Burgerlijke stand- Van alles wat. Al te kras! aan handelsintrigues, of aan, wie weet, wat niet al, maar vermoedelijk niet begrijpen, dat zijn ruïne te wijten is aan de toepassing van de zuivere wetenschap, welker waarde de uitge breide trust-organisaties en de groote fabrieken reeds beginnen te appre- cieeren. We ontvangen als redactie Volkswil verzoek het volgende in de Volkswil op te enmen. De vorige week hadden we geen ruimte er voor. Vlissingen, 31 Mei 1911. Aan Heeren Procinciale Staten van Zeeland De ondergeteekenden, alle werkende of rustende beambten van het Belgisch Loodswezen te Vlissingen en voor een groot gedeelte aldaar geboren, nemen met gepaste eerbied de vrijheid de aandacht van uw College te vragen voor een zaak, die hun al sedert acht jaren is als een scherpe doorn in het vleesch. De Zeevaartschool alhier heeft tot nog toe hare deuren onvoorwaardelijk voor hunne zoons gesloten gehouden en alle pogingen, om die uitsluiting opgeheven te krijgen, zijn tot hiertoe vergeefsch geweest, ofschoon indertijd, voornamelijk door handteekeningen van Belgische Loodsen, voor de overheid de noodzakelijkheid van de oprichting eener Zeevaartschool te Vlissingen be toogd is, en het Dagelijksch Bestuur aldaar o.a. ook het belang der Belgen als argument heeft gebruikt om den Gemeenteraad te bewegen tot het toe kennen der eerste subsidie. Voor jongelieden uit alle provinciën zijn de lessen toegankelijk, maar voor een deel der jongelieden uit de eigen gemeente zijn .ze dat niet, al zijn de ouders ook tientallen van jaren daar gevestigd. Die jongelieden, ofschoon zij niets anders wenschen dan de ge wone lessen te volgen, blijven uitge sloten, omdat hun het Nederlandschap ontbreekt en naturalisatie onmogelijk is, wegens de betrekking der vaders. Had de Vereeniging „Zeevaartschool" hare onderwijsinrichting gesticht en exploiteerde zij die zonder steun der overheid, dan zouden ondergeteeken den die uitsluiting enkel grievend vin den. Nu evenwel die Vereeniging werkt met ruime subsidie uit drie openbare kassen, is, naar hun bescheiden mee ning, die uitsluiting diep grievend en stuitend onbillijk bovendien. Jongelieden uit andere provinciën vinden gemakkelijk toegang, ofschoon hunne ouders slechts aan één der drie bedoelde kassen bijdragen, terwijl on dergeteekenden, die op zeer ruime wijze ook aan de beide andere kassen contribueeren, vergeefs voor hunne kinderen aankloppen. Adressanten zouden het grievende en onbillijke der uitsluiting minder pijnlijk gevoelen indien de Vereeniging „Zeevaartschool" kon verklaren, dat zij, anders handelend, Nederlandsche jongelieden den weg zou versperren om in 't bezit" van het stuurmansdi ploma te geraken. Maar dat kan de Vereeniging geenszins. Vooreerst is het gemiddeld aantal Belgische jongens, die jaarlijks uit deze gemeente naar zee gaan,* niet grooter dan 8 a 10. En bovendien, de Nederlandsche zee- Achazzeidejudas diep ontroerd. „Het is uw kleinzoon, dien gij vonnistIk wist het niet, anders hadde ik een anderen rechter gekozen. Beslis Zullen wij hun genade bewijzen Achaz richtte zich fier op. „En het recht-?" vroeg hij. „Voert hen weg Zij moeten ter dood gebracht worden En aldus geschiedde het. Judas zat den geheelen nacht voor zijn legervuur, zonder een woord te spreken. Waren dat dezelfde Essaeërs, die een joram en een Achaz in hun midden telden Tegen den morgen liet hij storm blazen. Met voorbeeldelooze woede wierp het geheele leger zich op de noodlottige kasteelen. Ónder de puin- hoopen en in de vlammen kwamen ook de laatste overblijvenden der beide genoemde rooverstammen om. Zonder zijn troepen rust te gunnen, stortte de Machabeër zich vervolgens op de Ammonieten, versloeg hen en veroverde hunne stad Jazer. De tijding, dat Lysias met tien duizend man tegen Jerusalem oprukte, verhinderde hem, Rabbath Ammon, de geducht versterkte hoofdstad der Ammonieten, te belege ren. CTp den grooten karavaanweg door Basan, Ammonitis, Moreb en Edom tot aan het zuidelijk gedeelte van de Doode Zee vooruitrukkend, vond Lysias heftigen tegenstand te Bethzur, welke stad door Judas tot een sterke vesting was gemaakt.. Judas, die de kern van zijn leger lieden, zoons van buiten Zeeland woon achtige ouders, die geen plaatsing zou den vinden te Vlissingen, zouden zeer gemakkelijk opleiding kunnen erlangen aan een der andere Zeevaartscholen. Zooals de toestand nu is, moeten de zoons van adressanten dure op- I leiding zoeken te Oostende en te Ant werpen, terwijl ze anders eene goed- koope opleiding zouden kunnen ge nieten in hunne geboorteplaats, zonder het ouderlijk huis te verlaten. Vergeefs hebben adressanten dan ook naar eene tweede inlichting ge zocht, waar een dergelijke uitsluiting tegenover in Nederland gevestigde vreemdelingen onverbiddelijk wordt toegepast. Met vertrouwen wenden onderge- teekenenden zich daarom tot uw Col lege, met beleefd verzoek aan een even- tueele aanvraag om meerdere subsidie ter veFhooging van de algemeen als te laag erkende salarissen der Zee- vaartschoolleeraren alhier, de uitdruk kelijke voorwaarde te verbinden, dat aan de gewraakte, grievende onbillijk heid een einde worde gemaakt. U bij voorbaat dank zeggend voor het goedgunstig in overweging nemen van hun verzoek, bieden adressanten U de verzekering aan hunner diepe hoogachting. (172 handteekeningen). O Stoppeldijk. Huwelijks-voltrekkingen. 16 Mei. A. Mangnus, oud 29 j., jm. en M. Verschuren, oud 32 j., jd. Geboorten. 1 Mei. Albert, z. van J. Baart en van M. L. d'Hont. 5 Mei. Anna Maria, d. van Jos. Fruïjtier en van R. de Theije. Joseph, z. van A. Buijs en van M. M. van Kruijssen. Overlijden. 1 Mei. Apolonia Koole- gem, oud 76 j., d. van A. en van P. Heijman. Zuiddorpe. Huwelijks-voltrekkingen. 17 Mei. Jacobus Franciscus Volkaert (van Axel) oud 38 j., jm. en Maria Rosalia de Moor, oud 23 j., jd. Geboorten. 25 Mef. Anna Maria Christina, d. van Joseph van Hoecke en van Philomena Roelandt. —O Lie re ontvangst. Een manufac- turenreiziger vertelt van zijn ervaringen in het Noorden van ons land. Op zekeren dag> is een van de provincie stadjes aan de beurt en hij verschijnt er met handkoffer en een pak stalen onder den arm voor een van die win keltjes, die er nauwelijks een „etalage" op na houden. Voor de deur zit de jopge zoon des huizes uit de ouder lijke „zaak" schijnt hem zelfs geen zakdoek te zijn toegestaan „Zeg eens, vent, is je moeder thuis Het jongemensch ziet schuw even naar den handelsreiziger op, daarna loopt hij de gang in naar het achter huis. En in de holle ruimte van de lange gang echoot het, duidelijker nog voor den handelsreiziger dan misschien voor de winkelierster „Moeder, daor 's de staolenhengst (Hist.) zelf aanvoerde, zag zich tegenover een bont saamgeraapte macht geplaatst, welke ternauwernood voor de helft uit Syriërs bestond, maar voor 't grootste gedeelte vertegenwoordigers der na burige stammen bevatte. „Zie daar eens beneden, Judas," riep Noman bij het begin van den slag. „Zij, die daar heenvliegen op zwarte dravers, zijn geen Syriërs en ook geen sluipende Edomieten „Nu, wat zijn 't dan „Het zijn mijne broederen, zonen der woestijn, die hunne zwarte tenten verlieten, om de Syriërs te helpen. Tegen hen strijd ik niet!" Met schitterende oogen keek de vaderlandlooze naar zijn stamgenooten en hunne edele hengsten. Wederom schetterden de krijgstrompetten tot den aanval, en Judas wierp zich in het gevecht. De wilde zonen der woestijn vlogen op hunne schuimende paarden tegen de bergglooiing op, als ware het een gemakkelijk ritje op de vlakte. Noman volgde elke hur.ner bewegingen met oogen, die fonkelden van bijval. Maar de koene aanval der Arabieren werd nog juist bij tijds afgeslagen de Benjamieten hanteerden hunne slingers met zulk een zekerheid, dat menig paard, door den scherpen steen met kracht getroffen, steigerde of op de knieën viel. Meer dan één ruiter zeeg zonder geluid te geven van zijn strijdros; want ook de pijlen snorden verderfaanbrengend langs de helling naar beneden. Kersen. Spreeuwen. Pekel haring. Dat er een zekere zij het dan voor ons min of meer onaange name relatie bestaat tusschen kersen en spreeuwen is bekend. Dat even- wei met deze beide ook nog pekel- I haring in één adem genoemd kan worden, zullen slechts weinigen weten. Toch heet het in een Duitsch blad, dat men, door een paar pekelharingen in den kerseboom te hangen, één meter of anderhalf boven de onderste takken, de spreeuwen op een eerbiedingen af stand houdt. Het beweerde resultaat is te mooi, om er niet eens een proef mee te nemen. o Een beminnelijke rechter. Een overjarige jongejuffer, die reeds dertig- lentes telde, moest in een sensatio neel lasterproces als getuige gehoord worden. De rechtszaal was overvol Zenuwachtig wachtte de getuige het oogenblik af dat zij voor de recht bank zou geroepen worden, en zeker* naar haar leeftijd zou gevraagd worden. Zij had in de kringen harer ken nissen nooit meer dan 24 toegegeven en nu zou zij in tegenwoordigheid van mannen en vrouwen de dertig jarige waarheid moeten bekennen. „Hoe oud vroeg de rechter. „24!" riep zij met den moed der vertwijfeling. De rechter twijfelde. Zij kwam hem niet meer zoo lentefrisch vöor. „Réaumur of Celsius?" vroeg hij lachend. „Réaumur", fluisterde zij blozend „Dat klopt!" zeide de rechter en hij boog beleefd voor de jongedame. o Valsch.' Vrouwen zijn oneindig beter bestand tegen pijn dan mannen." „Is u medicus „Neen, schoenmaker." —o— In het veld tusschen Gelder- malsem, Buren en Cnlemborg, is een verschrikkelijke muizenplaag uitge broken. De haver is grootendeels weg het weiland is afgegraasd door het ongedierte, Ter verdelging ervan is aan de Rotterdamsche inrichting se rum aangevraagd, terwijl de land bouwers in aangrenzende streken worden opgewekt voorzorgsmaatrege len tegen de plaag te treffen, o Opmerkelijk is het volgende. De Amerikaansche bladen vestigen aan dacht op Brazilië's rijkdom in ijzer. „Men behoeft zich niet bevreesd te maken voor een naderende abdicatie van de stalen eeuw, gelijk men onze twintigste eeuw noemt" zegt „the Bulletin of the Pan-American Union," Amerika kan de wereld vooreerst nog voorzien van ijzer en staal. In Minas Geraes in Brazilië vormt het De Arabieren trokken zich terug, en de Hebreërs wierpen zich onder luid triumfgejuich op het voetvolk. Doch, na een wijden boog te hebben beschreven, kwamen de zonen der woestijn plotseling in razende vaart weder te voorschijn en grepen hunne tegenstanders in de flank aan. Terwijl Noman bedaard het gevecht stond aan te zien, kromp hij eensklaps ineen en greep naar zijn linkerarm een pijl had dezen doorboord. „Breek de weerhaken er af en trek den pijl uit het vleesch," zeide hij koelbloedig tot een boogschutter, die bij hem stond. Judas kwam voorbij. „Zijt gij ge wond, Noman vroeg hij ontsteld. „Dat hindert niet. Daar breekt de weerhaak. Zoo trek nu de schacht er uit en bind er een doek omheen... over een paar dagen is de wond weer genezen. Pas op'! Dezelfde ruiter schiet weder Zijn waarschuwing kwam te laat. De boogschutter, die hem zooeven nog had geholpen, sprong in de hoogte en viel reutelend neer, met den pijl in zijn keel. „Die kan schieten zeide Noman en keek onafgebroken naar den ruiter, die tweemaal zoo juist geschoten had. Nu d-'-ed de bedoeïen zijn paard zwen ken, zoodat men hem in 't gelaat kon zien. Opeens stiet Noman een woesten gil uit, welke veel geleek op dien van een gewond roofdier. „Antara Antara Hij vergat zijne wonde, rukte den ijzererts bergen. Ze zijn van zuiver ijzer en ongeveer onuitputtelijk. Pro fessor Henry Corceix, directeur van „The Mining School" berekende het ijzererts, daar opgehoopt in 1881 op vijf billioen tonnen, maar sinds vond hij dat het dubbele berekend kan worden. Er leefde eens .een koning, die be weerde, dat hij nooit van zijn leven een enkele leugen gezegd had. Daar hij voortdurend hoorde, dat zijn hove lingen tot elkander zeiden „Dat is niet waar." „Gij zijt een leugenaar," begon hem dat te vervelen, en zei hij op een goeden dag Ik sta verbaasd over ueen vreemdeling, die u zoo hoorde spreken, zou zeggen, dat ik koning over leuge naars was. Ik wil niet meer op deze wijze in mijn paleis hooren spreken. Hij, die mij tot iemand zal hooren zeggen Gij zijt een leugenaar, zal mij alles kunnen vragen, want hij wil, ja, zal hem zelfs mijn mooiste kasteel geven. Een herder, die niet ver van den koning afstond, en die deze woorden gehoord had, zei bij zichzelf De oude koning hield er van om de liederen te hooren zingen en won derlijke verhalen te hooren vertellen. Hij ging dikwijls na het avondeten naar de keuken en luisterde met ge noegen naar de liederen en verhalen der meiden en knechts, leder op zijn beurt zong of vertelde iets. En gij, jeugdige herder, kent gij niets vroeg de koning eens op een avond. O, zeker Sire, antwoordde de herder. Laat ons eens hooren, wat gij weet. En de herdei begon te vertellen. Eens op een dag, toen ik door een bosch ging, zag ik een prachtigen haas op mij afkomen. Ik had een balletje pik in mijn hand. Ik wierp dat naar den haas toe en trof hem juist midden op het voorhoofd, waar het balletje vastgekleefd bleef. De haas zette het op een Ioopen met het balletje pik op zijn- voorhoofd. Hij kwam een anderen haas tegen, die van den anderen kant kwam, zij stooten tegen elkander met de voorhoofden en bleven aan elkaar vastkleven, zoodat ik ze gemakkelijk kon grijpen. Hoe vindt u dat Sire Het is sterk, maar ga voort. Voordat ik als herder aan uw hof kwam Sire, was ik molenaarsknecht in den molen van mijn vader en moest ik dikwijls meel brengen bij de klanten. Eens op een dag had ik mijn ezel zoo zwaar beladen, dat ik op mijn woord van eer zijn ruggegraat brak. Het arme dier riep de koning uit. ik liep naar een heg in de na bijheid en sneed met mijn mes een hazelnotentak af, dien ik in het lichaam van mijn ezel stak om als ruggegraat dienst te doen. Het dier stond op en droeg flink zijn vracht naar de gedooden schutter boog en pijl uit de verstijfde hand en zijn gezicht was door woede dermate misvormd, dat Judas hem ternauwernood herkende. „Wat is er, Noman, wat scheelt je „Het is Aniara, dezelfde, die mijn vriend vermoordde!" Hij kuste de spits, welke het hart van zijn doodvijand moest doorboren, spande de pees strak en liet den pijl schieten, Op 't zelfde oogenblik deed het paard van Antara een zijsprong. Antara hoorde den pijl vlak voorbij zijn oor snorren, wendde zijn paard om en herkende, van schrik ineen krimpend, Noman, die, zich met zijn schild dekkend, in groote sprongen op hem afkwam. „Antara De aangeroepene greep naar zijn lans, en Noman stond stil. Oog in oog met zijn doodvijand boog Antara zich ver op zijn hengst naar achter en wierp. Koelbloedig zag Noman het dood- aanbrengende wapen aankomen, bukte zich snel en ving met zekeren greep de lans zóó krachtig op, dat de schaft er van hevig trilde, of zij in een steenen muur zat gewigd. Een pijl .van Antara schampte op het schild van zijn tegenpartij af. Hij kwam er niet toe een derden pijl af te schieten want Noman was reeds op hem toegevlogen en had met de eigen lans van zijn gehaten vijand diens paard doodelijk getroffen. Een plaats van bestemming, alsof er niets gebeurd was. Het is kras, zei de koning en toen - Den volgenden morgen stond ik zeer verbaasd, wat dit is in de maand December gebeurd, toen ik zag, dat er takken, bladeren en zelfs hazelnooten aan den tak waren ge groeid en toen ik mijn ezel uit de stal haalde bleven de takken doorgroeien en werden zoo lang, dat ze tot aan den hemel kwamen. Dat isal heel sterkzei de koning, maar toen Toen ik dat zag, begon ik van tak tot tak te klauteren, dat ik einde lijk bij de maan aankwam. Dat is sterk, heel sterk, maar dan Daar zag ik oude vrouwen, die bezig waren haver te pellen. Ik had er spoedig genoeg van naar die oude vrouwen te kijken en ik wilde weer naar de aarde afdalen. Maar mijn ezel was weg en ik vond den tak niet meer, waarlangs ik opgeklauterd was. Wat nu te doen Ik begon nu de schilletjes haver aan elkaar te knoopen, en er een touw van te maken, waarlangs ik naar beneden kon kauteren. Dat is al heel kraszei de koning en wat verder? Ongelukkigerwijze was mijn touw niet lang genoeg er ontbraken dertig tot veertig voet aan, zoodat ik op een rots viel met het hoofd naar beneden en wel met zulk een kracht, dat mijn hoofd tot aan de schouders in de steen zakte. Dat is een sterk stukje en wat toen Ik ging zoo te keer, dat mijn lichaam gescheiden werd van mijn hoofd dat in de rots bleef steken. Ik ging toen dadelijk naar den molen, om er een ijzeren hefboom te halen, ten einde mijn hoofd los te maken uit den steen. Het wordt hoe langer hoe kras ser, zei de koning, maar v/at toen Toen ik weer bij de rots aan kwam wilde een reusachtige wolf juist mijn hoofd uit de rots halen om het te verslinden. Ik gaf hem met mijn hefboom zulk een slag op den rug, dat er een brief uit zijn lichaam te voorschijn kwam. Dat kan al niet sterker zei de ko ning, wat stond er op dien brief Op dien brief sire, stond met allen eerbied, dat uw vader vroeger molenaarsknecht bij mijn grootvader is geweest. Dat is gelogen, ellendeling, riep de koning dadelijk uit en stond op. Wacht even sire, ik heb gewonnen, zei de herder kalm. Wat beteekent dat, dat je gewon nen hebt, onbeschaamde - Hebt u niet gezegd, sire, dat gij gaarne uw mooiste kasteel zoudt willen geven aan den eersten den besten, die u zou doen zeggen„Gij hebt gelo gen." Dat is waar, antwoordde de koning een beetje verlegen, dat heb ik gezegd. Een koning moet zijn woord houden wij zullen dan ook morgen mijn grondgebied doorwandelen en gij zult mogen kiezen. Op deze wijze kreeg een herder het mooiste kasteel van den koning. oogenblik daarna was Antara weder op de been en greep naar zijn zwaard. Noman was als het ware krankzin nig- Hij gunde zich den tijd niet het zwaard te trekken. Met een gorgelen den kreet stortte hij zich op zijn tegen stander, ontdook diens slag en sloeg in blinde woede met zijn schild hem het zwaard uit de hand. Ook nu liet de woede hem geen tijd, partij te trek ken van zijn voordeel tegenover een geheel ontwapenden vijand en zelve het zwaard te gebruiken. Zonder wa pens, als twee verbitterde roofdieren, vochten die twee lenige zonen der woestijn met elkander op leven en dood. Een der gespierde armen van den anderen omklemmend, worstelden zij hijgend met gelijke kracht en be hendigheid. Daar struikelden beiden over de achterpooten van den dooden draver en vielen teraarde. Gelijk slangen kronkelden zij in een verward kluwen over den grond, met zand bedekt, door doornen verscheurd, nu eens deze boven, dan gene. Hijgend stiet Noman een zegekreet uit. Door, gelijk een roofdier, zijn scherpe tanden in den arm van zijn tegenpartij te slaan, was het hem ge lukt, den hals van Antara met ijzeren greep te omklemmen. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Volkswil/Natuurrecht. Gewestelijk en Algemeen Weekblad te Hulst | 1911 | | pagina 6