
telen. Hij probeerde weer op te staan,
maar vergeefs. Niet de minste breuk
kon hij maken in de muren van zijn
gevangenis.
Langzaam verliepen de uren van een
vreeselijkèn nacht. Boven hem scheen
het morgenlicht over de sneeuwvlakte,
maar dit licht drong niet door tot Jim.
Hij was nu geheel uitgeput en een
vreemd gevoel van onderworpenheid
kwam over hem. Als dit het eind moest
zijn, dacht hij, dan was er niets aan te
doen. Opeens kwam er evenwel een
deze ook van die ondieren herbergde,
waarvoor hij een grooten afschuw en
een haast onoverwinnelijke vrees koe
sterde. Meestal greep hij 's avonds
naar den beker, om zich, door het
overmachtig gebruik van wijn, een zij
het dan ook onrustigen slaap te ver
schaffen.
In gedrukte stemming had Cleanthes
een uur geleden de hemelblauwe met
gouden druiven doorweven koninklijke
tent verlaten en verstrooiing gezocht
bij Adomey, den Indischen slangen
bezweerder, die allerlei wonderlijke
kunsten kende.
Buiten brieschten en schraapten de
vastgebonden paarden. De wijsgeer
huiverde van koude. Uit niet al te
groote verte klonk het schorre gehuil
der jakhalzen en hyenas, die elkaar de
weggeworpen afvallen van het leger
betwistten of de tengevolge der slan
genbeet gevallen Syriërs uit hunne
graven opkrabden, om daarmede een
afschuwelijktn maaltijd te houden.
„Hoe vondt gij den souverein
vroeg Adomey, de magere Indiër.
Cleanthes zuchtte. „Sedert hij, op
aandrang der rijksgrooten, eene vrouw
genomen heeft, leent hij mijnen raad
maar zelden meer het oor", zeide hij.
„Hij is een vereerder van welgevulde
wijnkruiken geworden. Toen ik hem
verliet, deed de zware Caecuber, dien
hij tegenwoordig onvermengd drinkt,
I zijn bedwelmende werking reeds ge-
I voelen. Den zwaren slaap, dien Bac
chus hem wellicht schenkt, zal hij met
straal van hoop bij hem op, want er
was een geluid tot hem doorgedron
gen. Was er redding nabij Of zou
het slechts de stap van een wild dier
zijn Hij spitste zijn ooren, in adem-
looze poging om een herhaling van
het geluid op te vangen. Zou het ver- I
der gaan Zou hij aan zijn doodsstrijd
worden overgelaten. De minuten sche
nen hem jaren toe, terwijl hij daar zijn
lot lag af te wachten, niet in staat zelfs
een vinger te bewegen
Eindelijk klonk er een nieuw ge
luid, alsot een sikkel door het koren
sneed. Hij begreep wat het beteeken-
de het was een schop, die in de
sneeuw werd gestoken. Hij zou gered
worden.
Een oogenblik later was men bezig
boven hem te graven. Langzamerhand
werd het iets lichter voor zijn oogen.
Toen werd het gewicht, dat hem
drukte lichter, en een stem verzocht
hem 'op angstigen toon uit de sneeuw
op te staan.
Jim had geen tweede aanmaning
noodig, en, door de sterke handen van
den redder geholpen, stond hij weldra
op zijn voeten, op de witte uitgestrekt
heid om heen te kijken.
Toen de gioote, zwarte sterren niet
langer voor zijn oogen dansten, her
kende Jim in -zijn redder Fred Ennis,
den naasten buurman van M' Crachen,
en hij dankte hem zoo goed en kwaad
als het kon. Fred lachte maar eens.
„Je moet Bella bedanken en mij niet",
verklaarde hij. „Zij heeft me gevraagd
naar je te gaan zoeken, niet waar
Bella En toen hij zich omkeerde,
zag hij Bella naast Fred's hondenslee
staan.
„Het spijt me, dat ik zooveel moeite
heb veroorzaakt", zei Jim wat verle
gen. „Ik had gemeend voor donker
thuis te komen."
Bella zei niets, maar begon de plaats
op de slee te schikken. Fred ant
woordde in haar plaats.
„je hebt geboft", zei hij, gisteravond
was ik op een mijl afstand van hier
en hoorde je schot. Dat was voor ons
een aanwijzing, toen we er vanmorgen
op uittrokken, en er stak een puntje
van het hertengewei boven de sneeuw
uit. We begrepen daaruit dat je hier
moest zijn, anders zou het zeker met
je gedaan zijn geweest."
„Ja, dat zou het", mompelde Jim.
Daarna begon er een eigenaardig ge
suis in zijn hoofd, en hij viel voorover
in de sneeuw.
Toen Jim weer bij kwam, was de
eerste persoon, die hij zag Bella. Hij
lag goed ingepakt in de slee, terwijl
Fred en Bella ieder aan een kant van
hem liepen, jim was erg beschaamd
over zich zelf, want hij dacht, dat
Steven Hilton nooit zoo'n onwaardige
positie zou hebben ingenomen toen
hij echter voorstelde, om te gaan loo-
pen, Jachtte Bella hem uit, en toen hij
zich wilde oprichten, voelde Jim wel,
dat hij er te zwak toe was.
De reis scheen weken te duren, maar
eindelijk kwamen ze aan de boerderij,
waar Fred Jim veilig binnenbracht,
waarna hij naar huis ging. Lucie M'
Crachen had een warm ontbijt klaar
gemaakt en terwijl Bella en Jim zich
daaraaa te goed deden, ging zij haar
andere huishoudelijke plichten ver
vullen.
een slechten dag moeten bekoopen."
Inmiddels omschreed de bijzondere
wacht voor de slangenplaag met bran
dende fakkels in de hand de konink
lijke tent.
„Stil", fluisterde de eerste soldaat
en luisterde. „Hoordet gij niets daar
binnen
„Jawel. De koning zal weder pra
ten in zijn droom, gelijk hij zoo vaak
doet", antwoordde de gevraagde zacht.
„Hulp hulp klonk plotseling
luide de stem des konings, en de wacht
snelde met hoogopgeheven fakkels de
tent binnen. Zij vonden Antiochus
met getrokken zwaard in het rond
turen.
„SlangenSlangen Ik hoorde ze
vlak bij mijn legerstede schuifelen
Daar!.... Daar!.... Kruipt er daar niet
een 1"
De soldaten lichtten voorzichtig in
de aangewezen richting, zij zochten de
gehecle tent af, zonder evenwel een
spoor van het gevreesde ondier te
ontdekken.
„Een blijft er hier en de andere
gaat en haalt Adomey, den slangenbe
zweerder."
De hoofdmannen, waaronder de
wacht stond, traden eerbiedig de tent
binnen ook zij vonden niets."
Vervolgens kwam Cleanthes, wierp
een bezorgden blik op den koning en
slaakte een zucht van verlichting, toen
hij bespeurde, dat de beschonkene I
door den schrik nuchter geworden was.
Terwijl men anders zich tegen den
Jim had liever gewild, dat ze in de
kamer was gebieven, want hij begreep
dat wat hij gewonnen had met het
schieten van het hert weer werd teniet
gedaan door zijn lichamelijke uitput
ting. Eenigen tijd zaten ze stil tegen
over elkaar, toen merkte Jim op, wij
zende op het hertevel in een hoek
,,'t Spijt me, dat ik die huid heb
bedorven, Bella. Ik had zoo'n karweitje
nog nooit bij de hand gehad, daarom
deed ik het niet zoo goed als Steven
Hilton het zou hebben gedaan. „Hij
keek haar aan, maar Bella, ving zijn
blik niet op. Ze keek neer op het
tafelkleed, en lachte zenuwachtig.
„Neen Jim", zei ze. Ik geloof niet, dat
Steven het gedaan zou hebben als jij."
„Die Steven moet een flinke kerel
zijn", barstte Jim wanhopig uit, „dat
een meisje als jij hem zoo bewondert,
Bella. Wat voert hij nu uit
„Ik weet niet," zei ze. „Waarom
vraag je dat, Jim
„Ómdat ik graag iets hoor over den
man, dien je bewondert. Ik zou dien
Steven Hilton wel eens willen zien,
dien ik voor den gelukkigsten man ter
wereld houd."
Bel'a keek weer voor zich. „'t Is aar
dig, dat je zoo over hem spreekt, Jim",
zei ze, „maar je vergist je omtrent
Steven. Hij is niet zooals je denkt.
Nooit zou hij op zoo'n tocht zijn uitge
gaan, als jij
„Wat bedoel je vroeg Jim verwon
derd. „Hij zou toch wel gegaan zijn, als
je 't hem gevraagd had
„Waarom
„Om dezelfde reden als ik, om je
pleizier te doen
„Heb je dan bijna den dood opgeloo-
pen, alleen om mij pleizier te doen
„Natuurlijk. Ik had net zoo goed dood
kunnen gaan."
„Waarom, Jim
Ómdat ik van je hou, natuurlijk. Maar
je denkt aan niemand dan aan Steven
Hilton."
Bella begon weer te lachen en Jim
fronste het voorhoofd.
Na eenigen tijd sprak ze, maar haar
stem klonk nu heel zacht. „Je hoeft
niet zoo jaloersch te zijn op Steven,
Jim", zei ze. „Het was maar een aar
digheid".
Jim staarde haar een oogenblik on
zeker aan, toen merkte hij op, dat ze
donkere kringen om de oogen had,
alsof ze dien nacht maar weinig ge
slapen had."
„Wat bedoel je vroeg hij lang
zaam. „Ik heb zoolang ik hier ben,
nooit iets gehoord, dan Stevens lof."
Bella keek voor zich en speelde
met een punt van het tafelkleed. „Ste
ven Hilton was de onhandigste kerel,
die ooit een paard zadelde", zei ze.
„We prezen hem alleen maar zoo,
om je aan te moedigen en nu is het
een soort gewoonte bij ons gewor
den."
Jim stond op en ging naar Bella's
stoel. „Men zegt dat men gauw een
gewoonte aanneemt", fluisterde hij.
„Zoo heb ik me nu aangewend meer
van jou te houden dan van iets anders
ter wereld en ik kan me dit niet meer
afwennen. Is er eenige hoop voor mij,
lieveling
Ze sloeg alleen maar even haar
oogen op, doch Jim verlangde niets
anders.
beet der slangen trachtte te beschutten
door hooge laarzen en stevige been
bedekking, verscheen de Indiër geheel
naakt, slechts met een doek om de
lenden. In de bruine hand hield de
slangenbezweerder voor eenig wapen
een witten tooverstaf. Hij vestigde
zijn zonderling doordringenden blik
op den koning en maakte een diepe
buiging.
„Bedek je voetenriep Antiochus,
„als je op een slang trapt, ben je ver
loren
Adomey glimlachte geheimzinnig,
'doch antwoordde niet. Hij gaf den
aanwezigen door teekens te verstaan,
meer naar achteren plaats te nemen
en zich stil te houden. Alsdan trad
hij midden in de tent, boog naar de
vier windstreken en snoof de lucht
diep door den neus op, als wilde hij
op die wijze de slangen opsporen.
Met zijn tooverstaf eerst een wijden,
vervolgens steeds kleiner wordenden
kring in het zand trekkend, hurkte hij
ten slotte midden in de tent op den
grond en hief een eentonig gezang aan
in een vreemde taal.
De aanwezigen werden door dat
vreemdsoortig gezang min of meer
slaperig. Slechts de koning, voorover
gebogen op zijn zwaard steunend, ver
loor den bezweerder geen oogenblik
uit het oog en haalde hoorbaar adem.
Wordt vervolgd.